GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Hoe dierbaar is uwe goedertierenheid”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Hoe dierbaar is uwe goedertierenheid”.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hoe dierbaar is uwe goedertierenheid, o Godl Dies nemen de menschenkinderen toevlucht onder de schaduw uwer vleugelen. Psalm 36 : 8.

Er is een drang in de ziel, om in nood, als de mensch self geen uitkomst ziet, en van geen enkelen menschenkant hulp daagt, zijn toevlucht tot den Almachtige te nemen. Die drang werkt niet alleen bij geloovigen en bij vromen, maar soms ook in de ziel van overigens geheel onverBcailligen. Vooral bij schipbreuk of bij plotseling intredend gevaar, waaraan geen keeren is, komt't: o. God, help onsl als vanzelf over de lippen. Doch hier ligt nog volstrekt niet in opgesloten, dat men als regel in allen nood en tegen alle gevaar Gods genadige hulpe inroept.

Wordt men ziek, dan roept men den atti, wie in het water ligt roept den voorbijganger om hulpe aan, wie in geldnood zit, zoekt hulpe bij wie geven kan en wil, wie staat voor een probleem dat bij moet oplossen, roept den bijstand van een deskundige in. Kortom, afgezien van geloof en vroomheid, is de eerste aandrift die bij nood, verlegenheid of gevaar in den gewonen mensch opkomt, eerst om te zien of hij zich zelf niet kan redden, dan om de hulp van andere menschen in te roepen, en aan Gods genadige tusschenkomst wordt eerst dan gedacht als de nood al hooger stijgt en er geen hulpe of redding, van wat zijde ook, daagt.

Doch zóó is 't nu juist bij een geloovige niet. Wordt de geloovige self krank of ligt een zijner lieven op 't kraukbed neder, dan is er aanstonds een zoeken van toevlucht in het gebed. Zoo is 't zelfs in dagen van gezondheid en ongebroken kracht. Wie gelooft, heeft eiken morgen en eiken avond behoefte en drang om zich zelf en wat hem lief is aan Gods hoede op te dragen, en ook voor het gewone leven, eiken dag zonder uiteondering; de hoede en de bescherming van sijn God in te roepen.

Niet, natuurlijk, alsof er ook in het leven van den geloovige niet vaak geloofiooze uren, en soms zelfs dagen, voorkwamen. Te kort schiet elk onzer, en het „nabij God te zijn", wordt lang niet altijd gerealiseerd. Maar, ook al voegt ons te dezen opiichte belijdenis van schuld, als regel gaat 't toch door, dat de geloovige niet enkel in nood en gevaar, maar steeds en aldoor op 't zoeken van Gods bescherming en hoede bedacht is. Zonder gebed (en hierna de dankzegging) kent de geloovige geen vr«de in 't verkeer met zijn Uod.

Wel is er ook hier vetichil in graad.

Wie pas op den weg des geloofs komt, keot n nog niet 't bestendige, en schiet in alles, g met zijn God leven van den pelgrim op weg naar de poorte des Hemels. Vootal in den aanvang is 't veelal een vallen en opstaan. Eerst gaandeweg komt de vastigheid. En zelden wordt de zalige bestendigheid van het geloofsleven anders dan op den ouden dag bereikt.

Doch denk nu niet, dat de winste die hierdoor aan de ziel toekomt, eeniglijk bestaat inde meerdere gerustheid, die 't vertrouwen op Gods hulp in nood en gevaar ons aanbrengt. Ook dit gevoel van ruste rekent wel meê, en is een gave waar de geloovige niet genoeg voor danken lÉan, maar toch, in dit gevoel van meerdere gerustheid schuilt de eigenlijke schat van ’t geloof niet.

Redding uit'gevaar kan men ook genieten, zonder dat 't innerlijk leven van de ziel er rijker door wordt. Hoe dikwijls heeft niet de medicijnmeester den kranke van den dood gered, dat er toch al spoedig geen aandrang, geen gewaarwording van liefde of gehechtheid jegens dien arts in de ziel werkte. Die arts werd gC' roepen en bij deed zijn plicht, hij werd betaald, en daarmede is niet zelden de verplichting zoo geheel weggevallen, dat van een wezenlijke dankbaarheid jegens en verbondenheid aan een , arts, die ons leven ledde, vaak o, zoo weinig te bespeuren valt.

En juist zóó handelt nu de ongeloovige met zijn God. In het uiterste van den nood nog een o. God, help me! maar werd die bede verhoord, zag men zich van 't ziekbed weer opgericht of uit schipbreuk gered, dan is bij den nietgeloovige soms reeds binnen zeer kort elke gedachte zelfs aan Gods reddende hulpe verdwenen.

En zonder nu te zeggen, dat ook de geloO' vige in dezen dank niet vaak te kort schoot, ZOO mag toch erkend, dat in geloovige kringen dat gevoel van dank aan zijn God voor ver kregen redding veel langer stand houdt, veel dieper uit de ziel opleeft, en veel geestelijker van aard is. De ongeloovige denkt er meê van af te zijn, zoo 't gevaar maar voorbij is; de geloovige daarentegen is, ook na redding, vol strekt niet alleen met zichzelf bezig, maar soms zelfs meer nog met zijn God. Hij heeft in zijn nood en gevaar angst gevoeld; die angst heeft hem naar zijn God uitgedreven; toen hij zijn God zocht, is zijn God tot hem gekomen; en toen nu zijn God hem ontmoette, en de red dende hand naar hem uitstak, heeft hij in die daad niet alleen heerlijke redding gevonden, maar ook zijn God veel inniger leeren kennen. Hij heeft een blik en inzicht gekregen in de genade, in de liefde en de goedertierenheid zijns Gods, veel diepei en veel rijker dan ooit vroeger. En dit nu geeft hem de zalige gewaarwording, dat hij zich ja ook rijk voelt in zijn redding, maar toch in veel hooger zin nog rijk door die ervaring, die persoonlijke ervaring, die heel zijn leven aan grijpt, een ervaring van de liefde, de trouw en de goedertierenheid zijns Gods.

Maakt nu zulk een zalige gewaaiwordiog zich van hem meester, dan vergeet hij zich zelf, en dan verliest bij zich zelf, om eeniglijk aan zijn God te denken, in de goedertierenheid zijns Gods in te leven, en het heilige en het schoone van die goedertierenheid zijn Gods te bewonderen, om slechts één bede in zich te voelen opkomen, om in die liefde en die goedertierenheid zijns Sods geborgen te blijven. Ook egoïsme dus Nooit kan noch zal de mensch zichzelf gtheel wegcijferen. Maar dat egoïsme, dat zalige gC' voet van zelf geborgen te zijn, gaat ook hier geheel op in de waardschatting, in de heilige waardeering en in de bewondering van de genade en de goedertierenheid zijns Gods.

Dit nu is 't, wat de psalmist uitdrukt in dat dierbaar zijn van Gods goedertierenheid.

In dat „dierbare" ligt 't teedere van zijn waard schatting. Men spreekt van een dierbaar kind, niet van een dierbare uitvinding, ook al kan aan die uitvinding ons leven hangen. Dierbaar doelt op 't geen innerlijk als wezenlijke schat in de ziel genoten wordt. Zelfs 't kostelijkste kleedingstuk is niet dierbaar. Dierbaar is een uitdrukking die eeniglijk gebezigd wordt, als de ziel een zalige genieting indrinkt, die uit 't bezit van een heilig goed ons toekomt.

En nu is dat dierbare hier daarom zoo boven alles uitgaande, omdat de eeuwige diepte van Gods lieidewezen zich in eigen redding voor ons ontsluit, en we in die liefde Gods de genade ons voelen toevloeien, die alle eigen besef van wat liefde zijn kan, te boven gaat.

Het is het nietige creatuur, dat dan als overstroomd wordt met de heilige gewaarwording, dat die groote en almachtige God tot zelfs over onze nietigheid zijn genade wil uitstrekken. Het is het schuldig creatuur, dat weelde indrinkt uit de gewaarwording van wat Goddelijk erbarmen is, als Hij onze zonden toedekt en olie in de wonden onzer ziel druppelt. En als we dan in die genade 't trillen van Gods Vaderhart ontdekken, d. w. z. zien en voelen, hoe deze liefde bij God niet hij komt, maar dat deze genade, dat erbarmen het wezen xei/vza onzen God uitmaakt, dan wordt 't een zich zelf verliezen in stille aanbidding en het letterlijk zoeken naar woorden om het dierbare uit te drukken, dat uit het vaderhart onzes Gods ons toestroomt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 juni 1913

De Heraut | 4 Pagina's

„Hoe dierbaar is uwe goedertierenheid”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 juni 1913

De Heraut | 4 Pagina's