GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Van de Voleinding.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Voleinding.

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

c.

VIERDE REEKS.

I.

Den Almachtige, Dien kunnen wij niet uitvinden; Hij is groot van kracht; doch door gericht en groote gerechtigheid verdrukt Hij niet. Job. 37 : 23-

Het dusver verkregea resultaat levert één machtig, alomvattend, degelijk iaeensluitend geheel op. Men heeft, om zich hiervan te overtuigen, de hoofdpunten van 't geheele systeem slechts korteligk saam te vatten.

Op den voorgrond staat hierbij Gods Almachtigheid. Niet alleen een almachtigheid die strekte om wat Hem goed dacht sn wat Hij krachtens zijn wgs bestel wilde, ook in de werkelijkheid tot stand te brengen, maar een almachtigheid die in den vollen zin des woords een onbeperkt vermogen tot Schep ping Is. Reeds b^ een beeldhouwer of machtig schilder voelt ge die eenheid tusschen hetgeen hij schept In z^n geest en hetgeen hij krachtens die schepping van z^n geest In 't marmer uitbeitelt of op 't doek toovert. Ge moogt 't derhalve ook bij den Heere onzen God niet zóó verstaan, alsof er eerst het plan voor het heelal is, en alsof eerst daarna het scheppend vermogen opkomt, om wat in dit plan vervat was, nu ook In werkelijkheid tot stand te doen komen. Reeds het vormen van dit plan, reeds het opmaken van dit bestel, reeds het zich denken van dit bestek is het doen van de Almacht Gods, en juist daarom is de nu tot stand gekomen Schepping hti product van Gods macht niet alleen, maar tegelijk van zijn vrgmacht. Zoomin b^ het vormen van het plan en bestek van het heelal, als bij de uitbrenging van dit alles In de werkelijkheid, was God de Heere aan Iets anders dan aan Zichzetven gebonden. Er kan daarom van misrekening, er ka» van vergissing, er kan van misgreep geen sprake z^n geweest. De bestaande Schepping is de uitdrukking van een plan of bestek, dat God naar zqn vrijmacht heefc willen realiseeren. Blijkt er later, nadat de Schepping tot stand kwam, tegenstribbeling en verzet tegen zijn heilig bedoelen In en uit wat Hg schiep, d. i. uitdacht en tot stand bracht, op te komen, dan kan 't niet anders of èa het wereldplan zelf èa de realiseering van dit plan moet op de mogelijkheid hiervan zijn aangelegd geweest. Van wat b^ den mensch gedurig voorkomt, dat hij een plan uitdenkt, en begint bet ut te werken, en dat de uitkomst hem dan van achter tegenslaat, zoodat hij alsnu hulpmiddelen moet zoeken om de stoornis te boven te komen, om toch z^n plan door te kunnen zetten, kan b^ God Almachtig geen sprake zijn. Dit aan te nemen en te onderstellen ware te kort doen aan de Almachtigheid Gods, alsof er In zijn plan ooit iets z^n kon, waarvan Hij de werking niet voorzien had, en waarvan het te boven komen niet In zQn plan zelf begrepen ware.

Niet wij kunnen dit plan Gods na-denken. Job heeft 't beproefd en zonk voor schakel, en Jobs vrienden hebben gewaand het te kunnen ondernemen, en God heeft ze bestraft. Al dit pogen, om het bestel Gods van uit zijn wortel na te denken, faalde steeds en moest falen, omdat w^ bij ons denken altoos gebonden z^'n aan regelen, en bepalingen, en wetten en vaste gronden, dia we alleen uit de Schepping kennen leeren, en zonder 't onderzoek der Schepping niet zouden verstaan. Wel kan de wijsgeer of fantast voor deze vaste regelen die in de Schepping gefundeerd liggen, regelen van eigen vinding in de plaats stellen, endaarnaar het bestaande beoordeelen; maar dit leidt tot niet anders dan een spel der gedachten, en scheidt ons telkens van de werkelijkheid af. Het staat voor ons menschen derhalve aldus, dat we leven te midden van een buiten ons om tot stand gekomen Schepping, en dat In die Schepping regelen heerschen, die w^ vinden en niet maken. Daarbij is het alzoo eerste beding, dat we die regelen met volkomen juistheid uit de Schepping opnemen. Treedt hlerb^ toch vergissing in, dan leidt ons denken tot niets anders dan tot een chaos, en daar nu onze kleinheid tegenover de onmetel^kheid der geheele Schepping zoo verbijsterend nietig is, moet reeds op grond hiervan vermoed, dat we ons gedurig vergissen zuilen. Wat heeft niet menschel^ke wetenschap eeuw na eeuw allerlei gegevens als vast staande aangenomen, wier onjuistheid thans algemeen erkend wordt; en wie waarborgt ons, dat na verloop van nogmaals ettcl^ke eeuwen de vaste gegevens van thans niet even zoo opnieuw voor heel andere gegevens zullen moeten wijken. Doch ook hiermede is nog niet genoeg gezegd. Het is ons toch niet alleen te doen om het bestaande in zijn samenhang en In de regeling van dien samenhang te kennen, maar ook schuilt in ons een neiging en drang om dit alles aan ons oordeel te onderwerpen. Dit nu zou minder bezwaar opleveren, zoo we alleen te rekenen hadden met de stoffdijkc gegevens en met de op onze stoffelijke wereld inwerkende krachten; maar dit is niet zoo. Die stoffelijke wereld, hoe r^k en schitterend en in hooge mate interessant ook, is nog slechts de sluier waarachter het eigenlijke, het hooge, het geestelijke leven zich verbergt. Niet In het stoffelijke, maar juist in dat geestelijke voelen we onzen eigen geest Gods Geest naderen, en doet zich een inzicht in wat heel deze Schepping wil en bedoelt, voor ons open. Dit echter zou ons onmogelijk zijn, indien niet !a ons eigen geestelijk wezen een gegeven van vatbaarheid school, om de ongeziene wereld te grepen, te doorzien en in ons cptenemec. Ia hooger zin moge dit geweest zijn een geschapen worden naar Gods beeld, van dit Gode gelijk-zijn in zijn hoogeren oorsprong is thans onder ons geen sprake meer. Maar wat we ook hebben Ingeboet, toch Is en blijft er in den mensch een geestelijk waarnemings-en oordeelvermogen werken, waardoor hg 't al als eenheid in zich opnemen en waardeeren kan.

Viel nu deze geestelijke bevatting en voorstelling, die de mensch zich thans vormt, met den inhoud en den regel van 't denken en willen Gods nog geheel saam, zoo zou onze geest 't wezen en den gang van het heelal gereedeli^k in zich kunnen opnemen, en zouden we conform 't wezen en decken Gods al wat in ons en om ons is beoordeelen kunnen. Juist dit echter is niet het geval. Tot die hoogheid kan onze geest zich niet meer opheffen, en daar we toch onzen geest niet tot inslapen doemen kunnen, en er altoos althans enkelen zullen zgn, die pogen de saamvatting van 't heelal te doorgronden, zoo wordt hieruit met noodzakelijkheid de uitkomst geboren, dat we op onze manier en naar de ons ten dienste staande vermogens, ons een voorstelling vormen van zekere eeuwige wetten, die het wezen en den gang van het heelal beheerschen. Doch is dit zoo, en staan uit dien hoofde deze wetten als eeuwig voor ons vast, dan wordt men vanzelf verleid, om zich ook den Heere onzen God als aan deze wetten onderworpen te denken. Beantwoordt nu hetgeen we waarnemen, niet alleen van 't doen der menschen, maar ook van het doen Gods, aan deze voor ons eeuwige watten niet, dan ontstaat er voor ons geloof een cocèict. Vast staan dan ook voer ons aan den eenen kant zekere eeuwige wetten, en daartegenover zien we aan den anderen kant allerlei gebeuren, dat hiermee In flagranten strijd is. Voorzoover nu dit gebeuren, dat met de eeuwige wetten str^dt, uit 's menschen doen opkomt, levert dit voor ons geen bedenking op, dan alleen in zoover het God is die het toelaat. Staan we daarentegen voor feiten en gebeurtenissen, die rechtstreeks door het bestel en doen Gods tot stand komen, dan stuiten we op wat we niet rgmen kunnen, dan komt ons besef hooger te staan dan wat God deed, en kan het ten slotte niet anders, of we moeten, zoo we oprecht zijn, en niet uit eerbied er liever het zwijgen toe doen, Gods doen veroordeelen. De meesten gleden hier wel overheen, en zoeken heil In algemeene phrasen. Zoo deden het de vrienden van Job; maar wie, gelijk Job zelf, ernst met den toestand maakt, en niet rust, eer hij 't doen Gods in conformiteit heeft gebracht met wat voor hem zelf de eeuwige wetten zijn, die eindigt met onvoldaan in zichzelf terug te keeren, die kan het doen Gods met die eeuv/ige wetten niet rgmsn, en die moet wel eindigen met zijn eigen inzicht boven het plan en bestel Gods te plaatsen.

Zonder meer leidt dit alles tot opstand in de ziel tegen Gods bestel. Ge stuit hierop gedurig in het gewone burgerlgk leven. Een vrouw, die steeds meende te gelooven, en In 't bezit van haar man overrgk, gelukkig was, zal, zoo 't God belieft dien man haar door schipbreuk, of welk onheil ook, plotseling te ontnemen, tegelgk met den man haar geloof verliezen. Steeds had ze gewaand, dat haar God haar liefhad, dat In dien God-de waarborg voor haar levensgeluk lag, en nu 't big kt hoe bitterl^k ze ztch hierin vergist heeft, hoe die God veeleer haar vgand is, haar 't liefste wat ze bezat ontnam, en alzoo plotseling In het ongeluk stort, nu vat bitterheid in haar ziel tegen dienzelfden God post, dien ze eertijds dankte voor haar levensweelde; en zoo Is ze met haar man, als weduwe, tevens haar God kwgt. Bi^ een vrome vrouw gaat dit heel anders toe, maar een verlaten weduwe die haatgeloof alleen door haar geluk deed dragen, komt ten slotte zóó en niet acdsfs leg"-pver haar God te staan. Het kind der wereld, dat denken leerde, kan hierin natuurlijk niet berusten, en poogt eenvoudig zqn geheele opvatting van 't leven en zijn wereldbeschouwing naar de feiten van 't leven te wijzigen. Men gaat dan uit van de feiten die men waarneemt, en daarnaast van de wetten die men zich als eeuwige, onveranderlijke wetten in zijn geest denkt, en daar nu niet alleen de denker zelf, maar evenzoo God de Heere aaa die eeuwige wetten onderworpen moet zgn, legt h^ er zich op toe, om z^'n Godsbegrip geheel te wijzigen, en niet te rusten eer z^n voorstelling van God geheel aan die voor hem bestaande eeuwige wetten beantwoordt. Zoo hebben 't de Heidenen gedaan met hun godsbegrip, en zoo doen 't nog de w^sgeeren in hun hoog opgetrokken stelsels. Maar hoe ook genomen, altoos blijft men dan toch uitgaan van die eeuwige wetten, die men zich denkt als buiten God om tot stand gekomen, en die daarom niet alleen ons, maar ook onzen God behecrschea. Het conflict kan, gelijk Jobs historie toont, dan ook niet uitbleven. Grondwet In alle eeuwige wetten Is natuurlijk, dat het heilige boven het onheilige triomfeeren moet, en dat geluk en weelde aan al v/at heilig Is moet ten deel vallen, gelijk omgekeerd jammer en ellende het deel van 't zondige en onheilige moeten zijn. ^ Op die Grondwet van alle geestelijk leven kan en mag niet worden afgedongen. Tijdelijk moge verschuiving hierbij plaats hebben, maar ook dit is toch alleen dan toelaatbaar, zoo duidelijk blijkt hoe de tijdelijke tegenspoed den weg ontsluit tot hooger heerlijkheid. Gaat daarentegen het heilige ten onder en triomfeert het demonische, dan Is de grondw»4; van alle geestelijk leven geschonden, en komt ook het vrome gemoed, wordt 't aan zich zelf overgelaten, In opstand.

Op de Almachtigheid Gods, ook wat zijn Wq'sheid en zijn Wil betreft, kan en mag daarom volstrekt niets worden afgedongen, Er is drieërlei initiatief. Er is een eerste initiatief om de dingen te denken, te ontwerpen, en in grondplan te brengen. Er is een tweede initiatief, om dit aldus gestelde te willen realiseeren. En er is een derde initiatief, om wat de geest wil, dan ook te doen, en het gedachtenplan in werkelijkheid te doen uitkomen. Bg dit alles nu geiden uiteraard wetten, regelen, grondvormen. Golden deze niet, zoo Z3U alle verband ontbreken. Al wat gedacht, gewild en gedaan wordt, uit zich in een atmosfeer van het mogelqke en regelmatige. Stelt men nu, dat in die atmosfeer het mogeigke en regelmatige Iets op zich zelf Is, zoodat ook God de Heere zich hiernaar schikken en voegen moet, dan natuurlijk houdt God op God te zijn, en wordt ook Hij gebonden en afhaakel^k gelgk elk creatuur. Zal derhalve God metterdaad God voor ons blijven, zoo moet hij de Almachtige en Vrgmachtige in z'ga denken, willen endoen zij o en big ven, en moet men de wetten, regelen en grondvormen voor alls ding, zoeken in zijn Goddei^k wezen. Ze moeten niet buiten God bestaan, ea Hem binden, maar in zijn wezen besloten zgu, en, uit z^n wezen opkomende, wel alle creatuur beheerschen, doch nimmer God zelf. Niet alsof dit In God willekeur ware. Wie dit stelt, verlaagt dea grondslag van Gods wezen in Gods wil, en past op God den Heere een menschelgke onderscheiding toe, die bij God niet mag gemaakt worden. Slechts dit moet voor ons vast staan, dat er niets bulten God is, dat God zou kunnen binden, en dat derhalve al wat bestaat, met inbegrip van den mensch, zoo stoffelijk als geestelijk, niets is dan de realiseering van wat in Gods geest is opgekomen, en door die machtsdaad Gods esh bestaan buiten Gods wezen erlangd heeft. Eerst zoo vindt de Voleinding haar uitgangspunt in het Goddelijk wezen. Neemt men daarentegen buiten God factoren aan, die God binden zouden, dan wordt de Voleinding een spel van 't toeval. Dan kan 't, hoe goed ook door God bedoeld, geheel anders uitvallen, dan H^ 't in zijn plan had opgezet. B^ elke poging tot herstel van de ontstane stoornis kan telkens weereen opnieuw tusschenlnkomende factor ook het medisch plan in de war sturen. Dan Is er geen sprake van Voleinding In den zin van een vast plan dat gerealiseerd wordt. Dan is er een golven op en neder. Een opsteken van den stormwind en weer zich leggen. Een gedurig wisselen en veranderen. Gods kansen door andere kansen verijdeld. En wat er uit al 't bestaande worden zal, is dan niet de verwerkelijking van een God­ delijk program, maar een blinde vraag zonder oplossing.

Bij elke principieele bespreking van de Voleinding moet daarom de Almachtigheid Grids het allesbeheerschende uitgangspunt z^n. Macht is niet alleen werkende in wat tot stand komt, er Is evenzoo macht In het denken en In het willen, als In het doen. Zal nu In de Voleinding, als het proces voleind is, de majesteit Godstriomfeeren, dan moet tegenover elk schijnbaar conflict van Gods wil met de poging vaa het creatuur, altoos weer op de Almachtigheid Gods teruggegaan worden. De Heere gaat ons zelf b^ Job hierin vo9r. Da vrienden van Job vergenoegden zich met phrases aan hun eigen geestelijks wetten ontleend. Job ging dieper en had daarom den euvelen moed te w^'zen op den strijd, waarin 't door God gewrochte met de eeuwige wetten van 't geestelijk leven geraakte. Elihu betrad den weg, die tot het onoplosbare leidt. Maar tenslotte antwoordde de Heere zelf Job in een onweder, en wat deed de Heere toen anders, dan Job als met den Goddelijken vinger w^zen op de Almachtigheid die in heel de Schepping uitblonk. Aanstonds ging de Heere op de Schepping terug, en sneed Job In 't hart met de vraag: „Waar waart g^ toen Ik de aarde grondde? Geef 't te kennen, zoo ge kloek van verstand zïjt", en hierop doorgaande vroeg de Heere: „Wie heeft haar mate gesteld ? want gg weet het, of wie heeft over haar een richtsnoer getrokken ? ", Iets wat natuurlek niet anders beduidt, dan dat niet alleen de reede Schepping zelve, maar evenzoo de eeuwige wetten, die 't al beheerschen, In God en In God alleen haar uitgangspunt en rustpunt vinden. Daartegen In te gaan met een critiek, die aan ons besef van de zoogenaamde eeuwige wetten ontleend zou zijn, noemt de Heere „twisten", en vraagt dan aan Job of „het twisten met den Almachtige onderrichten Is", en spreekt voorts uit, dat wie 't onderneeünt „Gods doen te bestraffen", zijn antwoord op die vragen reeds gereed moet hebben. Het helpt u niets, of ge bg dit machtig probleem de twee willen van God en van den mensch tegenover elkander stelt, het gaat niet om wat de wil wil, maar om de macht, die in dien wil werken moet, niet pas In het doen, maar evenzoo in den wil zelf, en vóór den wil reeds in het denken, in de gedachte der wisheid. Zoo alleen kan er dan ook van Voleinding sprake zijn. Wat aan zgn Voleinding zal toekomen, moet wel een proces doorloopen, maar de stand en de gang van dit proces moeten reeds in de Schepping zelve er van vast staan, en ze moeten in die Schepping vast staan, omdat 't ééne zelfde macht is, die ze schept in de verzinning van het plan, ze schept door ze te willen, en ze schept door het tevoorschijn brengen, zoo stofïel^k als geestelijk.

Het geding over den vrijen wil moet hierbij dan ook geheel bleven rusten. Er is van vrijen wil sprake volstrekt niet alleen bij den mensch, maar evenzoo In heel de geestenwereld der onsterfel^ke wezens, en zelfs tot op zekere hoogte In de dierenwereld. Te ontkennen, dat in deze creaturen zekere eigen wil werkt, is den aard van hun wezen ontkennen. Te zeggen dat ze wel een wil hebben, maar dat aan dezen wil alle vr^ initiatief ontbreekt, is het wezen van den wil te niet doen. Heel de Schrift door wordt er In den mensch een bedenken van wat hij doen zal, en een willen van wat hij tot stand zal brengen, ondersteld. Niet in dien sterken zin, alsof een ieder altoos en bij alle gelegenheid z; ch steeds helder bewust zou zijn van wat hg beoogt, en dit voor-| uit klaar doorziene plan zou realiseeren. Hiervan is veeleer het tegendeel waar. In verreweg de meeste gevallen handelen we zonder klaar bewusten wil, geleid door indrukken, waarvan we ons geen rekenschap geven. Maar dit neemt niet weg, dat 't initiatief voor onze daad in vele, ea soms in zeer ernstige gevallen, wel terdege uit ons zelven, uit onze eigen gedachte en uit onzen eigen wil opkomt. Of ge den vrijen wil al in naam loochent, baat niet. De vrije wil bestaat eenmaal als factor i» het leven, en het besef van onze verantwoordelgkheid zegt ons telkens weer, dat plan, wil en daad uit onzen eigen geest opkwamen. Hoe 't kan en mogelijk is, dat w^ persoonlgk met zulk een vr^e gedachte, vr^en wil en vrije daad optreden, terwijl toch de uitkomst telkens weer toont, dat niet onze macht, maar een hoogere macht den gang der dingen regelt, is de vraag waarop Jobs antwoord steeds het ecnig juiste zal blijven: Zie, ik ben te gering, wat zou ik antwoorden. Ik leg m^n hand op m^n mond." (39:37). De statistiek stelt hier op on­ verbiddelijke wi^ze het mysterie. Telken jare In elk land, waaromtrent een onderzoek is Ingesteld, een ongeveer gelgk aantal moorden en zelfmoorden, en alle deze bijna naar vasten regel door schietgeweer, dolk, gif of worging. Is er nu één zelfmoordenaar, die op 't oogenblik van zijn misdaad, aan deze statistiek denken en het er op toeleggen zal om die booze c^fers ook voor dit jaar te doen sluiten? Niet één. Elke moord en zelfmoord heeft plaats uit ander, eigen motief, maar toch Is de uitkomst over het geheel genomen bijna identiek. Blijkbaar hebben we hier dus met tweede werkende oorzaken te doen, de ééne meest ter dege goed bekend, en haar grond vindende in roofzucht, minnenijd, of toorn, en de ander ons onbekend, en waarb^ ook w^ de hand op den mond hebben te leggen. Dat de oorzaak er Is, zien we uit feiten en cijfers, maar welke ze is, en hoe ze werkt, is en bl^ft een geheimnis. Slechts dit weten we, want 't staat op alle punten vast, dat die tweede oorzaak, of wilt ge die tweede beheerschende factor, In 't plan Gods z^n werkende beweegreden vindt, en dat ook deze factor door den algemeenen gang van het leven beheerscht wordt. Hoe nu die beide factoren op elkaar inwerken, blijft ons een raadsel. Wijsgeer na wijsgeer heeft gepoogd den éénen factor uit den anderen te verklaren, maar steeds Is elke poging van dien aard mislukt, en daardoor staat alleen vast, dat eenerz^ds onze verantwoordelijkheid voor ons denken, willen en doen ten volle gelden bigft, en dat toch anderz^ds alle creatuur» Igke actie in de macht Gods beslaten bl^ft, en In niets ooit deze Goddelijke macht, ook al weerstaat ze haar, breekt of zou kunnen breken.

Staat nu dit eerste uitgangspunt, dat alle ding in Gods Almachtigheid rust, z^* 't al onbegrepen, voor ons vast, éan voegt zich hieraan, als tweede hoofdpunt, het even stellige feit toe, dat de werking van Gods Almachtigheid aangelegd is op een proces. Ook hier hebben we ons te bepalen tot wat we weten, en we mogen dus nooit zeggen, dat er geen onveranderlijke dingen op eenmaal In volle glorie geschapen z^n, wier bestemming dus niet is, om zich te ontwikkelen, maar alleen om te bestaan en te bleven wat ze zijn. Ten deele ontvangen we van de engelenwereld zeer zeker een indruk vanhetonveranderlgke. Toch niet geheel. Ook deze wereld heeft eenmaal voor een principieele beslissing gestaan, en eerst van die ure af is ze deels verzonken, deels bevestigd en Innerlijk gesterkt.

Van de hemellichamen kan men ten deele zeggen, dat ze een duurzaam karakter vertoonen, maar de sterrenkunde leert ons toch zeer stellig, dat verreweg de meeste hemellichamen, waarvan we eenige nadere kennis bezitten, aan gestadige zeer sterke wijziging onderhevig z^n. Of er nu bulten die engelen-en sterrenwereld nog andere creaturen zijn, waarop dit karakter der veranderlQkheid niet drukt, weten we niet. We doen daarover dan ook geen uitspraak. Maar wat wel vast staat, en onbetwistbaar vast staat, is, dat de wereld, waartoe w^ behooren, niet alleen verandering onderging, maar op verandering van meet af was aangelegd; iets wat daarom voor ons van zoo overwegend t> elang is, omdat geheel het denkbeeld van de Voleinding eigenlijk alleen uit dit feit opkomt. In tweeërlei zin kan hier van verandering gesproken worden, dien men wel onderscheide, wil men niet verloopen In eindelooz? verwarring. De eerste is de verandering die, om bij dit voorbeeld te blijven, den mensch als kind doet geboren worden, om hem eerst daarna man te doen worden. En de tweede verandering Is de wijziging die intrad door den val, zoo In de engelenwereld als in de wereld der menschenkinderen.

Nu laten we de tweede verandering vooralsnog rusten, wijl ze met het denkbeeld Voleinding slechts zijdelings verband houdt. Hoofdzaak daarentegen Is hier de eerstbedoelde verandering, die gevolg Is niet van een ongeval of breuke, maar die rechtstreeks opkomt uit de Schepping zelve. Zonder toch op bijzonderheden in te gaan, laat 't zich In 't afgetrokkene zeer wel denken, dat het Gode beliefd had, terstond een geheel volmaakte wereld in haar hoogste volkomenheid tot aanzlja te roepen. Ook hier spreken we geen stellig gevoelen uit; het kan zeer wel z^'n, dat 't creatuur Igke de opklimming uit et a klein begin tot hoogsten vorm met zich brengt en er onafscheidel^k meè Is verbonden; maar vast staat In elk geval, dat ónze wereld er van meet af geheel omgekeerd voor stond. Geheel onze wereld, met al wat tot haar behoort, trad tot aanz^n In i; »volmaakte vormen, maar met de beschikking om allengs van lieverlede te ver-

edelen, van lievetlede tot hooger peil te geraken, en zoo eerst onder hoog bestel haar ideaal te verwezenlijken. Ware dit anders geweest, er zou van Voleinding nimmer sprake hebben kunnen wezen. Voleinding wijst terug op een voorafgaand proces, dat afgaat op een bepaald doel, en na doorgang door allerlei wisselende vormen ten slotte eerst het ideaal bereikt. De Voleinding dezer wereld beteekent dan ook, dat ze alle trappen van lager tot hooger ontwikkeling moet zijn opgeklommen, en dat eerst ten slotte in werkelijkheid schitteren kan, wat van meet af bedoeld werd. Voleinding is de met vrucht beladen boom, die uit een stek of uit een zaadkorrel is opgekomen. Niet het begin alleen vervulde eerst Gods gedachte. Veeleer omgekeerd stond van meet af voor Gods geest het r^ke beeld van wat eens voltooid de Schepping zou inhouden.

Dat beeld van 't voltooide gaf aan wat het begin en wat het uitgangspunt moest zijn, en tevens al wat daartusschenin tot aanzijn moest geroepen, en doorloopen moest worden, om in 't eind de ideale hoogste verschijning te doen uitkomen. Ontwikkeling, ontplooiing van minder tot meer is hier alzoo een grondwet van het Goddelijk plan zelf. Het hoort er bij. Het is niet er van af te scheiden. De Schepping zelve van het onvolmaakte stelt den eiscb van het proces, en in dat proces den eisch van de Voleinding. Zoo eerst komt het begrip van Voleinding tot zijn volle recht. Ook zonder val zou de Voleinding zijn ingewacht. En ook deze Voleinding nu, die gesteld was, nog eer er eenig mensch of engel tot aanzgn was geroepen, blgkt derhalve eenigigk en uitsluitend haar motief te ontleenen aan wat besloten was in de Almachtigheid Gods.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 september 1913

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Voleinding.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 september 1913

De Heraut | 4 Pagina's