GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De Generale Synode der

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Generale Synode der

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 13 Nov. 1914.

De Generale Synode der Gereformeerde Kerken slaagde uitnemend.

Voorzitter en moderamen hielden er den juisten tact en toon in. Er is over bijkomstige aangelegenheden niet te veel getreuzeld noch gebeuzeld. De indruk der bange tijden werkte zoo overweldigend, dat er meewerking ten goede van alle zijden mocht geconstateerd worden. Vraagstukken van te diep ingrij penden aard, voor welker behandeling de gesteldheid thans niet geschikt was, liet men liggen, of men verwees ze commissoriaal naar de eerstvolgende Synode. Zelfbeperking gaf den toon aan. En wat vooral niet vergeten worde, de dege arbeid der voorbereidende Commissiën, waaraan met toewijding alle vrije uren ten koste werden gelegd, en waarbij aan Dr. H. H. Kuyper een schier niet af te werken taak ten deel viel, in wier rapporteering hij toch uitnemend slaagde, heeft een zoo bespoedigde beëindiging mogelijk gemaakt, dat men reeds Vrijdagavond van de vorige week sluiten kon.

Aan Dr. de Moor, die onvermoeid, aldoor, en altoos even vaardig, den voorzittershamer hanteerde, bracht heel de Synode, toen het uur van sluiting sloeg, een alleszins verdiende hulde, en wat de Synode in haar geheel betreft, mag met dankbaarheid getuigd, dat haar houding een pleidooi was voor den gezonden toestand onzer Kerken. Van geestelijken achteruitgang viel geen klaagtoon te beluisteren, eer bleek van geestelijke verheffing.

Slechts op een drietal der tot beslissing gekomen punten zij hier nog kortelijk de aandacht gevestigd. De verdere na-bespreking zij aan den vasten redacteiir voor deze rubriek overgelaten.

Allereerst zij dan de aandacht gevestigd op het gelukkig verloop van het debat over de Doctoraatsquaestie.

Blijkbaar had men zich in enger kring over het doctoraat een . voorstelling gevormd meer naar de inspraak van speciale wenschen, dan naar eisch van het wezen der wetenschap en de .sprake der traditie.

Dit maakt dan wel op den buitenstaander voor een oogenblik een ietwes vreemden indruk, zoodat zelfs de schijn ontstaan kon, alsof er heel iets anders achter school, maar nauwelijks was dit volstrekt niet moeilijke, noch ingewikkelde probleem weer even in het licht der historie en der algemeene wereldpractijk gezet, of het geding vond zijn natuurlijke oplossing, en hield op een probleem te zijn.

Er kan geen sprake van zijn, dat een Calvinistisch Kerkgeheel zich de beschikking over het doctoraat zou toeeigenen. Dit ware verzaking van het geloof der vaderen, en terugkeer tot het standpunt der Middeleeuwen geweest. De Kerk heeft over de wetenschap geen zeggenschap. Inspireeren mag ze de wetenschap. Domineeren mag ze op haar erve niet.

En wat het opwerpsel aanging, dat een Opleidingsschool, door de Kerk gestichten in stand gehouden, en met Docenten of hoogleeraren bezet, te midden van de Kerkelijke huishouding zich zou kunnen emancipeeren, en optreden als een geheel vrije, onafliankelijke en zelfstandige school der wetenschap, was een te zeer zichzelf verduisterend beweren, dan dat het de moeite loonen kon, er dieper op in te gaan. Wat in het debat geconstateerd werd, dat-de Tasthebber nooit meer last kon bezitten dan zijn lastgever, wees op zichzelf reeds de zaak uit.

Thans mag de stille hoop gekoesterd, dat de juiste inelkanderzetting van Vrije Universiteit en Opleidingsschool niet langer toeven zal.

Van de onjuiste, en met alle traditie strijdige, usantie, oni aan een gewone Kerkelijke opleidingsschool den titel van Hoogeschoot te geven, die door onze vade-' ren nooit anders dan aan de Leidsche, Utrechtsche en Groningsche Universiteit werd verleend, is nu wel voor goed afgezien. We zijn nu in het historische spoor teruggekeerd. Kerk en Wetenschap nemen nu weer elk hun eigen terrein in, en beider samenhang zal zich als vanzelf laten vinden. Iets wat te eer mag geprofeteerd, omdat de S)-nodale discussie geen oogenblik, wat men noemt, kwaad bloed heeft gezet, en in niets den broederband verzwakt heeft.

Natuurlijk heeft men er zich wel voor te wachten, het voor te stellen, alsof hier het geding stond tusschen de Separatie; en Doleantie in haar totaliteit. Reeds de stemming wees uit-, dat dit volstrekt niet het geval was, en hetgeen Prof. Bavinck en Ds. Landwehr betoogden, deed dit nog nader aan het licht komen.

Veeleer is steeds ook onzerzijds betoogd, dat de Separatie in 1834 geestelijk zelfs hooger stond dan de Doleantie, die door de tegenpartij al te zeer in den kerkrechtelijken hoek werd gedrongen. Er is alleen sprake van een formeele samenkoppeling der Gemeenten na 1834, die niet met het geestelijk beginsel in genoegzame overeenstemming was. De strijd ging dan ook schier uitsluitend tegen een smaldeel, dat thans, tegen eigen bedoeling in, dit formeele tot principieel uitgangspunt zou hebben gemaakt. Hierin stak het gevaar, en dit gevaar is thans, en wel met hulp van de meeste broederen die uit de Separatie kwamen, zoo gelukkig afgewend. Het was dan ook deze stand van zaken, die na de gevallen beslissing het weer saim op het goede spoor komen, zoo vanzelf gelukken deed. Er was van nederlaag noch overwinning sprake. Er was niet anders dan een terugtrekken van den even uitgegleden voet.

Niet tot beslissing kwam de quaestie van de kerstening van het Animisme in de Buitenbezittingen. Desaangaande werd besloten, dat de nu bestaande toestand in Midden-Java voorshands ongestoord te handhaven was, en dat de Deputaten voor de Zending, zelve of desnoods Commissoriaal, het antwoord op het zoo moeilijke vraagstuk van het Animisme tegen de eerstvolgende Sj-node zouden voorbereiden.

Verder kon men op dit oogenbHk nietgaan. Het Animisme in de Buitenbezittingen zou, ging men er aanstonds op in, zeer aanzienlijke geldelijke offers hebben gevraagd, en nu de nood der tijden zelfs het degelijk instandhouden der bestaande missiën bemoeilijkt, viel er uiteraard niet aan te denken, op dit oogenblik nieuwen draaglast op de schouders te nemen. Van een overplaatsen van missionnaire personen uit Java derwaarts kan bovendien zelfs geen sprake zijn, daar wie nu'goed zijn Javaansch kent, toch sprakeloos zou staan op Celebes. Ook mocht de Missie op Java niet worden losgelaten, vooral niet, nu de oorlogstoestand geheel de Islam in beroering brengt. En daarbij kwam dan nog, dat het, blijkens het rapport der Commissie over deze zaak, onder ons aan klaar, helder en degelijk inzicht in dit moeiijke probleem nog te zeer ontbreekt, zoodat aan welke beslissing ook, in elk geval nog veel dieper ingaand onderzoek van heel het probleem zal dienen vooraf te gaan.

Dit probleem is voorshands alzoo in statu qiio gebleven, en het nader onderzoek zal thans gaan beginnen. Zelf heb ik te dien einde mijn declaratie, die in De Bazuin een plaats vond, thans officieel ter be.schikking van de Synode gesteld, en heb mij bereid verklaard, in de Pers over dit probleem voorshands te zwijgen, mits mij gelegenheid, werd geboden, het bij de Deputaten voor de zending officieel aan de orde te stellen, en mits aan deze Deputaten last werd verstrekt het, 't zij zelf, 't zij door een Commissie, op de punten van het gerezen geschil te onderzoeken, en er over te rapporteeren.

Dit was op 't oogenblik de vanzelf aangewezen weg, om met het gerezen probleem ernst te maken, den vrede op missionnair gebied niet te verstoren, en later een definitieve beslissing mogelijk te maken.

Alleen zij nog opgemerkt, dat ik mijnerzijds mij bereid verklaarde, voortaan dan ook dit moeilijk probleem niet meer in de Pers te bespreken, zonder dat ik daarbij als tegenconditie stelde, dat de tegenpartij desgelijks zou doen.

Slechts zeer enkele sprekers verrieden wel eenig gemis aan den hier vanzelf sprekenden eisch der kieschheid, dat men wie zich ontgordt en zijn wapen in de scheede steekt, dan ook niet met zijn klewang te lijfgaat.

Juist omdat kieschheid mij hier vanzelf vrijwaring van aanval bood, onthield ik mij van het stellen van eenige conditie. Ze sprak van zelf.

En nu ten slotte nog een woord over de Psalmenquaestie, d. i. over de vraag of de Psalmen in schier uitsluitenden zin het gezang in onze Kerken zullen blijven.

Ik was, toen dit probleem aan de orde kwam, niet ter vergadering tegenwoordig, en eerst uit de bladen zag ik, dat onze onvolprezen rapporteur, in de Heratit g& en onbekende, de Synode bewoog zelfs elk nader onderzoek over dit vraagstuk af te] snijden.

Hierop nu zou mijnerzijds met geen woord zijn teruggekomen, indien mij niet ten laste ware gelegd, dat ik nu voorstond, wat] ik eertijds bestreed.

Hiervan nu ben ik mij niet bewust.

Wat ik thans meê onderteekende, was eerlijk en uitsluitend een voorstel tot het instellen van een Commissoriaal onderzoek, en wel. om de eerstvolgende Synode van advies tè dienen', of het invoeren' van 't vrije geestelijke. lied in de vergaderingen der Gerneente geoorloofd eti wenschelijk was. En om ten tweede, alleen in geval dit zoo aan de Commissie toescheen, bij haar rapport een proeve van enkele geestelijke liederen tè voegen, mits ze in niets te kort deden aan de Gereformeerde belijdenis.

Waar heb ik mij nu eertijds ooit tegen het instellen yan zoodanig onderzoek verklaard? Alleen dit is het verschil met vroeger. Nu twintig jaren geleden viel er niets te bespeuren van eenig opgekomen verlangen om geestelijk vrije liederen in te voeren. Toen kon ik derhalve volstaan met mijn - opinie te zeggen. Sinds echter kwam hierin zekere keer. Niet zeer sterk was die aandrang tot verandering van systeem, maar die aandrang was er toch. Ën daarom scheen het mij thans niet overbodig, dat alsnu de zaak kerkelijk onderzocht zou worden, en wel op twee punten. Ten eerste, om te weten te komen, of 't zij de Schrift, 't zij de Belijdenis zich principieel tegen het vrije lied verzette. En ten tweede om, bleek van niet, nader te onderzoeken, of het invoeren van zulke liederen tactisch, met het oog op de kerkelijke toestanden, goed voor God zou zijn. Het scheen mij toe, dat het instellen van een onderzoek ter zake van een gewoonte, die aan de kerk van Christus thans in heel de wer£ld vreemd, en alleen bij ons in gebruik was, geenszins overbodig ware te achten.

Toch heeft blijkbaar èn de Commissie èn, op haar voorgang, de Synode het beter geacht, het principieele vraagstuk, dat hiermee aan de orde zou komen, vooralsnog te laten rusten, en, de zaak enkel tactisch beziende, nu reeds uit te spreken, dat het hier een kruidje-roer-me-niet gold, waarvan af te blijven eisch van rust en vrede is.

Ik wijk hiervoor. Uit één vonkje kan een brand oplaaien, waar geen blusschen aan is. Het schijnt daarom gewenscht, dit geding voorshands alleen privattim in de Pers te bespreken.

Allicht verrast eerlang de Vrije Universiteit ons op een degelijk gedocumenteerd proefschrift.

Aan mijn zoon 't eeresaluut!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 november 1914

De Heraut | 4 Pagina's

De Generale Synode der

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 november 1914

De Heraut | 4 Pagina's