GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Zijn hand is nóg uitgestrekt”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Zijn hand is nóg uitgestrekt”.

23 minuten leestijd Arcering uitzetten

[OUDEJAARSAVOND].

Om dit alles keert zijn toorn zich niet af, maar zijne hand is nog uitgestrekt. Jesaja 9 : 20.

In den Oudejaarsavond ligt ditmaal niet alleen wat tot ernst stemt, maar iets dat ontroert.

Ook wie het lange jaar, dat nu ten einde loopt, met stillen ernst voor Gods aangezicht intrad, had toch aan zóó bangen wereldramp, als ons nu overviel, van verre niet gedacht. Zelfs toen we reeds halverwege het jaar in waren, lachte zomerruste nog een ieder toe, en maakte men zich gereed om een tijdelijken uitgang te genieten. Alle geruchten spelden voorspoed en gedijen, zoo voor het volksleven als voor het leven in de maatschappij. Geen krankheid waarde rond, eer wees alles op frisch, gezond leven. De middelen van bestaan vloeiden mild en rijk in alle landen. Het scheen of de voorspoed en het levensgeluk nog steeds wassende waren. In veel kringen steeg welstand en levensvreugd zelfs zóó hoog, dat we ons onwillekeurig afvroegen, of 't zóó overgelukkig zou kunnen blijven. Maar ook die vraag der onzekerheid drong men terug. Waarom zou men het volle, Weelderige leven, zoolang God 't ons gaf, niet genieten? En zoo kabbelde de stroom van heel het leven bij lachenden zonneschijn schier ongestoord voort en verder, tot het booze kwaad opeens, met den overgang van Juli in Augustus, als een donderslag bij onbewolkten hemel, in alle land, in elk huis, en in ieders ziel insloeg. Oorlog, neen meer dan oorlog, een wereldbrand bleek plotseling en onverhoeds aan drie, vier hoeken tegelijk van het machtige Statengebouw te zijn uitgebroken. Pas even lekte de vlam langs muur en gevel, en reeds hoorde men de binten en balken kraken, sloeg stuk na stuk van het bouwwerk neer, en zag men de. verschrikte bevolking de straat op vlieden, en opzien naar den hemel, met de noodvraag op de lippen, vanwaar 't onheil gekomen was. Kwam het uit de diepte, kwam het door der menschen doen, of kwam het uit den Hooge van onzen God ?

In de eerste ure der verschrikking steeg er toen een Kyrie Eleison uit aller hart op, een: God, ontferm u onzer! Het was of het einde ons naderde, en of de wereld verging. Schier alle overleg en beleid zelfs viel weg. Een gevoel van vertwijfeling maakte zich van veler hart meester. Op iets zóó overstelpends was niemand voorbereid. Zulk een losbreking van onheillende stooten en duwen, die alles dreigden omver te werpen, had niemand voor mogelijk gehouden. Bij zinnen blijven kon in 't eerste oogenblik schier niemand. Hier viel er een op de kniëon en ging bidden. Daar liep er een halfdolend den weg op, met al maar gebedsuitroepen om verademing. Schier ieder beging in wat hij deed iets onberadens. Er was drang om iets te doen, en men wist niet wat te doen. Ja, een oogenblik scheen't of de orde in 't leven onderstboven was gekeerd.

Maar op die eerste overspanning volgde al spoedig ontnuchtering. De ouderen in jaren die den grooten oorlog van 't jaar '70 hadden meêdoorleefd, kwamen het eerst tot bezinning. Wel moesten ze toegeven, dat het toen van verre niet zóó schel en bang insloeg als nu, maar aangrijpend was 't toch ook toen geweest; en immers binnen nog geen twee volle maanden was toen de gruwel bezworen geworden. In Juli begon 't toen, en met Sedan was reeds vóór half September de bange kamp beslist. Vredehandeling volgde toen al spoedig, en het wereldleven hernam zijn gewonen loop.'Waarom zou 't ook nu niet zoo zijn ? Forsch sloeg ook nu, eer iemand onzer er op bedacht was, het leger van het ééne land in het land van den ander in. Parijs werd ook nu reeds genaderd. Scheen 'tniet, voor zoover we 't op den voet volgden, een praecieze herhaling te worden van wat toen voorviel ? En zoo kwam er verademing, en week de vreeze. Nog eer de winter naderde, zou 't alles weer spays en vreê« zijn. In den angst van het oogenblik hadt ge u vergist, en een alles vernielende ramp geducht, waar feitelijk toch slechts een wat ruwe machtsverschuiving op de kaart van ons werelddeel u verschrikte.

En toen greep men weer moed. Men las en verslond wat pers en telegraaf aan nieuws over het land uitstrooide. Op de landkaart volgde men het spoor van den inval, en telde de forten om de monstervestingen. Schier ging 't te snel zooals door het reuzengeschut fortenwand na fortenwand doorboord, opgespleten werd en viel. .Reeds scheen het einde van den strijd nabij te komen. Het bewind aan de Seine-stad vlood naar Bordeaux, uit Belgie's hoofdstad naar Le Hivre. Reeds scheen de tegenstand gebroken, en het nogmaals zwichten van de wereldstad nabij te zijn. Het werd juist weer wat 't in 1870geweest was. Een venividivici, een: «ik kwam, zag en overwon». Nog enkele weken, op 't hoogst nog een twee-, drietal maanden, en »de vrede" zou ons immers hergeven zijn ; en met den schrik zou ook ons volk vrij komen. Reeds maakte wie gemobiliseerd stond, zich voor de thuisreis gereed. En juist immers omdat we eerst zoo hard waren geschrokken, zou nu de terugkeer in het vredeleven zoo dubbel verrukkend zijn. In elk geval, eer het jaar om was, zou 't leven zijn gewonen gang hernomen hebben, en in de ure van het komend Oudejaar zou de toon van ernst wel naklinken, maar t" zou dan toch bovenal een ure des gedenkens zijn, des gedenkens hoe God Almachtig ons ook ditmaal uit angst en uit vreeze had verlost.

En zie, dat dit alles nu zoo heel anders liep en zoo bitter tegensloeg; dat de drukkende zorg ons niet van 't hart is genomen; en dat in deze laatste ure van 't jaar de ontroering niet alleen aanhoudt, maar zelfs nog in spanning toenam, en de aangrijpende jammer die in Juli ons deed opschrikken, in stee van te wijken, veeleer verdubbeld is, — dét is het wat ditmaal in den Oudejaarsavond voor ons zielsbesef zulk een stempel van eén nooit nog door ons doorleefden ernst indrukt. Ja, het is ons te moede, of Jesaja 't in 's Heeren naam ook óns komt toeroepen: »Om dit alles keert zijn toorn zich nog niet af, maar zijn hand is nog uitgestrekt."

Die uitgestrekte hand is de hand van God's heiligen toorn. '

Die toorn rust nooit, en kan niet rusten, omdat, verbleekte die toorn, de uitgang van Gods liefde gestremd zou zijn. Die liefde Gods is de moeder van den toorn in den Heilige. Dat voelt wel niet, wie buiten God leeft, maar wie Gods verborgen omgang kent, doorziet 't. Onze wezenlijke rijkdom, de schat van onze eeuwige levensvreugde, is niet goud en goed, maar God. Wijk van Hem af en de vreugde uwer ziel gaat tanen; maar neem 't lied: »'k Zal dan gedurig bij U zijn!« weer op de lippen, en ge leeft op. Hoe nader ge bij uw God moogt leven, hoe hooger wellust uw ziel doortintelt. En eens, als uw adem van u zal wijken, en ge de eeuwigheid ingaat, is toch de eenige vraag, die over uw lot beslist, of ge al dan niet, als kind van God, door uw Vader in de hemelen in het Vaderhuis wordt ingewacht. Dat weet uw God. En daarom moet Gpd zich handhaven in zijn heiligheid, want een God, die zijn majesteit verloor en inboette, zou ook voor u in aller eeuwen eeuwigheid geen zaligmakend God meer zijn kunnen. De Heere moet zich daarom in zijn heiligheid handhaven. Hij mag en kan niet dulden, dat de wereld zijn eere vertreedt. Tegen die zonde der wereld moet de Heilige toornend ingaan, allereerst om Zich-zelf te handhaven, maar tegelijk uit liefde voor u, omdat een God die zijn heiligheid had prijsgegeven, voor u geen weelde in de ziel, maar een vloek en teleurstelling zou worden. Een God die niet toornde, zou Zichzelven aan u ontrooven. En daarom welde van de ure van den val af, doortastend en op alle manier zijn heilige toorn tegen de Godvergetenheid der zonde op, eerstelijk opdat Hij zelf God in zijn majesteit blijve, maar tegelijk niet minder, om eens eeuwiglijk voor al zijn volk, en zoo ook voor u als zijn kind, die rijke, heilige, volzalige God te kunnen blijve, in wiens gemeenschap, nabijheid en verborgen omgang eenmaal een eeuwige zielsvreugde u zal toegloren.

Het is zoo, talloos zijn ze nog, die velen, die 't zichzelf en anderen diets maken, dat de rijke liefde Gods te uwaart daarin zou bestaan, dat Hij allen toorn bluschte, en de wereld in haar zondeenergie begaan liet. Maar niets is immers onzinniger ook voor uw eigen gedachte. Een God, die niet zelf zijn eigen heiligheid handhaafde, wat vrede, wat vreugde, wat heil zou Hij u als zijn kind verpanden kunnen? Met een God, die aldus zijn heiligheid en hiermee zijn Majesteit inboette, zou ook over den hemel van uw eigen toekomst een donkere wolk trekken. Een moeder die uw kinderhart zal verkwikken, mag haar eere als vrouw en moeder óók om uwentwil, nimmer verzaken. En in het beeld van die moeder spiegelt zich ook de eere van Gods Majesteit, tegelijk met de warmte zijner liefde, voor u af.

Persoonlijk voelt ge dit in uw conscientie. Schrikt in die conscientie niet telkens Gods heilige toorn u wakker, dan verraadt dit enkel, dat ge het leven nabij God niet kent. Ge voelt het in ontij en tegenspoed, die soms van de wieg af u vervolgen kunnen, en dat tóch van achteren de wakker geschudde ziel belijdt, hofj'üst die toorn Gods in 't leed dat ons krenkte c ns innerlijk wezen, veel meer dan alle geluk en vreugde geheiligd heeft. Gods bestraffing laat nimmer af. Ze treedt ons gezin binnen. Ze drukt ons in ons publieke leven. Ze grijpt ons in ons eigen kroost aan. Ze overvalt ons in zaken en bedrijf. En steeds weer is het die vlam van Gods heiligen toorn die doOr zijn liefde heendringt, en die juist daardoor ons goeddoet, reinigt en weer voor Hem op de knieën brengt. Die toornende bestraffing komt niet op j^lag na elke zonde. Soms zelfs baadt de booze zondaar zich in weelde, terwijl dë dienstknecht des Heeren door leed na leed achtervolgd wordt. Job bezong dit in een toon dien we nooit kunnen vergeten, en Golgotha bindt 't ons in 't lijden van den Man van Smarfen onlosmakelijk op 't hart.* En immers vut ook gij uw eigen leven als één geheel saam, dan weet ook gij zeer wel, wanneer de toorn Gods als uw reddende engel ook over u is gekomen. Onze God kan zijn liefde voorzijn kind niet verzaken, en daarom ontziet Hij uw teergevoeligheid niet, als tot uw redding h^t scherpe ontleedmes in uw v^eesch moét indringen om de zweer die u vergiftigde, te zuiveren. Maar nog veel ontzettender gaat dit toe, als die toorn Gods niet uitgaat tot een enkelen mensch, of tot een enkel gezin, maar zich keeren moet tot een geheel voili. En vraagt ge, wanneer die reddende toorn Gods het allerontzettendst over de kinderen der menschen uitgaat, dan antwoordt de historie u door te wijzen op die geweldige omkeeringen in de geschiedenis, die schier iille volken tegelijk in de smeltkroes wierpen, om niet één volk, maar schier geheel de we^ld der menschenkinderen, als met een yleiigelslag van Gods majesteit te verschrikken eri aan 't in haar voortkankerend bederf te ontrukken. Zoo is het geweest toen heel de majesteit van het Romeinsche Keizerrijk inzonk. Zoo was het in de dagen van Napoleon. En zoo is 't ook nu weer. Vandaar, dat ook nu de toorn Gods zich niet afkeert, maar aanhoudt. Dat 't ook nu niet in een hoek geschiedt, maar heel de wereld' ontrust en ontroert. En vandaar dat 't ook op ons nu zoo ten volle toepasselijk is wat Jesaia uitriep: »Zijn hand, de hand van zijn heiligen toorn, blijft nóg uitgestrekte.

Aan zulk een ongemeene uitbreking van Gods toorn moet natuurlijk de zonde waartegen ze zich keert, evenredig zijn. Waarin belichaamt zich dan die overtreding, die schending van de eere Gods, die zulk een toorn met heilige logica, met volstrekte noodzakelijkheid na zich moest sleepen? Persoonlijke overtredingen van zinnelijkheid en hebzucht, van zelfzucht en hoovaardij kunnen hier de beweegreden niet zijn. Dit alles bestraft God in ieders eigen conscientie en in persoonlijke aangrijping. Maar als er een toorngloed opkomt, die onverhoeds en in 't oogloopend op eens heel de wereld overstroomt, dan kan 't niet anders, of' de zonde, die dezen toorn wakker riep, moet een even algemeen karakter dragen, als waarmee die toorn zelf zich op heel de wereld werpt. De maat van de uitbarsting van Gods toorn ligt vanzeli in de maat van de zonde der wereld gegeven.

Klaar, helder moet 't ons dus worden, waarin de gruwel schuilt, dien Gods toorn in dezen wereldjammer komt bestraffen. En dan kan die oorzaak niet liggen in barbaarschheid of in onmenschelijk gedrag. De korte historie dezer 20e eeuw toont immers, en zelfs in dezen bangen oorlog komt 't uit, hoeveel zedeverzachting en uiting van mededoogen en erbarmen, er meer dan ooit vroeger, onder alle rangen en standen openbaar werd. Zelfs onder de Heidenen en onder den Islam droeg het Roode Kruis het zegeteeken van zijn erbarmen uit. En ook kan niet gezegd, dat de zonde-openbaring opkwam in ruwe moordzucht of publieke gemeenheid; veeleer wonnen de zeden in welvoegelijkheid en goede orde. Dit alles was in vroegere eeuwen tot veel demonischer uiting gekomen, en heeft op óns leven in niets, sterker dan weleer, zijn brandmerk gezet. Niet alsof al deze oude gruwel geheel week. Alwie op de hoogte is, weet beter. Ook in onze eeuw heeft al dat kwaad, soms zelfs in verergerde mate, voortgewoekerd, maar in wildheid van kracht getemperd, in vorm rninder ruw en brutaal, meer achter de schermen, dan vooraan op het voor ieder zichtbare tooneel. Vraagt ge dan ook, waarin juist ónze eeuw zich van de tijden die achter haar liggen, in zonde-openbaring ten kwade onderscheidt, dan is er maar één antwoord, .dat hier licht aanbrengt; De zonde onzer dagen is de Godve7getenheid, de Godverlatenheid, verstaan niet als gruwel op gruwel stapelend, maar als een leven los van God. Allengs was er een leven onder de volken opgekomen, waarvan de klaarste uitdrukking was: »Wij hebben God niet meer van noodeU Alle geloof in God en alle dienst van God, zoo zeï men dan, is kostelijk geweest in de kinderjaren der menschheid. Religie en Culte waren in die jaren het kostelijke speelgoed der natiën, een speelgoed dat aan 't booze ontwendde en hooger opleidde. Als vrucht van het geloof in die kinderjaren der menschen, kon dit dan ook kostelijk zijn, en we zullen er allerminst mee spotten, zoo werd dan betuigd, maar thans zijn we aan deze kinderjaren ontwassen. We zijn nu volwassen in inzicht en levensbeheerschJng. Laat desnoods de eenvoudige lieden hun kinderspel met de Religie voortzetten, maar wij zijn daarvoor te rijp in jaren geworden. VVij doen niet meer meê!«

Dat is de groote afval in de vorige en in deze 20e eeuw geweest. In meer dan één ander opzicht was er eer vooruitgang dan achteruitgang. In niet weinig viel er te roemen. Voor veel was er te danken. Ons menschelijk leven was zoo heerlijk verrijkt. Vooral onze macht en heerschappij over de stoffelijke natuur had een nieuwe wereld geschapen. Alleen maar. God was door de toongevende wereld verlaten. Vergeten is zelfs een nog te zwak woord. Het was erger dan vergeten, het ging dieper dan de goddeloosheid. De toongevende wereld had met God gebroken; had aan God den dienst opgezegd; had Gods bestaan zelfs betwist eerst, toen bestreden, en ten leste, zoo ze waande, teniet gedaan.

Let er op, dat dit de toonaangevende wereld deed. Godverzaking is er onder particulieren alle eeuwen door geweest. Aan lieden die met God niet rekenden, en zijn heiligen naam bespott'en, heeft 't nimmer ontbroken. Hoor den Psalmist maar gedurig klagen, hoe 't zelfs in Israël vaak niet beter met de betweters stond. Doch dddr richt zich 't oordeel niet naar. Als 't op een opwaken van Gods toorn over de volkeren in het gemeen, tegen de wereld in haar massale opvatting, gaat aankomen, dan richt zich die toornopenbaring niet naar de zonde van enkelen, maar naar den afval van het groote gemeen, van de leiders, van de voorgangers, van de herders der volken. Als er een ruwe bandiet is, die vloekt en spot en moordt, dan wekt dit onverholen ieders afkeer. Maar hier is 't heel iets anders. De schare die zich thans tegen den Heilige gekeerd heeft, is de schare van de mannen en vrouwen der Cultuur.

Het zijn de wijzen en voorgangers van ons geslacht. Het zijn veelal nobele, aantrekkelijke karakters. Mannen en vrouwen die 't eerlijk bedoelen, en daaraan' een overal zich indringenden invloed danken. Het is niet zóó, dat er allerwege onder de volken wel zekere loszinnige groep is die God verzaakt, maar dan oolc daarnaast een breede, hoogstaande groep, die in eerbied knielt voor zijn Majesteit, o, Neen, zoo is onze wereld niet. Met de loszinnigen wordt niet gerekend, en soms bi-engt het Leger des Heils er nog enkele van tot den Heiland. Maar, het zijn de groote mannen van aanzien, de rijk ontwikkelde geesten, de machtige denkers en de beroemde kunstenaars, de toovenaars op de handelsmarkt, de genieën op elk gebied, die, met hun breed gevolg, het onderstaan hebben, partij tegen God te kiezen, en het pleit op te zetten voor een wereld en voor een leven in die wereld, dat met geen God meer rekenen zal.

Versta dit niet verkeerd. Velen zijn er onder deze verzakers van den levenden God, die nog wel iets voor religie voelen. Beluister ze maar op hun theosophische samenkomsten en bij hun agnostische fantasiën. Let er maar op, hoe er zelfs zijn die met den Islam gaan dwepen. Boeddhisme vindt meer dan één prachtig. Slechts één ding moet vaststaan ^ Die God van den Bijbel heeft afgedaan. Jezus een zedelijk ideaal, waarom niet? zoo maar niet'de Zoon van den levenden God. En voorts van wat uw Kerk «onderwees, in uw belijdenis, in uw Catechismus, ja. van heel uw dwaze en verouderde orthodoxie, moet onze tegenwoordige wereld niets meer hebben. Met die zinlooze antikiteiten hebben de mannen en vrouwen der Cultuur eens en voor altoos afgedaan, Naar de Kharma willen ze desnoods met u zoeken. Zelfs het Spiritisme kan hun toelachen. «Christian Science, kunnen ze iets ideaals vinden. Maar de door God zelf ons geopenbaarde belijdenis, waarvoor de martelaren hun leven ten offer brachten, en waarin een Augustinus en Thomas van Aquino juichten, en na hen een Luther en Calvijn geroemd hebben, dit is een erfenis van het verleden, die nu eens en vo»r goed heeft afgedaan. De > God onzer vaderen* is voor hen een pure naam, een doode klank geworden, zonder een zweem zelfs van hoogere werkelijkheid.

Is het dan geen vanzelfsheid, dat tegen zulk een stemming der geesten, niet oneter de booswichten en goddeloozen, maar in die toonaangevende wereld, de toorn Gods moest uitgaan? En ontwaart ge nu zelf niet, hoe in deze ontzettenden wereldoorlog die levende God, dien men af wilde'schaffen, plotseling voelen laat, dat Hij er wel waarlijk nog is, en dit voelen doet op een wijze, waarvoor de toongevende wereld met haar geestelijke verzinningen een oogenblik als terugdeinsde Als met één slag ligt nu het hoogopgevoerde wereldleven omver. In alles is stoornis, het verkeer gestremd, de weelde als verjaagd, de bodem zelf van ons maatschappelijk leven bloot gewoeld, de zuilen van onze samenleving wankelend, 't leugenwoord met allerlei valsche voorstelling om zich grijpend, en haat tot in het bloed schier tusschen alle volken opwalmend.

Dat meende nu alles in eigen wijsheid te kunnen tieren en bloeien en geen God meer van noode te hebben. Men had nu de Cultuur, die zalige, die alle leed bannende Cultuur. Was dan de ure voor het opzeggen van onze trouw aan de Kerke Christi niet gekomen ? Van een God in de bidcel prevelen, waarom niet? maar op de publieke markt van 't leven had men van nu voortaan van God te zwijgen. Gods naam in de politiek te mengen werd nu contrabande. Wij zelf waren de bouwlieden van het huis der volken, de smeders van het hoogste recht. Waar vroeger de naam van God nog in wet of ordinantie stond, moest die naam er uit. Wie nog een God wilde eeren, kon 't op zijn slaapkamer doen, om straks van 't eeuwige te droomen, maar in 't volle leven kon die droom niet langer geduld worden. DAér moest 't voor eens en voor altoos met dien ouden God afgedaan zijn. Na den »God en Vader van onzen Heere Jezus Christus* geantikeerd te hebben, zou men dan zelf wel verder o, zoo rijk fantaseeren, maar de niet te dulden schim van dien God die zich in de orthodoxie voor den eenig waren God uitgaf, die moest nu voor altoos verdwijnen. Die God was niet anders en niets beter dan het fantasie-product van die »Nachtschool der orthodoxen», die van nu af hermetisch moest gesloten worden. Het nieuwe, het moderne leven zou nu ingaan. De mensch, de hooge mensch, hoorde nu te zetelen op den troon, die in valschen waanzin dusver voor een schijn-God was ingeruimd.

Zoo was het in Nero's dagen, en toen kwam de Christus in Bethlehems Kribbe. Zoo was het in Napoleon's dagen, en toen schonk God ons den Reveil. Zoo is het ook nu weer. Of neen, nu is het veel erger dan 't ooit geweest is. En daarom kon het niet anders, of ook de Openbaring van Gods heilige majesteit in zijn bangen toorn moest zooveel geweWiger zijn. Zal ook nu in de uitkomst redding dagen ?

Vooral op Oudejaarsavond gevoelen we, hoe die vraag ons 't hart beklemt. Zoo zelfs dat we om 't particuliere leven ditmaal nauwelijks denken.

Neen, 't is nog niet over. Gods toorn keert zich nóg niet af, en zyn hand blijft nog uitgestrekt.

Wat ons bij geruchten toekomt, is reeds zoo ontzettend. Denk u die gezinnen, waarin op dezen dag de gedenkstukken, de portretten van hand in hand gaan van de helden die op 't slagveld vielen, van de kinderkens die irrtmers zoo Vaak zelfs hun moeder niet terugvond. Van de gevangenen die op vreemde erve toeven. Van de vluchtelingen die huis en hof zagen vernield, en den brand ontvloden zijn. Anders kwam zoo bittere ramp wel bij enkelen voor, maar nu zijn 't de honderdduizenden die, als slachtoffer van dezen wereldkrijg, vielen door het moordend staal, op het slagveld verbleekten, of verminkten verwond, meteen geheel verbroken lichaam, lagen te hijgen naar het oogenblik dat hun lieve moeder ze thuis weer verplegen en troosten kon. Het is zoo, ook buiten den oorlog om, hadden we dit jaar onze huiselijke wederwaardigheden. Ook onder ons werden nogmaals zooveel lieve broeders en zusters en zooveel kinderen onzer hope ten grave uitgedragen. En dit niet alleen, maar ook onder ons heeft de bange oorlog zoo in gezin na gezin het leven ontredderd, dat de nood klom en men van liefdegaven leven moest. Waarbij dan nog komt de angst voor verergering van den toestand, als de oorlog ook ons land achterhalen mocht. Het is rouw en wee van rondom, en tot op den vloct toe werd

het donkere gordijn neergelaten, dat het inzicht in de toekomst voor ons afsluit. Maar daaraan juist kent ge nu, het ontzettende van den toestand, , dien Gods toom in 't leven riep, dat dit-alles voor ons bijna in 't niet wegzinkt, als we ons, op dezen Oudejaarsavond, den bitteren staat indenken, waarin op dè^ plek waarop 't om leven of dood gaat, die milHoenen en millioenen manschappen verkeeren, en God alleen weet 't, hoe _ lang nóg .v.e; r; keeren zullen.

Dank er voor, dat we zeggen mogen, dat ons Christenvolk, ook in ons land, dit alles in stille vreeze mee doorleeft en mee doorworstelt, en dat 't gebed, waar 't ook onder ons zoo vaak in blooten vorm ontaardde, weer een zoo recht innig bidden worden mocht.. Hoe heeft de wereldjammer niet reeds week aan week pok onze predicatiën bezield en door die prediking de ziel ..ontroerd eerst, en toen getroost. Maar roemt ge hierin, om er voor te danken, dan blijft er toch één waarschuwend woord; waarvoor ge ook dezen avond 't oog niet moogt sluiten, want waarlijk, ook ons Christenvolk kan bij dezen wereldoorlog de handen niet in onschuld wasschen. Er is ook onder ons o, zooveel droef en laf meeglijden met de wereld geweest. In spel en kleeding, in literatuur, in gekozen studie, in heulen met een ongeestelijke Cultuur, en in 't stellen - van het scAoone hoven het ware, in het vergeten dat Mammon een verleider der zielen is, in het zoeken van eer en opgang bij de wereld, Christus ten spijt en met verzaking van de broederliefde. We gaan er nu niet dieper op in, en vragen alleen maar; Is 't niet keer op keer gezien, dat de lieden der wereld ons in ernst beschaamden, en dat wie óns gadesloeg, de vraag niet kon onderdrukken: Scheelt dat nu van de wereldkinderen meer dan in schijn? Beware onze God er ons toch voor, dat de bangheid van dezen oorlog ons zou voorbij gaan, zonder dat ook het Christenvolk zelf voelde, hoe de hand van onzen God ooé over ons blijft uitgestrekt.

Een half jaar van spanning en van druk ligt no achter ons. Wat het jaar dat we morgen ingaan over ons gehengen zal, we vragen het, maar er is geen antwoord. Dit: alleen weten we, dat zoo Gods kind achter blijft in zelfverootmoediging, en zoo 't Christenvolk de verontruste wereld niet voorgaat in berouw en boete, dubbel zwaar juist op ons de toorn Gods neder zal komen. Onzer toch is de kennisse van de liefde Gods, in ons kon de Christus gestalte verkrijgen, de verzuchtingen des Geestes zegenen ons met mystieke vertroosting in de binnenkameren van ons hart. En daarom, zoo er één groep ook in ons land is, die in deze aangrijpende dagen voor heeft te gaan in terugkeer tot het heilige altaar des Heeren, dan rust de plicht daartoe op de geloovigen, die den Heere Christus nog belijden mogen. Moge dan onder < le geroepenen des Heeren, die zich in Gods kracht van dezen heiligen plicht kwijten, ook de hooge ernst van tiw persoonlijk geloof en van het geloofsleven van icw gezin, niet gemist Xvörden.

De hand uws Gods blijve in erbarmen ook over u uitgestrekt, en de uitkomst zij dat die hand onzes' Heeren, in het jaar dat zoo straks ingaat, ook . u, als Gods toorn gestild zal zijn, met^nog rijker genade zegene.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 december 1914

De Heraut | 4 Pagina's

„Zijn hand is nóg uitgestrekt”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 december 1914

De Heraut | 4 Pagina's