GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Van de Voleinding.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Voleinding.

24 minuten leestijd Arcering uitzetten

CLIII.

VijFpE REEKS.

XV.

Hij dan, door de rechterhand Gods verhoogd zijnde, en de Ijelofte des Heiligen Geestes ontvangen hebbende van den Vader, heeft dit uitgestort, dat gij nu ziet en hoort. Hand. 2 : 33.

Met de Hemelvaart van Jezu.s treedt een nieuwe orde der dingen in, die eerst door de Wederkomst van den Christus zal worden afgebroken, en alsdan door wat aan die Wederkomst onmiddellijk vooraf gaat, ' door die Wederkomst zelve, en door wat er onmiddellijk uit voortvloeit, zal overleiden in den voleinden toestand van eeuwige heerlijkheid. We komen alzoo voor deae volgorde te staan. Eerst is er de Schepping, die in het Paradijs een voörloopigen, onvultooiden, maar onzondigen, heiligen staat van zaken in het leven riep. Ten tweede werd deze oorspronkelijke staat van zaken verstoord en gebroken door den afval van Satan en zijn demonen, en door den daarop gevolgden en daardoor veroorzaakten val van den mensch ih het Paradijs. In de derde plaats volgde hierop een periode die gekenmerkt wordt door drieërlei verschijnsel, 1". door het veortwaren van zonde, vloek en verderf, 2". door de tempering van den vloek in de Gemeene Gratie, en 3". door een bijzondere' genade-inwerking, die een kleine kudde afzonderde uit den gemeenen hoop, en leidde tot het optreden van een volk Gods in Israel, rngt rijk ontplooKlen syinuulib'cnen eereüienst ^en met eerie iieei de toekom.: afspiegelende Profetie. En in de vierde plaats treedt dan de Vleeschwording van het Woord met de verschijning van den Christus in, die met de groetenis aan de maagd Maria begint, het symbolische offer door de realiteit van het Kruis vervangt, en door dood en opstanding heen, uitloopt op de Hemelvaart, zoodat de Zoon des menschen thans gezeten is aan de Rechterhand Gods. Nu liet het zich op zichzelf denken, dat hiermede aanstonds de Voleinding ware ingetreden en de eeuwige zaligheid van het Koninkrijk Gods ware ingegaan. Wat het breken van de schuld en het brengen van den zoen betreft, was dit dan ook alzoo. Het Volbracht van Golgotha veranderde metterdaad de verhouding, waarin deze wereld tot den Heiligen God stond. De schuld viel nu als scheidsmuur tussclien God en mensch weg. Niet enkel meer symbolisch, als in Israels offerande op Sion, maar feitelijk voor het zelfbesef Gods en het zelfbesef van Gods kinderen. Hier gold het Volbracht met volle klem. Toen Jezus den adem uitblies op het Kruis, zijn leven in-den • dood gaf, en het offer gebr.icht had, was de verzoening tot stand gekomen en de vrede tusschen God en den herboren mensch een feit geworden. De indruk hiervan was dan ook in de eerste Christengemeenten zóó overwegend, dat ze zich nauwelijks anders konden voorstellen, of het einde was nu gekomen en de slot-acte der Voleinding stond te komen, waarin met Jezus wederkomst het gericht zou ingaan. Er was geen besef, dat tusschen de Hemelvaart van Jezus en zijn Wefierkomst nog een geheel niéuwe bedeeling zou in komen te liggen. Wel had Jezus in de gelijkenis van de landlieden duidelijk uitgesproken, dat er tusschen zijn heengaan en zijn terugkeer •> > eeti lange tijd zou verloopen (zie Luc. 20 : 9), maar deze wenk was niet begrepen. Zelfs de apostelen hadden niet aanstonds een helder inzicht in wat nu te komen stond. En al is het gewaagd omtrent de denkbeelden die zich de apostelen vormden, toen ze van den Olijfberg huiswaarts keerden, een stellige opinie aan te nemen, zooveel mag toch wel gezegd, dat geen hunner het zich toen voorstelde gelijk het daadwerkelijk geloopen is. Aan een verloop van alvast tweeduizend jaren eer het einde komen zou, is destijds wel door geen hunner gedacht.

Toch hield dit de apostelen nauwelijks bezig, daar hun aandacht door Jezus zelf op iets heel anders gericht was; daarop namelijk, dat zij den Heiligen Geest 7.o\.\c\tx\ ontvangen. De apostelen wa'ren daar blijkbaar niet op bedacht. Hen spande veeleer de vraag naar Jezus wederkomst. Vlak vóór zijn opvaren ten hemel toch onderwonden ze zich, aan Jezus pertinent de vraag te stellen: , Heere, wanneer zult gij aan Israel het Koninkrijk weder oprichten? " Zal dat nu zijn? Is dit nu reeds aanstaande? Zoo toch en niet anders zijn de woorden op te vatten: Zult gij in desen tijd aan Israel het Koninkrijk weder oprichten»? Op die vraag nu heeft Jezus zoo beslist mogelijk afwijzend gcantv.'oord. De vraag naar jaar, dag en uur, waarop de groote openbaringder toekomst zou plaats hebben, voegde hun niet. Jezus bestraft die vraag dan ook en zegt tot hen: Het'komt u niet toe, te weten de tijden of gelegenheden* inzake mijn wederkomst en de oprichting van het Koninicrijk Gods. Ze hadden er zelfs niet naar mogen vragen, Dat ze dit toch deden, verried gemis aan eerbied en aan zelfbeheersching. De tijden en gelegenheden toch, dat is de bepaling, Wanneer in de tijtlsorde de verwezenlijking van hun verwachting zou intreden, waren het mysterie van Gods Alwetendheid. Die tijden en gelegenheden wist niemand. Zelfs niet de Christus. En te minder voegde hun zulk een vraag, daar Tezus reeds vóór zijn gang naar Gethsemané hun zoo uitdrukkelijk betuigd had: Van dien dag en die ure weet niemand, noch de engelen die in den hemel zijn, noch de Zoon, dan de Vaders (Markus 13 : 32). Zelfs op het laatste oogeublik vóór de scheiding begingen derhalve de apostelen reeds met het stellen van die vraag een onbescheidenheid die hun niet paste. Op heel iets anders moest in die ure hun aandacht gericht zijn, en aaarom laat Jezus op de bestraffing die hij hun niet sparen mocht, terstond deze veelbeteekenende toezegging volgen : «Maar gij zult ontvangen de kracht des Heiligen Geestes die over u komen zal«. En deze toezegging werd op staanden voet gevolgd door deze hen geheel ontnuchterende lastgeving: En gij zult mijne getuigen zijn, zoo te Jerusalem, als in geheel Judea en Samaria, en tot aan 'het uiterste der aarde.ii. Met name door die slot-toevoeging van de predicatie van het Evangelie tot ^an het uiterste einde der wereld, verviel natuurlijk vanzelf elk denkbeeld, alsof de Parousie zoo goed als onmiddellijk op de Hemelvaart volgen zou. Hierin lag toch opgesloten, dat er vooraf nog een' machtig werk zou moeten volbracht worden, en dat dit grootsche werk een schier onmetelijken tijd zou vorderen. Iets wat er vooral toen in lag opgesloten, toen het verkeer op deze wereld, wat het uiterste der aarde betreft, nog zoo goed als geheel ontbrak. Wel deed dit Jezus even besliste verklaring niet te niet, dat de dag der Voleinding den geloovigen op aarde als een dief in den nacht overvallen zou, maar deze aanduiding had geheel andere strekking, en diende om kras en scherp uit te spreken, dat niet de mensch, door sijn doen en optreden, het einde zou inluiden, maar dat het einde zou komen doordien God van uit den hemel in het leven der wereld zijn wonderen inschoof, en daarbij den mensch geheel zou verrassen.

Toch bestond er voor de discipelen gereede aanleiding, om zich de Voleinding, als stond ze vlak voor de deur, voor te stellen. Te ontkennen valt toch niet, dat de Profetie in het Oude Testament het onderscheid tusschen een eerste en een tweede komst van den Messias nauwelijks aanstipte. Geheel ontbrak zulk een aanwijzing niet. Met name komt ze in de aan Daniël te beurtgevallen Godsspraken duidelijk uit. Zie het in Daniël IX : 24—27, zoo ge hetgeen daar voorkomt, vergelijkt met Daniël VII : 8—11 en XII : 2 en 3. Maar raadpleegt ge den inhoud der overige Profetie als één geheel, dan valt toch niet te ontkeimen, dat de veriossing die Israël verbeidde, bijna geheel saamvalt met het groote Verlossingswerk, dat aan de menschheid zou ten deel vallen, en dat hetgeen daaromtrent werd i-aangekondigd, bijna allerwegen den indruk maakte, als zou het optreden van den Vredevorst terstond en onmiddellijk den toestand van eeuwigen Vrede doen intreden. De voorstelling, dat de Messias zou ve.-schijnen; daarna weer verdwijnen zou; en dan eerst na verloop van eeuwen zou terugkeeren, om zijn werk te voleinden, — is aan de Profetie, • als geheel genomen, vreemd; Mag men nu aannemen, dat de apostelen, in deze rijke profetieën door lezing en bestudeering ingeleid, zich daaruit een voorstelling hadden pogen te vormen van den gang der dingen die komende waren, dan kan het niet bevreemden, dat ze eenigermate vreemd opzagen van den loop dien de dingen nu nemen gingen. Waar ze op wachtten, en wat ze inriepen, was de openbaring van de macht van den Christus in glorie en majesteit, en de gang naar het Kruis vooral verwarde deze hun verwachting. En al is't nu dat die tegen.slag, dien het Kruis hun had gebracht, door de Verrijzenis van hun Heer en Heiland getemperd werd, en nieuwe hoop bij jien wakker riep, het was' toch altoos nog niet hetgeen waarop ze hun hope hkdden gebouwd. Het had nog zoo niets van een machtsopenb^ring, waarvoor de wereld zou moeten terupdeinzen. En het was in die verlegenheid /'lat ze Jezus toen zoo dringend om ophe!-»-"ing vroegen. In gelijken zin hadde'^ ze even dringende vraag reeds gedaan kort voor het verraad, toen ze met Jezus den Tempel uitgingen en al den prachtbouw van dien Tempel aanstaarden. Van die tempelweelde toch betuigde Jezus hun dat geen steen op den ander zou gelaten worden, en die betuiging van Jezu.s gaf hun toen reeds aanleiding om te vtagen : » ]Vamieer zullen deze dingen geschieden ? en welk zal het teeken zijn van uwe toekomst en van de Voleinding? " Altoos hadden ze zich voorgesteld, en zulk: n overeenstemming met de algemeene v; irwachtingen, die destijds in Israel, en met iiame in Galilea, heerschten, dat als de Messias er eenmaal was, die Messias dan ook rechtstreeks en aanstonds het Koninkrijk van Israel weer zou oprichten. Welnu, zii hadden beleden dat Jezus de Messias wa'; . Dit deed de schare niet, maar zij wgl. Dit belijden dat Jezus de Messias wa's, scheidde hen van de schare af Dit belijden maakte hen tot Jezus di.scipelen. Maar als Jezus weer henenging, en geen ander spoor van zijn majesteit achterliet, dan b.un kleinen kring, wat bleek er dan van zijn Messias-waardigheid? Op machtige, groote openbaringen van zijn majesteit hadder, zij gehoopt, en nu zou 't er op neerkomen, dat de Messiasglaris, na Jezus heengaan, geen ander spoor achter liet, dan hun kleinen kring van twaalf arme GaUleesche visschers En aangenomen nu al, dat het later zou uitkomen gelijk Jezus hun beloofd had, en dat i: jn tweede komst in te wachten zou zijn, * dan hing hun aan die wederkomst van zelf alles; en. hoe 'konden ze dan de vraa^-onderdrukken, 7t'cr> nieer 'die wr-d.T.kpmsjg^.'", ''.' te 'vachten zijn. Tot op die ure zou, zoo stelden ze het zich voor, heel de Messiaansche actie tot stilstand gedoemd zijn. Van hen zei ven kon niets uitgq.an. Jezus alleen kon het doen. Ging hij nu weg, dan zou er ook niets gebeuren. En die stilstand zou eerst afgebroken worden, als hij wederkwam. Vandaar hun herhaaldelijk zoo dringend vragen : ïWanneer komt nu 't vervolg op uw zending ? Wanneer gaat het tweede tafereel van uw heilige missie in ? "

Op die vraag nu heeft Tezus hun als eenig antwoord gegeven de toezegging van de uitstorting van den Heiligen Geest. Alle chronologische berekening sneed Jezus op eenmaal voor hen af Aan zulk een berekening mochten ze zich zelfs niet overgeven. Ze hadden heel iets anders te doen. Ze hadden immers de vervulling van hun wenschen in de belofte, dat de Heilige Geest over hen komen zoude, en dan' moesten ze zich opmaken voor de volvoering van de groote lastgeving die juist uit die zending van den Heiligen Geest voor hen zou voortvloeien. Ge voelt hieraan den afstand die nog altoos bestond tusschen hun voorstellingen en verwachtingen, en hetgeen Jezus bedoelde, ' en wist dat te komen stond. Zij zijn nóg Joden. Ze gaan nog op in de Joodsche verwachtingen. Ze nemen de symboliek nog voor de werkelijkheid. En ze vermoeden zelfs nog niet, hoe het beeld dat Israel droeg, nu op 't punt stond, om door een inachtige, alles-beheerschende geestelijke werkelijkheid vervangen te worden. Toen Jezus de apostelen op den Olijfberg om zich vergaard zag, en wist dat hij op 't eigen oogenblik hen verlaten en ten hemel opvaren zou, gaf hij hun daarom een bepaalden last. Ze moesten te Jerusalem verbeiden wat komen zou. Ze mochten niet naar Galilea terugkeeren om hun visschersberoep te hervatten. Er moest nu een einde komen aan de onjuiste voorstelling, waarin ze de 40 dagen na zijn opstanding verkeerd hadden, alsof het nu met Jezus' zaak uit was, en alsof ze slechts uit zouden hebben te zien, of er ook nieuwe wonderen te gebeuren stonden. Het was nu de ure dat er een hoogere wijsheid in dienst moest gesteld worden. Zoodra Jezus ten hemel zou zijn opgevaren, zou van nu af op hen de taak rusten, om heel de xvereld geestelijk om te zetten. Zeker, er zou eens voor die wereld ook een omzetting in uitwendige gedaante volgen. Er zou komen een nieuwe aarde onder een nieuwen hemel. Zulks zou ingaan met Jezus wederkomst. Dan eerst stond het rijk van glorie te wachten. Maar eer het daartoe komen kon, moest in die wereld een machtig en alomvattend geestelijk werk volbracht worden, en voor dit machtige geestelijke werk zouden zij de eerstgeroepene en normaliseerende dienstknechten des Heere •• zijn. De door Hem aangestelden. Niet .. aar zijn discipeleti, maar zijn apostel en, d, \e.z\ch\\& é\ de wereld tot discipelen hadden te maken.

Het eerste wat na de Hemelvaart moest intreden, was alzoo een machtsdaad van Jezus, die van uit den hemel hier op onze aarde werkte, om een geestelijke macht in gisting te doen treden, gelijk die dusver nog nimmer op deze aarde, na den val, /««^ ingewerkt, en deze machtsdaad zou zijn de Uitstorting van den Heiligen Geest. Let er toch wel op, dat de Uitstorting van den Heiligen Geest niet in de Schrift wordt voorgesteld als een eigen daad van God, den Heiligen Geest, noch als een daad des Vaders, die ons nu den Heiligen Geest zou zenden, gelijk Hij bij Bethlehem ons den Zoon schonk. Petrus toch spreekt het op den Pinksterdag zeer stellig uit: »Dezen Jezus heeft God opgewekt, en hij, d. i.""Jezus, door de rechterhand Gods verhoogd zijnde, en de belofte des Heiligen Geestes ontvangen hebbende van den Vader, hij heeft dit uitgestort, dat gij nu ziet en hoort«. De Christus zelf ontving alzoo de belofte van den Heiligen Geest van den Vader, maar daarna is Hij 't zelf, die den Heiligen Geest uitstort over den kring der zijnen in de tempelzaal van Jeruzalem. Aanstonds gevoelt men hier dus, hoe de eerste voorstelling van de apostelen, alsof de Hemelvaart een einde zou maken aan Jezus' werk op aarde tot tijd en wijle hij naar die aarde terug kwam, geheel onjuist was. De actie van Jezus op deze aarde houdt met ? ijn hemelvaart niet alleen niet op, maar ze wordt eerst nu die Goddelijk krachtige actie, die geheel de gedaante der dingen zal omzetten. En dit nu is alleen daaruit te verklaren, dat, nu de Verzoening op Golgotha volbracht is, gansch het Israël der symbolen terugwijkt, om plaats te maken voor het geestelijke-reëele. Hiermede viel van zelf alle chronologische berekening weg. Jezus opvaren ten hemel beteekent niet, ffat, Hij.rle wer^'ld ni' a^n zich zelve overlaat, om te zien wat er uit worden zal, om dan later, op een vooraf bepaald oogenblik, weer in te grijpen en 't al om te zetten. Neen, het werk dat Jezus na zijn Hemelvaart begint, zijn tweede verlossingsvi'erk, als men het zoo noemen wil, is van veel grootere intensiteit, dan wat vooraf ging, en het is een werk dat niet aan cijfers en jaren hangt, maar aan de uitwerking van de geestelijke krachten die nu in deze wereld voorop worden geschoven. Natuiirlijk wfl dit niet zeggen, datjezus op'öwj wacht, en afwacht wanneer de mensch op deze aarde zijn geestelijke kracht op 't hoogst zal ontplooid hebben, om alsdan de vrucht van onzen akker te komen inoogsten. Deze voorstelling van wat te komen staat, is in volstfekten en on verzoenlij ken strijd met de openbaring van de H. Schrift Het is niet waar, dat de geestelijke ontwikkeling van ons menschelijk geslacht als vanzelf het eeuwige Koninkrijk zal doen ingaan. Veeleer omgekeerd staat vast, dat dit 7iiet de uitkomst zal zijn, en dat noch cultuur noch vroomheid de aarde van het eindverderf zal redden. De gereede ontwikkeling van de geloofsmacht op aarde en de ontplooiing der heilige krachten zal het demonische niet te niet doen. Zelfs zal de macht van het satanisme nog eer winnen en toenemen. En als''t voor heel deze wereld hier beneden ten slotte hopeloos staat, dan zal de kracht Jiit den hemel doorbreken, en zal het door teekenen en wonderen zijn, 'dat God Drieëenig de redding in het eind tot stand brengt. Maar hoe scherp die twee factoren, de geestelijke ontplooiing van de kracht des Geestes in Gods Kerk, en de ingrijping van ^Gods wondermacht om de Voleinding te doen komen, ook in elkaar grijpen, in elk geval zou er tusschen de Hemelvaart en de Voleinding »een lange tijd« inliggen, die ons in 't cijfer niet geopenbaard is, en wier bepaling niet in onze macht ligt.

Toch heeft dit niet belet, dat de Christenen van oudsher gepoogd hebben, voor de komst van de Voleinding zekeren tijd vast te stellen. In breeden kring vond reeds vroeg de voorstelling ingang, dat de Voleinding symmetrisch met de tijdsorde van de Schepping zou samenhangen. De zoo juiste opgave van de zes scheppingsdagen, zelfs met den morgen en den avond die den dag deed ingaan en besloot, scheen te wijzen op gelijksoortig verloop in de historie. We weten nu eenmaal uit Psalm 90 : 4, dat »bij den Heere duizend jaar zijn als één dag, en één dag is als duizend jaar", en de apostel Petrus had dit woord van den Psalmist met den duur der wereld in verband gebracht toen hij (2 Petrus 3 : 8) schreef, dat 't spotters waren, die vroegen : ï> \Vaar blijft de belofte zijner toekomst ? ". Immers, deze ééne zaak mocht aan de geloovigen niet onbekend zijn, zoo staat er, »Geliefden, dat één dag bij den Heere is als duizend jaar, en dat duizend jaar bij den Heere zijn als één dag". Reeds door den apostel was alzoo de betuiging van den Psalmist op het uiteinde toe­ gepast. Op dit voetspoor nu ging men verder, en meende alzoo vast te mogen stellen, dat gelijk de wereld in zes dagen geschapen wasj zoo ook in 6 X 1000 jaar het historisch verloop van deze wereld een einde zou nemen. Hiervan uitgaande, telde men dan de jaren saam, die, naar luid de Schrift, sinds de ure der Schepping reeds verloopen waren, trok die af van de 6000, en achtte in het cijfer, dat deze aftrekking uitgaf, de aanwijzing te vinden van het jaar, waarin al wat bestond vergaan zou, en de nieuwe aarde onder den nieuwen hemel in heerlijkheid zou uitschijnen.

Dit gaf toen aanleiding tot allerlei berekening, die dairom zoo uiteenliep, omdat die schijngegpvens in het Oude Testament door den één zoo en door den ander zus werden opgevat; en ten deele ook, omdat de Grieksche Vertaling der Zeventigen, meest de Septuagint genaamd, bij velen het gebruik van den Hebreeuwschen codex vervangen had, en in deze Septuagint onderscheidene cijfers anders stonden opgegeven dan ih den oorspronkelijken tekst. Maar wat hier ook van aan mocht zijn, men hield aan de hoofdidee vast. In de 6000 jaren lag het mysterie, en het is van , dit cijfer uitgaande, dat er meer dan eens geruchten op grond van berekeningen ^ verspreid zijn, dat alsnu eerlang het ondergaan van de aarde ons te wachten stond; en dat zelfs niet weinigen zóó zeker van hun zaak meenden te zijn, dat ze reeds tot verkoop van hun land en goed zijn overgegaan, vooruit zeker als ze meenden te' zijn, dat na het bepaalde jaar waarop ze , rekenden, alle goed zijn waarde zou verloren hebben. Toch had reeds Augustinus scherpe tegenspraak tegen al zulk beweren doen uitgaan. Allengs heeft men al zulke chronologische berekeningen dan ook prijs gegeven, althans op '*• offiri.'rele terrein. Dsch-dit nam niet weg, dat enkele sectarische groepen, vooral in verband met de Chiliastische ver-Vv'achtingen van een duizendjarig rijk, telkens de poging hernieuwden, om aan zulk beweren geloof te doen schenken. Men weet hoe de Latterday Saints zich zelf nog niet zoolang geleden aan zulk een utopie overgaven, en hoe zelfs velen naar het Zuiden van Afrika verhuisd zijn, metterdaad geloovende, dat Tezus bij zijn wederkomst niet in Azië, en ook niet in Europa, maar in Afrika, en wel in het Kaapland, verschijnen zou.

Afgezien echter van deze chronologische berekeningen, die toch feitelijk allen grond misten, en dan ook steeds op de bitterste teleurstellingen zijn uitgeloopen, moet wel degelijk vastgehouden aan zeker proces in de gebeurtenissen, die ons in de Heilige Schrift zoo duidelijk voorgeteekend worden. De eerste nu van deze gebeurtenissen is, gelijk we reeds aangaven, de uitstorting van den Heiligen Geest. Doch hierbij zou 't niet blijven. Rechtstreeks toch met deze grondleggende gebeurtenis hing saam de terugtreding van Israël. Niet, alsof Israel verdwijnen zou, en als eigen volk met .eigen geestelijke karakteristiek uit de historie stond te verdwijnen. Ook afgezien van de vraag, of metterdaad op een eindelijke bekeering van het Jodendom in zijn groote massa mag gehoopt worden, valt het feit niet te loochenen, dat de Joden zelfs nog op den huldigen dag een geheel exceptioneele plaats - in het leven der volkeren innemen. Nog telken jare verschijnt in Londen het dusgenaamde Jewish Yearbook, dat ons zeer uitgewerkte opgaven voorlegt omtrent den stand van de Joodsche groepen in alle werelddeelen. Daarin nu werd nog voor kort het aantal Joden opgegeven, als bedragende in Europa 8.787.217, in Azië 577.410, in Afrika 402.602, in Amerika 1.584.022, en in Austrahë 17.404. Saam niet minder dan 11.167.654. Aangenomen nu al, dat de nauwkeurigheid van deze statistiek niet boven alle bedenking verheven is, zoo blijkt toch in elk geval, dat het aantal Joden, dat op dit oogenblik nog onder de volken gevonden wordt, verre de tien millioen overtreft. Vergelijkt men dit kolossale cijfer nu met de cijfers die oudtijds, in Israels bloeitijd, golden, dan blijkt duidelijk, dat de vruchtbaarheid in de Joodsche geslachten nog steeds onverzwakt voortduurt, en dat er geen sprake van kan zijn, om - het Joodsche volk te beschouwen als een groep die nationaal vanzelf doodbloedt. Dit nu is daarom te opmerkelijker, omdat de Joden niet meer als natie bijeen wonen, maar over heel de wereld verspreid zijn, en wel zoo, dat ze, hoezeer van Oostersch volkstype wat hun herkomst betreft, toch niet in hoofdzaak in Azië en Afrika worden gevonden, maar in Europa en Amerika. Van een ouderlingen band valt bij de Joden dan ook nauwelijks meer te spreken. Zelfs de Zigeuners zijn nog nauwer aan elkander verbonden, dan de Joden. En toch duurt der Joden bestaan steeds voort,

Hoe ze ook vervolgd zijn, ze zijn nimmer ondergegaan. Hoe ze ook den ondergang nabij schenen, ze leefden altijd weer opv En terwijl alle de volken, met wie ze oudtijds in Azië te doen hadden, de Edomieten en Moabieten, de Pheniciërs en Assyriërs en Babyloniërs, spoorloos verdwenen zijn, doet zich hier het opmerkelijk verschijnsel voor, dat de Joden niet alleen niet uitstierven, maar zelfs zich niet vermengden, en nog heden ten dage, talloozer dan ooit te voren, en deels zelfs machtig door fortuin en talent, hun bestaan steeds voortzetten, en wel voortzetten, niettegenstaande er een kleine minderheid is, die de traditie der Vaderen prijs gaf, en in ongeloof verviel of zich Het doopen.

Het is daarom met het oog op de-Voleinding een vraagstuk van het hoogste gewicht, om zich er een duidelijke voorstelling van te maken, hoe na de Hemelvaart van den Christus de verhouding tusschen Israël en de volken, en zijn beteekenis voor die volken, gewijzigd is. Dit nu staat reeds aanstonds met de Uitstorting van den Heiligen Geest in verband. We zullen toch hebben na te gaan, hoe 't denkbaar was, dat eenerzij ds de Uitstorting van den Heiligen Geest eerst op den lOen dag na Jezus' Hemelvaart kon plaats grijpen, en dat toch anderzijds de Psalmist reeds van ouds bad ; »Neem uwen Heiligen Geest niet van mij«, een bede waaruit immers volgt, dat ook de Psalmist de inwerking van den Heiligen Geest reeds moet gekend hebben. Doch ook als dit zal zijn toegelicht, is daarmee toch het vraagstuk zelf nog niet tot genoegzame helderheid gebracht. Daarom moet na de Uitstorting van den Heiligen Geest, als tweede machtsdaad van den ten hemel opgevaren Heiland, de roeping van Saulus op den weg naar Damascus op den voorgrond treden. Aan niets sterker toch, dan aan het optreden van Paulus tegen Petrus, blijkens zijn brief aan de Galaten (zie Gal. II:11 v. v.), voelt men, hoe in het vervallen van Israël van zijn eeuwenoude beteekenis, een wereldgebeuren lag, dat de toekomst nu reeds 20 eeuwen beheerscht heeft en nog beheerscht. Israël had, toen de Christus verscheen, in het Kieuwe verbond der genade kunnen opgaan, doch dit heeft 't niet gedaan, fc Israël heeft niet willen erkennen, dat zijn rol als drager van de Goddelijke openbaring slechts een symbolisch karakter droeg, en daarom moest ophouden zoodra in Christus' realiteit de Verzoening werd aangebracht, en aizoo de Openbaring een algemeen mcnschelijk karakter moest aannemen. Deze zelfverblinding heeft Israël er toe gebracht, om den Christus op Golgotha te kruisigen. Doch daardoor is het Kruis van Golgotha dan ook de zelfveroordeeling van hetjoodsche volk geworden, dat alsnu, niet geleidelijk, maar door een machtige daad Gods uit zijn geestelijke roeping moest worden uitgelicht. Dit nu is tot stand gekomen do.or drie gebeurtenissen, waaraan de Apocalypse op Pathmos, hoezeer van andere orde, als laatste teeken zij toegevoegd. Ten eerste door de uitstorting van den Heiligen Geest op den Pinksterdag, ook in. verband niet het talenwonder, dat de menschheid met haar talenrijkdom voor het eng en beperkt nationaal karakter van Israël in de plaats deed treden. Ten tweede door de roeping van Paulus, die als heidenapostel nu de leiding ontving, zoo zelfs, dat in het Nieuwe Testament de door Paulus ons achtergelaten geschriften, die van de overige apostelen geheel in de schaduw stellen. En ten derde door de inneming en verwoesting van Jerusalem, die tengevolge had, dat de Joden hun land en erfenis verloren, geen bodem voor hun volksleven meer behielden, en sinds als ballingen onder alle volken der aarde verstrooid zijn.

Aan de vraag, of de Joden nog 'een toekomst hebben zullen; of het onder de Joden nog ooit tot een massale bekeering komen zal, en over wat hiermede samenhangt, kan eerst later gehandeld worden. Thans zij 't genoeg, er op gewezen te hebben, hoe de uitstorting van den Heiligen Geest, de roeping van Paulus, en de verdwijning van den Joodschen Staat, de drie machtige gebeurtenissen zijn, die geheel den toestand van Christus Kerk beheerscht hebben, en nog beheerschen, en hoe het in dit alles de macht van den ten hemel gevaren Christus is, die zich zoo wonderbaar geopenbaard heeft. Zeker, er zijn ook teekenen en wonderen geschied, die de prediking van het Evangelie door de apostelen, zoo in het Heilige land als in de Heidenwereld, verzeld en ondersteund hebben, doch deze teekenen en wonderen minderden gaandeweg, en eindigden met op te houden. Van Roomsche zijde werd wel steeds en wordt nog beweerd, dat deze teekènen en wonderen, geheel de historie door, den loop van Christus Kerk verzeld hebben, en ook dit vraagstuk zal toelichting behoeven, maar vast staat in elk geval, dat de prediking van het Evangelie, en de missie van het Evangelie onder de Heidenen en Mahomedanen, thans niet meer vastelijk door wonderen en teekenen gerugsteund wordt, gelijk het destijds, na de uitstorting van den Heiligen Geest, te Jeruzalem bij de prediking van Petrus en Johannes het geval was. Als de wederkomst van Christus, en hiermede de Voleinding, nadert, zal het op nieuw opkomen van teekenen en wonderen die Voleinding inluiden. Juist zoo heeft na Jezus Hemelvaart het opkomen van teekenen ea wonderen den ingang van Christus Kerk in de wereld verzeld. Maar tusschen deze twee in, d. i. tusschen de opkomst van Christus Kerk in de wereld, en den ingang van de Voleinding, ligt de breede periode van het normaal verloop in een historie, waarin ook ons leven viel.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 januari 1915

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Voleinding.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 januari 1915

De Heraut | 4 Pagina's