GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Van de voleinding

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de voleinding

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

CLIV.

VIJFDE REEKS.

XVI.

En zij ontzetten zich allen, en verwonderden zich, zeggende tot malkanderen: ie, zijn niet alle deze, die daar spreken, Galileërsj" En hoe hooren wij ze een iegelijk in onze eigene taal, in welke wij geboren zijn? Handelingen 2 : 7, 8.

Zij thans de aandacht allereerst saamgetrokken op l/e Uitstorting van den Heiligen Geest.

Sinds de Christus van den Olijfberg ten hemel opvoer, waren nu tien dagen verloopen, en in die tien dagen was er niets bijzonders geschied. Waartoe dit verloop van tien dagen dienen moest, laat 't verhaal van Lukas in het midden. Of de opvaart ten hemel zekeren tijd vereischte, dan of Jezus ontvangst in het Engelenheir gepaard ging met een ons geheel onbekend oponthoud, zij in het midden gelaten. Feit blijft het, dat de achtergelatenen deze tien dagen in hope en verwachting doorleefd hebben. Ze zijn niet uitgegaan, maar in de tempelzaal bijeen gebleven, wachtende op de dingen die komen zouden, en dit niet alleen de elven, maar de kleine schare van geloovigen met hen. Zelfs maakten ze aanstonds aanstalten, om in hun roeping in te gaan. De behoefte toch, om de plaats, door Judas' verraad in hun kring opengevallen, weer door een apostel te bezetten, toonde, dat ze zich op hun wereldtaak gingen voorbereiden. Maar voor het overige bleef het alles stil. Er gebeurde wonder noch teeken. De kleine kring in de Tempelzaal 'leefde in afwachting. Inmiddels was de hemelvaart van den Christus voleind, en de aanvaarding van het Koningschap door den Middelaar tot stand gekomen. Hg was thans gezeten aan de Rechterhand des Vaders, en zijn koninklijke heerschappij nam een aanvang. Van dit aanvaarden door Christus van zijn koninklijk ambt zou nu aanstonds aan de geloovigen in de Tempelzaal de aankondiging plaats hebben, niet door een openbaring in het woord, maar door een met dit koningschap in rechtstreeksch verband staande gebeurtenis, en die gebeurtenis was de Uitstorting van den Heiligen Geest. Er staat toch uitdrukkelijk, dat deze Uitstorting van den Heiligen Geest niet is uitgegaan van den Vader, dat ze ook niet een machtsdaad van God Drieëenig was, maar dat Christus £ds Middelaar deze uitstorting van den Heiligen Geest tot stand bracht. Zoo toch lezen we in Hand. 2 : 33: Hij dan, namelijk de Christus, door de rechterhand Gods verhoogd zijnde, en de belofte des Heiligen Geestes ontvangen hebbende van den Vader, heeft dit uitgestort, dat gij nu ziet en hoort". Wat hebben we nu onder die Uitstorting van den Heiligen Geest te verstaan? Bestond ze daarin, dat de apostelen en de geloovigen die met hen in de Tempelzaal bijeen waren, door de inwoning van den Heiligen Geest tot wedergeboorte kwamen, of beduidt 't geheel iets anders? Vooral het Methodisme heeft in de Pinksterprediking bijna altoos op het eerste gedoeld, gelijk bleek uit de vaste gewoonte, om er bij het gehoor op aan te dringen, dat ook zij zoo de nog afgedoolden bewegen mochten hun hart voor den Heiligen Geest te ontsluiten. De Uitstorting, gelijk die destijds te Jeruzalem op den Pinksterdag had plaats gehad, moest, zoo bond men het zijn hoorders op 't hart, zich steeds weer herhalen. Én gelukte het dan, op een meeting, zeker aantal hoorders op eenmaal tot berouw en boete te brengen, dan ging er een mare door heel het land uit, dat er een Pinksterzegen op de prediking gerust had. Men stelde 't zich dan zóó voor, dat wel te Jeruzalem in de opperzaal in zooverre iets ongewoons had plaats geha, d, dat toen voor het eerst en op groote schaal, en onder zichtbare teekenen, een ingrijping van den Geest had plaats gehad, maar dat, wat het wezen der zaak aangaat, geheel dezelfde gebeurtenis zich toen van jaar tot jaar herhaald heeft, en dat vooral het Methodisme er in geslaagd was, de herhaling van dien Pinksterzegen op doeltreffende wijze te bevorderen. Vond nu deze voorstelling bestrijding, dan beriep men zich steeds op Hand. 10 : 44 en v.v. Daar toch werd betuigd, dat te Caesarea een tweede uitstorting van den Heiligen Geest heeft plaats' gehad, en wel in de woning van den hoofdman Cornelius. Er wordt toch bericht: Als Petrus nog deze woorden sprak, viel de Heilige Geest op allen, die het woord hoorden*. En dit niet alleen, maar er wordt bijgevoegd, dat men deze mannen en vrouwen aanstonds hoorde spreken in vreemde talent, (vs. 46). Hierover mag dan ook niet worden heengeloopeii. Metterdaad is dit een herhaling van het Pinksterwonder geweest, en zelfs staat er bij, in welk verband. Zoo toch lezen we in vs. 45: gt; En de geloovigen, die uit de besnijdenis waren, zoovelen als er met Petrus waren gekomen, ontzetten zich, dat de gave des Heiligen Geestes ook op de Heidenen uitgestort werd*. De zaak als zaak is dus èn te Jeruzalem in de opperzaal èn hier in de woning van Cornelius één. Beide malen vernemen we, dat er een uitstorting van den Heiligen Geest heeft plaats gehad, en beide malen is er het teeken der talen. Maar tevens staat er hier bij, waartoe deze herhaling strekte. Op den Pinksterdag te Jeruzalem was het de uitstorting van den Heiligen Geest op geloovigen uit de Joden geweest, hier daarentegen te Caesarea was het de uitstorting van den Heiligen Geest op de geloovigen uit de Heidenen.'Ex was nu tweeërlei sfeer van geloovigen. Niet enkel geloovigen in Israel en onder de door hen gewonnen proselieten, maar ook 'waren er nu geloovigen, die als Heidenen geboren waren, en nimmer zich bij Israel hadden aangesloten. Vandaar, dat het nu niet kon volstaan, dat de geloovigen uit de Joden den Heiligen Geest ontvingen, maar dat ook, afzonderlijk en opzettelijk, gelijke uitstorting van den Heiligen Geest in den eerst gewonnen kring uit de Heidenwereld moest plaats hebben. Een feit van zoo overwegende beteekenis, dat de Christenen uit de Toden, die met Petrus naar Caesarea gekomen waren, er zich over ontzetten; een uitdrukking met opzet door Lukas zoo sterk gekozen, om den lezer te doen gevoelen, dat hier een wereldgebeurtenis in besloten lag van ver reikende beteekenis. Van uitstorting des Heiligen Geestes wordt alleen in Hand. 11:17, 18 en 33 en in Hand. X:45 gewag gemaakt, de eene maal in een kring van geloovige Joden, en de andere maal in de woning van een geloovigen Heiden. Die twee feiten vormen saam één geheel, maar blijven onderscheiden. Duidelijk moest het voor geheel het navolgend geslacht uitkomen, dat deze uitstorting van den Heiligen Geest niet maar tot de uitsluitende bedeeling van het Joodsche volk behoorde, dat veeleer het privilegie van Israel op Golgotha te niet was gedaan, en dat het heil thans uitging, niet maar om één volk, maar om alle volken saam voor het Koningschap van Christus te winnen.

Blijkt hieruit op afdoende wijze, dat men zich van Methodistische zijde geheel ten onrechte op het gebeurde te Caesarea beroept, als zou hier uit volgen, dat het Pinksterwonder zich alle eeuwen door herhaalde, zoo dikwijls er een geestesreveil tot stand kwam, dan volgt hieruit van zelf, dat de Uitstorting van den Heiligen Geest in Jeruzalem allerminst verstaan wordt, zoo men er niet anders in ziet dan de aangrijpende bekeering van de apostelen met hun gezelschap in de Opperzaal. Pinksteren mag niet zóó verstaan worden, alsof nu voor het eerst een werking van den Heiligen Geest tot wederbaring en bekeering plaats greep. Wie dit stelt, zou tot de conclusie moeten komen, dat geen der Godsmannen, der Patriarchen of Profeten, waarvan we in het Oude Testament lezen, wedergeboren en bekeerde kinderen zouden geweest zijn. Dat er onderscheid bestaat tusschen de inwerking van den Heiligen Geest in het Oude Verbond en in de Nieuw-Testamentische bedeeling, wordt niet betwist. Het staat zoo duidelijk in Hebr. XI:39—40: gt; Deze allen hebbende door het geloof getuigenis gehad, hebben de belofte niet verkregen, alzoo God wat beters over ons voorzien had, opdat zij zonder ons niet zouden volmaakt worden." Toch moet men zich ook hier wel rekenschap geven van het sterk sprekende onderscheid. De Heilige Geest heeft ook onder het Oude Verbond zeer zeker en op velerlei wijs in het leven van Gods volk ingegrepen; de Schrift zelve getuigt het ons; doch hoe is het dan hiermede te verklaren, dat de uitstorting van den Heiligen Geest eerst plaats greep na de Hemelvaart? Het feit staat vast, dat ook onder het Oude Verbond de Geest verleend is en in de mannen Gods gewerkt heeft. Ook de discipelen zelf hadden van meet af inwerkingen des Geestes ontvangen; en toen Jezus na zijn opstanding in den kring zijner apostelen binnentrad, blies hij op hen, en zeide: Ontvangt den Heiligen Geest." Er kan dus geen de minste twijfel zijn, of ook in den kring van Jezus' discipelen was reeds, lang vóór Pinksteren, heilige inwerking van den Geest ontvangen en genoten. Blijkt nu uit het gebeurde op Pinksteren, dat desniettemin toen voor het eerst, toen alleen, en toen, om nooit meer herhaald te worden, op 'jijongeren de Heilige Geest is uitgestort, < h.n volgt hieruit, dat de uitstorting van den Heiligen Geest iets geheel anders moet beduiden en geweest zijn, dan wat gemeenlijk onder het ontvangen van den Heiiïgen Geest verstaan wordt. Doch wat was ze dan? Waarin bestond dan 't geheel eenige van dit wonder ? En wat was de strekking ervan ? Vragen die te meer prikkelen, nu er in Joh. VII : 39 door den apostel, die zelf het Pinksterwonder onderging, met klem betuigd wordt: gt; De Heilige Geest was nog niet, overmits Jezus nog niet verheerlijkt was".

Al aanstonds zij nu opgemerkt, dat het Oude Testament zelf de toenmalige bedeeling des Heiligen , Geestes kenmerkt als gebrekkig, als van lager orde, en als eenmaal zullende vervangen worden door een bedeeling van veel hooger beteekenis. Van de eene zijde wordt in Hagr^ai II:6 door Jehovah betuigd: Ik ben met u, > inet mijn Geest staande in het midden van u", en anderzijds hooren we, dat zelfs na Christus' verschijning op aarde ^de Heilige Geest er nog niet zvas". Deze twee schijnen op onverzoenlijke wijze met elkander in strijd te zijn, en toch worden beiden zoo positief mogelijk reeds in het Oude Verbond aangegeven. Jesaia profeteert in hoofdstuk XXXII, vers 14—17, in zijn Godsprake: gt; Het paleis zal verlaten zijn, en het gewoel der sta4*-zal ophouden, totdat over ons uitgegoten worde de Geest uit den Hooge; dan zal 'de woestijn tot een vruchtbaar veld worden, en het vruchtbare veld zal voor een woud geacht worden; en het recht zal in de woestijn wonen, en de gerechtigheid zal op het vruchtbare veld verblijven ; en het werk der gerechtigheid zal vrede zijn, en de wpj-'-'^g der gcrechtijjheid zal zijn gerustigheid en zekerheid tot in eeuwigheid". Hier is alzoo sprake niet van een individueele bekeering, of van de inwerking van den Heiligen Geest op een enkel persoon, maar van een komen van den Heiligen Geest tot een groote menigte, en van een zaligmakend werk dat in uitgebreiden kring tot stand zal komen. Het ééne ligt in het begrip van uitgieten, dat wel zwakker dan het woord uitstorten, toch een massale uitwerking aangeeft, en het andere blijkt uit de slotwoorden, dat dank zij de uitgieting van den Heiligen Geest, de gerechtigheid openbaar zal worden, die «gerustigheid en zekerheid tot in eeuwigheid" te weeg brengt. Geheel hetzelfde nu betuigt ook Ezechiël in hoofdstuk XXXV^ : 25 vv., waar de Heere hem openbaart: Dan zal ik rein water op u sprengen, en gij zult rein worden en Ik zal u een nieuw hart geven en een nieuwen geest geven in het binnenste van \i\ en Ik zal mijnen Geest geven in het binnenste van u, en Ik zal maken dat gij in mijn inzettingen wandelen zult. en mijn recht zult bewaren en doen. En Ik zal u verlossen van al uw ongerechtigheden. Ik doe het niet om uwentwil, spreekt de Heere HEERE, het zij u bekend U. Een ajles beheerschende Godspraak, die reeds in hoofdstuk XI : 19 was^voorafgeschaduwd, toen het heette: gt; Daarom, alzoo ^egt de Heere HEERE, Ik zal hun eenerlei hart geven, en zal een nieuwen geest geven in het binnenste van hen, en Ik zal het steenen hart uit hun vleesch wegnemen, en Ik zal hun een vleeschen hart geven, opdat zij wandelen in mijn inzettingen*. Toch wordt door Joel's Godspraak nog meer rechtstreeks op het feit, op de gebeurtenis van Pinksteren gedoeld, ali; 't bij hem in hoofdstuk II : 28 v.v. geopenbaard wordt: En daarna zal 't geschieden, dat Ik mijn Geest zal uitgieten over alle vleesch, en uw zonen en uw dochteren zullen profeteeren, uw ouden zullen droomen droomen, uw jongelingen zullen gezichten zien. Ja, ook over uw dienstknechten en over de dienstmaagden zal ik in die dagen mijn Geest uitgieten, en Ik zal wonderteekenen geven in den hemel en op aarde." Dat toch Joëls profetie meer rechtstreeks nog dan die van Jesaia en van Ezechiël op het Pinksterwonder doelde, blijkt uit de rede van Petrus tot de verbijsterde schare, waarin hij met zoovele woorden betuigt, dat in het Pinksterwonder deze profetie van Joel vervuld was. Ook Zacharia had geprofeteerd: XII:10) : t Ik zal uitstorten den Geest der genade en der gebeden t. Ja zelfs reeds in de Mozaïsche periode hooren we in Numeri XI : 29 de bede uiten: Och of al het volk profeten ware, of de Heere Zijn Geest aan hen gave»., maar toch blijft Joëls profetie de meest rechtstreeksche.

Ook de Christus zelf heeft eenerzijds erkend, dat in Mozes en de Profeten des Heeren Woord tot Israël was gekomen door de werking van den Heiligen Geest, en toch anderzijds er herhaaldelijk op gewezen, dat er een geheel andere bedeeling van den Heiligen Geest te wachten stond, en na zijn heengaan komen zou. »Ik zal den Vader bidden, zoo sprak Hij tot zijn Jongeren, en Hij zal u een anderen Trooster geven, opdat Hij bij u blijve in der eeuwigheid, namelijk de Geest der Waarheid, welken de wereld niet kan ontvangen, ' want zij ziet hem niet en kent hem niet, maar gij kent hem, want hij blijft bij ulieden en zal in u zijn" (Joh. XIV.:16 v.v.). Dan weer in Joh. XV : 26: Wanneer de Trooster zal gekomen zijn, dien Ik « zenden zat van den Vader, namelijk de Geest der Waarheid, die van den Vader uitgaat, die zal van mij getuigen*. Zoo ook in Joh. XVI : 7, 8: Het is u nut dat ik wegga; want indien ik niet wegga, zoo zal de Trooster niet tot u komen; maar indien ik heenga, zoo zal ik hem tot u zenden, en die gekomen zijnde, zal de wereld overtuigen van zpnde, van gerechtigheid en van oordeel*. En niet anders in Joh. XVI : 13 »Wanneer die ir^/gekomen zijn, namelijk de Geest der Waarheid, Hij zal u in alle waarheid leiden, want Hij zal van zichzelven niet spreken, maar zoo wat Hij gehoord zal hebben, zal Hij spreken, en de toekomende dingen zal Hij u verkondigen." Beslister nog in Hand. 1:4, 5 : > Hij beval hun dat zij van Jerusalem niet scheiden zouden, maar verwachten de belofte des Vaders, die gij, zeide hij, van mij gehoord hebt, want Johannes doopte wel met water, maar gij zult gedoopt worden met den Heiligen Geest, niet lang na deze dagen". Alsook in vs. 3 : »Gij zult ontvangen de kracht des Heiligen Geestes, die over u komen zat'. Of zooals we in Luc. XXIV:49 lezen: Ziet, ik zende u de belofte mijns Vaders, en gij zult aangedaan zijn met kracht uit de Hoogte.* In overeenstemming met deze telkens herhaalde belofte, zijn de Jongeren dan nog na Jezus Hemelvaart te Jerusalem wachtende gebleven, in ruste gebleven, om te wachten. Ze zijn niet onder het volk gaan prediken, maar hebben zich stil gehouden. Ze leefden in verwachting. Ze rekenden op de vervulling van Jezus stellige belofte. En als dan eindelijk de teekenen van het Pinksterwonder komen, is ervoor hengeen aarzeling of onzekerheid meer, maar dan zien ze in dit wonder de vervulling van wat Jezus op den Olijiberg hun had toegezegd. Vanzelf wisten ze uitnemend wel, welke werkingen van den Heiligen Geest ze reeds persoonlijk ontvangen hadden, want ze geloofden. Maar die dusver genoten inwerkingen van den Heiligen Geest hebben voor hun besef niets te maken met wat nu komen zou. Wat ze nu verwachtten was iets geheel nieuws, iets geheel ongekends, iets dat eerst nu en nu voor het eerst zou intreden. Alleen zoo verklaart zich dan ook, wat we van de Johannesjongeren in Hand. 19:2 lezen: Wij hebben zelfs niet geJioord dat er een Heilige Geest is*., waarmee natuurlijk niet kan bedoeld zijn, dat ze door het Oude Testament nooit over de werkingen van den Heiligen Geest waren ingelicht, maar wat alleen kan beduiden, dat zeer niet van af wisten, dat de Heilige Geest thans, na Jezus Hemelvaart, op zoo dusver geheel ongekende wijze in de Gemeente des Heeren geopenbaard zou worden.

De gegevens spreken alzoo zeer beslist. Wat te gebeuren stond, zou iets wezen, dat van hetgeen vroeger geschied was, geheel onderscheiden zou zijn. Het zou niet een gewone geestelijke werking zijn, maar iets dat als »teeken en wonder zich openbaren zou*; en na gebeurd te zijn, een zoo blijvend resultaat-zou achter laten, dat het zich niet herhalen kon. Verwarring bestaat er alzoo in het minst niet. De profetie onder het Oude Verbond trekt tusschen hetgeen reeds te harer tijd in Israel door den' Geest in 't volk en in henzelf gewrocht werd, en hetgeen eerst na de verschijning van den Messias te komen stond, een zeer scherpe grenslijn. Ze denkt er niet aan, hetgeen eerst in de toekomst het volk wachtte, met de destijds reeds ondervonden werkingen van den Heiligen Geest op één lijn te stellen. Er is hier geen soortgelijklieid. Veeleer is er tegenstelling en een tot op den bodem doorgaande onderscheiding. Wat eens komen zou, was er dusver nog niet geweest. Zelfs geen stukske der zaak was dusver niet eenmaal door de Profeten genoten.

Doch opdat nu geen misverstand rijze, moeten hier nu naastgelegd de soms zelfs zeer sterke uitdrukkingen, die we in het Oude Verbond vinden, om aan te duiden, wat destijds reeds van den Heiligen' Geest onder Gods volk uitging. Het mag dan ook niet verheeld, dat men vaak den indruk ontvangt, als viel dat niet altoos te rijmen met wat we dusver uit de Profetieën oplazen, en door Jezus en de apostelen geheel bevestigd vonden. Sterk b.v. drukte zich Jesaia in hoofdstuk LXIII : 11 uit, toen hij schreef: Nochtans dacht Hij aan de dagen van ouds, aan Mozes en zijn volk*. Maar nu, waar is Hij, die hen uit de zee opgebracht heeft met de herders zijner kudde? Waar is Hij die den Heiligen Geesl in het midden van hen stelde? Niet anders hoorden we reeds uit Haggaï II : 6: Ik ben met u, spreekt de Heere der heirscharen, met het woord, in hetwelk Ik met u een verbond gemaakt heb, als gij uit Eg)'pte uittrokt, en met mijnen Geest Staande in tiet tnidden van u; vreest niet*! In gelijken zin, doch met meer persoonlijke toepassing, smeekt David in Psalm LI; 13: Neem uw Heiligen Geest niet van vtijt-. Zelfs is reeds in het Oude Testament sprake van een zenden van den Getst; zoo in Psalm CIV : 14: Zetidt Gij mv Geest uit, zoo worden zij geschapen, en Gij vernieuwt het gelaat des aardrijks«. Ook de voorstelling van een op iemand vallen van den Geest, die met het begrip van zenden, uitgieten en uitstorten saamhangt, ontbreekt niet. Zoo betuigt Ezechiël in hoofdstuk XI : 5: .En de Geest des Heeren viel op m^i. Micha wees zelfs op de uitwerking van zulk vallen van den Geest op den Profeet, toen hij zich aldus uitliet in hoofdstuk III : 8: Ik ben vol van de kracht van den Geest des Heeren i.. En wat hierbij ook niet mag vergeten worden, van Johannes den Dooper, dus evenzeer vóór den Pinksterdag, vernemen we dat hij van 's moeders lijf yi«rvuld was met den Heiligen Geest (Luk. 1:15). Op het nederdalen van den Heiligen Geest op den Christus in de gedaante van een duif behoeft in dit verband niet gewezen te worden. De onzondige maakt hier uitzondering, en zeer wel kan het samengaan, dat de Heilige Geest zonder meer Jezus' deel werd, en toch over zondaren nog niet was uitgestort.

Op geenerlei wijze kan men alzoo uit het Oud Verbond de tegenwoordigheid of de werking van den Heiligen Geest wegcijferen. Te duidelijk en te herhaaldelijk en te stellig was ook reeds onder het Oud Verbond sprake, en zulks niet alleen op ordinaire, maar ook op buitengewone wgae, want de ingeving van den Heiligen Geest in de Profeten was niet' uit hun natuur gekomen, maar is hun, op wonderbare wijze, geblazen door den Geest. Er valt daarom aan het feit, dat de Heilige Geest reeds onder het Oud Verbond bekend was, en dat zijn werkingen reeds destijds onder Israel uitgingen, te twijfelen noch te tornen. Het was eenvoudig zoo. En even vast staat, dat in datzelfde Oud Verbond, keer op keer, van een komen van den Heiligen Geest in de toekomst gewaagd wordt, als van iets geheel nieuws en van geheel éénig karakter. Zelfs moet hier bijgevoegd, dat, al werd dit niet door klare, stellige uitspraak betuigd, toch heel de weg der zaligheid, die niet pas met Pinksteren begon, maar reeds voor Adam 'en Eva ontsloten was, de mogelijkheid buitensluit, dat er ooit, vóór Jezus komst, een oprechte, een werkelijk geloovige, een wedergeborene, een kind van God zou geweest zijn., indien niet van het Paradijs af de Heilige Geest wederbarend, bekeerend en heiligend op zondaren had ingewerkt. Iemand die dit zou willen betwisten, zou voor het dilemma komen te staan, dat er of vóór Pinksteren nog nimmer een zondaar gezaligd ware, oftewel dat voor de zaliging van de zondaren de inwerking van den Heiligen Geest overtollig is. Het eerste nu zou in lijnrechte tegenspraak met geheel de heils' historie zijn, en het andere was niet aan te nemen, of ge zoudt een zaliging van zondaren stellen buiten den Heiligen Geest, en alzoo buiten den Christus om. Het kan daarom niet genoeg betreurd, dat nog steeds én op de Catechisatie, én in de Prediking èn in de stichtelijke lectuur op dit critiekc punt zoo namelooze verwarring heerscht. Dat is nu wel in hoofdzaak aan het insluipen van het Methodisme ook in onzen kring te wijten, maar toch hieraan niet alleen. Maar al te zeer blijkt toch telkens weer, dat men zich van de onderscheiden werkingen en inwerkingen van den Heiligen Geest niet helder genoeg rekenschap geeft, en dus het ware inzicht in het Pinksterwonder niet genoeg gezocht wordt. Pinksteren blijft van een wonder getuigen, en nu is het wel zoo, dat elke wedergeboorte op zichzelf een genadewonder is, dat in de verloren ziel wordt gewrocht, maar dit raakt enkel het persoonlijk zieleleven. En juist hiertegen staat nu het Pinksteren als van geheel andere orde over. Bij het Pinksterwonder is geen sprake van de per-

soonlijke wedergeboorte van enkele individuen, noch van de persoonlgke inspiratie, die het apostolaat van noode had. Die inspiratie was aan de apostelen reeds ten deel gevallen, toen Jezus op hen geblazen had, en hun betuigd had: »Ontvangt den Heiligen Geest». Het persoonlijke valt hier geheel weg. Het individueele mag hier zelfs niet in aanmerking komen. Op den Pinksterdag vertegenwoordigen de apostelen en zij die met hen zijn, niet een groep enkelingen, maar de Gemeente des Heeren, een Gemeente die als een onuitdelgbare organische Schepping Gods, alle eeuwen door, heeft voortbestaan, nu nog voortbestaat, en in de ure der Voleinding in haar volle verheerlijking zal overgaan, Welnu, wat op Pinksteren is geschied, was de stichting, de fundeering, van dit machtige creatuur, dat in de Kerk des Heeren zou optreden, een Kerk waarvan in Israel, en zelfs vóór Israel, ? oo ge wilt reeds in het Paradijs de prototype en de afschaduwing was gezien, maar dat toch eerst door het Pinksterwonder te Jeruzalem in het leven trad. Ontvangen in de Paradijsbelofte, , is die Gemeente toch eerst op den grooten Pinksterdag geboren. In Isr ael was haar schaduwachtig beeld gezien, sn volle, werkelijke realiteit is ze eerst door het Pinksterwonder tot aanzijn gekomen. En dit allesbeheerschcnde feit is de eerste, wereldbeheerschende daad, die Jezus na zijn Hemelvaart volbracht heeft.

Hij de Christus is het, die, zoodra hij aan de Rechterhand Gods zijn plaats had ingenomen, als eerste koninklijke machtsdaad, tien dagen nadat hij van den Olijfberg opvoer en ten hemel inging, op Jeruzalem, en in Jeruzalem op de schare der honderd twin tig eerstelingen, nederzag, en toen op hen, over hen en in hen uitstortte den Heiligen Geest.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 januari 1915

De Heraut | 4 Pagina's

Van de voleinding

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 januari 1915

De Heraut | 4 Pagina's