GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Van de Voleinding

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Voleinding

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

CLXI.

VIJFDE REEKS.

XXIII.

En hij zeide: ie zijt gij, Heere? En de Heere leide: k ben Jezus, dien gij vervolgt. Het is u hard, de verzenen tegen de prikkels te slaan. Handelingen 9:5.

Thans zij overgegaan tot de tweede groote daad, die de Christus, na zijn Hemelvaart, hier beneden op onze aarde verricht heeft. De eerste van die daden was de Uitstorting van den Heiligen Geest in den Tempel te Jerusalem, de tweede is de roeping van Paulus tot het Apostolaat op den weg naar Damascus. Ook deze tweede daad behoort tot de »teekenen en wonderen" en wijkt van de normale inwerking van den Christus op zijn Kerk, hier beneden, af. Dit moet er bijgevoegd om te verstaan, dat men geen ingang geve aan de meening, alsof het gewone verloop in de Kerk op aarde buiten Jezus omging. Van het eerste oogenblik van zijn hemelvaart af, is en blijft Jezus de Herder, die zijn kudde op aarde leidt. Toen en nu. Hij is en blijft onzer aller Hoofd, en voor zooveel wij als wedergeboren kinderen Gods in zijn schaapsstal vertoeven mogen, zijn wij ledematen van zijn mystiek Lichaam, en gaat dus de geestelijke levensadem die geheel onzen kring beheerscht, van Christus, die in den hemel is, uit. In wat we nu bespreken, wordt daarentegen niet op dit gewone doen van Jezus, maar alleen op zijn buitengewone daden gedoeld, d. i. op hetgeen onder teekenen en wonderen verricht werd, om de nieuwe orde van zaken, die na Golgotha moest intreden, op gang te houden. Daartoe nu diende in de eerste plaats het machtige Pinksterwonder, en hierop volgde dan in de tweede plaats de roeping van Paulus tot het Apostolaat. Op zich zelf is roeping tot het Apostolaat geen daad die als wonder te eeren is of van teekenen verzeld behoeft te zijn. Bij de roeping der Twaalven had dan ook niets van dien aard plaats. Ook niet bij de roeping van Matthias. Hier daarentegen was dit zoo geheel anders. Jezus was niet meer op aarde. Wat Jezus ten opzichte van Paulus deed, geschiedde van uit den hemel, en wat hierbij plaats greep, was niet een visioen, noch ook zag Paulus het in een droomgezicht, en ook was het niet een inspiratie, gelijk aan de Profeten en Psalmisten ten deel viel, maar het was een gebeurtenis. De Christus is op den weg naar Damascus aan Paulus in eigen persoon verschenen, heeft zich aan Paulus kenbaar gemaakt, en heeft Paulus niet in vage termen, maar tot in bijzonderheden toegesproken; en deze verschijning heeft plaats gehad onder inwerking van teekenen, ten einde den indruk ervan te bevestigen. Van daar dat deze roeping van Paulus geheel op zichzelf staat, een wonder in den vollen zin des woords was, en zoo voor de Kerk als voor de historie der wereld van zoo allesbeheerschende beteekenis was, dat geheel de verdere loop van de historie der menschheid er een eigen gewijzigde richting door ontving. Beyschlag heeft ons Paulus als den interessantsten persoon van het toenmaals levend geslacht geteekend wat altoos gewaagd is, maar zooveel staat dan toch historisch vast, dat, ware Paulus niet tot het Apostolaat geroepen, en had hij de Kerk van Christus niet uit het Jodendom in de Heidenwereld overgebracht, de loop der Historie een geheel andere zou geworden zijn. Hij is het die de kerk van Christus uit Azië naar Europa heeft overgeleid, en die ze uit de symbolieke omhulsels van het oude Israëlitische Verbond in de klaarheid heeft overgezet van wat Jezus > geest en waarheid" noemde. »De zaligheid, zoo lezen we in Joh. IV:22, is uit de Joden, maar de ure komt, en is nu, dat de ware aanbidders den Vader aanbidden zullen in geest en waarheid, want de Vader zoekt ook dezulken die Hem alzoo aanbidden < . Die profetie is aanvankelijk zeer zeker ook in de andere apostelen, maar voleind toch eerst in den man van Tarsen tot algeheele vervulling gekomen

De geheel eenige beteekenis hiervan teekent zich af in Paulus' aanvankelijk zoo bittere, zoo fanatieke vijandschap tegen den Christus. We behoeven ons Paulus niet te denken onder het straatpubliek bij Golgotha dat het »Kruist hem! Kruist henl!< uitgilde. Daarvoor was hij te fijn beschaafd, Maar wat diepte en bitterheid van wrevel betreft, ging niemand te Jeruzalem Paulus in verzet tegen de pretentie van Jezus, dat hij de Messias was, te boven. Of Paulus Jezus persoonlijk gekend heeft, valt niet met zekerheid te bevestigen, maar wel mag het vermoed, en is het tegendeel bijna ondenkbaar. De drie jaren van Jezus omwandeling op aarde heeft Paulus toch in het Joodsche land, en veelal te Jeruzalem, doorgebracht. Is het nu denkbaar, dat de Doop van Johannes onbekend zou zijn gebleven aan een jongen man, die te Jeruzalem de colleges van Gamaliel volgde, en die alzoo met de leiders der Joodsche gemeente te Jeruzalem in persoonlijke aanraking kwam? De afstanden zijn in het Heilige land niet zoo groot. Van Nazareth komt men te paard in twee dagen te Jeruzalem. Zou dan aan te nemen zijn, dat het gerucht eerst van Johannes den Dooperen daarna van Jezus tot Saulus niet zou zijn doorgedrongen? Tijdens Jezus verblijf te Jeruzalem in de week van zijn sterven op Golgotha moeten we ons ook Saulus te Jeruzalem denken, en is het dan in te denken, dat, toen heel Jeruzalem zich in den Tempel om Jezus bewoog en zijn machtig spreken aanhoorde, een zoo ijverig zoeker van het heilige als de jonge Saulus was, nooit naar Jezus zou hebben omgezien? Alles is mogelijk. Het kan zijn, dat Paulus in die dagen krank te bed lag, het is mogelijk, dat hij naar een andere plaats b.v. in het over-Jordaansche, was vertrokken. Maar ook daar zelfs moet hij toch van Jezus gehoord hebben, en moet reeds de nieuwsgierigheid hem geprikkeld hebben, om iets omtrent den Rabbi van Nazareth te gaan onderzoeken en na te vragen.Paulus zou volgens de ééne berekening in het jaar 4, volgens een andere becijfering in het jaar 10 geboren zijn. Bij Jezus' laatste komst te Jerusalem hebben we hem ons alzoo te denken als een jongen man van tusschen de 20 en 25 jaren. Op zulk een leeftijd vooral gaat men op alles wat in het publiek opschudding te weeg brengt, als van zelf ter kennisneming uit. Iets wat destijds nog sterker gold dan thans. Thans brengt, ook al blijven we thuis, het dagblad ons alle gegevens, en het geïllustreerde blad ons zelfs portret en teekening. Destijds daarentegen was dit alles nog niet te vinden. En vandaar dat het persoonlijk naloopen van wat gerucht wekte, toentertijd veel vaster als regel gold dan tegenwoordig.

Hieruit volgt intusschen in het minst niet, dat Paulus reeds destijds zekeren indruk van Jezus' persoon moet hebben ontvangen. Paulus was niet slechts uiterlijk aan den Farizeeschen kring aangesloten, maar met hart en ziel aan de strenge opvatting van het Farizeïsme toegewijd. De indruk van verachting die dé Farizeërs te Jeruzalem voor den Rabbi van Nazareth moest vervullen, moet dus wel bij Paulus nog sterker zijn geweest. De Farizeërs waren te Jeruzalem de geleerden, de nobelen, de vromen. Hun invloed was er alles beheer^ schend. En zoo ze in Jeruzalem zelf de Sadduceërs en Esseërs al verdroegen, op de Galileërs zagen ze uit hun vermeende hoogte laatdunkend neder. De Galileërs waren zonder wetskennis, ze werden tot »de zondaren» gerekend, uit hen kon niets goeds komen. Wat dan niet te denken van een Rabbi uit het verachte Nazareth, die naar Juda kwam en Jeruzalem binnendrong, alsof het hém toekwam in Israel het Koninkrijk weer op te richten. De Galileërs waren landlieden en visschers. Alzoo sociaal van lager orde. Hoe zou 't dan aan Galileërs toekomen, om aan Judea en Bethlehem de Messias-eere te ontrooven. De Romeinen waren er, en daarom kon het Sanhedrin niet voetstoots toetasten, maar anders zou het den Galileeschen dweper reeds voorlang gevangen hebben genomen en onschadelijk gemaakt. Ging dit nu voorshands niet, en had men den Romeinschen bevelhebber te ontzien, dan hinderde het uiteraard nog meer, dat deze Rabbi van Nazareth tot zelfs in den Tempei als gezaghebbend profeet optrad, en kon hem door een principieel Farizeër als de jonge Paulus weinig anders dan een hoog-vrome verachting worden toegedragen. Zoo laat het zich ten volle begrijpen, dat Paulus reeds als jonge man van Jezus gehoord had, niet zonder angst van Jezus optreden vernam, beducht zelfs was dat Jezus het Huis Israels nog verder verontrusten zou, en dat hij ten slotte, zoo dikwijls als hij in de verte Jezus onder de schare zag, geen andere gewaarwording in zich voelde opkomen dan om zijn heilig volk van dien volksverleider toch hoe eer hoe beter verlost te mogen zien. Mag nu aangenomen, dat Jezus den jongen Paulus reeds gekend en gezien heeft, dan heeft Jezus ook den blik van fanatieken afkeer opgevangen, waarmede Paulus naar hem uitzag, zonder hem in 't oog te zien. Van Nathanael meldt Johannes ons, datjezus hem kende, eer hij hem nog ontmoet had, en zelfs zijn karakter toen reeds beoordeelde. »Ziet, zoo sprak Jezus toch, ziet waarlijk een Israëliet, waarin geen bedrog is< ! En toen Nathanael daarop Jezus vroeg: Vanwaar kent gij mij!? luidde het antwoord: »Eer u Filippus riep, daar ge onder den vijgeboom waart, zag ik u< . Waar dit nu geboekt staat van een zoo weinig op den voorgrond tredend persoon als Nathanael, hoe zou men daar ooit verzekeren kunnen, dat Jezus Paulus, straks zijn grootsten en invloedrijksten apostel, niet zou hebben gekend.

We mogen het optreden van zoo gewichtigen persoon niet aphoristisch nemen, d.w.z., we mogen niet uitgaan van de gedachte, dat zulk een man als Paulus er, als ware het, toevalligerwijs juist destijds geboren was. Waar het in den Psalm heet: »Zoo Gij voordat ik werd geboren, ja, van mijn eerst begin, mij niet uit teedre min, had ondersteund, 'k waar lang verlorene, — daar geldt het toch zeer zeker ook van een man van zoo zeldzame verschijning als Paulus, dat hij, nog eer hij 't levenslicht zag, was uitverkoren, om straks zijn geheel eenige roeping in het rijk van Christus te vervullen. Paulus werd niet door God gevonden, als toevallig met zulk een karakter, met zoodanig talent begaafd. Hij is opzettelijk voor zijn geheel eenig ambt ten leven verwekt, en reeds in zijn ontvangenis verrijkt met de kiemen voor zulke gaven en talenten als hij straks zou blijken te behoeven, om zijn grootsche taak op zich te kunnen nemen. Geldt . 't nu reeds van Nathanael, dat de Christus dit doorzag, hoeveel te meer nadruk moet op dat Godsbestel dan niet bij een '^an van eerste orde als Paulus gelegd worden. En hoe zou 't dan denkbaar zijn, dat Jezus, vóór alle ontmoeting, wel Nathanael, maar niet Paulus zou hebben gekend? Maar kennis van Jezus zijde hield hier geen wederkeerige kennis van Paulus zijde in, en zoo is het te verstaan, dat Paulus in Jezus niet anders dan een gevaarlijken "^dweper heeft gegist, van wien het de moeite niet loonde nader notitie te nemen, en we kunnen het ons zelfs zeer wel voorstellen, dat toen het gerucht hem bereikte dat men dien Rabbi van Nazareth het leven had benomen, dit Paulus met vreugde vervuld heeft. Dat hij nu verontrust werd, toen desniettemin straks weer zeker gerucht van zekere drukte in den Galileeschen kring te Jeruzalem, althans weer met het oog op dienzelfden Jezus uitging, laat zich begrijpen, Was Jezus optreden als Rabbi van Nazareth hem een gruwel geweest, en had het hem rust gegeven, dat op Golgotha aan deze geestelijkonpezonde beweging een einde was gemaakt, dan moest het hem wel met ergernis vervullen, dat de zaak van dien Rabbi van Nazareth nu toch niet uit was, en dat het zelfs scheen, alsof zich een secte uit zijn aanhang vormen zou. Daaruit verklaart het zich dan ook, dat hij bij Stephanus' terechtstelling met de menigte te hoop liep, en zich aanbood om als getuige op te treden. Ongetwijfeld ging hij dan ook na Stephanus' executie geheel voldaan huiswaarts. Het zou nu wel uit zijn met deze Galileesche tragedie. Doch dan verstaat men het ook, hoe het gerucht dat nu zelfs in Syrië en te Damascus weer zekere aanhang van dien Rabbi van Nazareth was opgedoken, den jongen Farizeeër met fanatieken wrevel vervulde, en hoe hij, om korte metten te maken, zich nu aan het Sanhedrin aanbood, om die afvalligen in Syrië gevangen te gaan nemen, ja naar Jerusalem te sleepen, en zoo door hooger oordeel, dat wel een veroordeeling worden moest, te onderwerpen.

Paulus was zoo fanatiek tegen den kring van Jezus volgelingen gestemd, dat Lukas niet aarzelt neer te schrijven hoe hij «dreiging en moordblazende" was. Zelfs de vrouwen, zoo als er bij staat, ontzag hij niet. In die secte van Jezus was een uiterst gevaarlijke secte opgetreden, die begon met zich in de Synagoge te nestelen, en ook de Joden van de Patriarchen en van Mozes losmaakte. De Galileërs waren altoos de bedenkelijke elementen geweest, omdat ze Israels symbolieke vormen niet verstonden en liet heilige niet wisten te omschutten. Maar nu 't zóóver ging, dat een dweper uit hun midden zich als de Messias opwierp, en daarmee alle verdere toekomst voor het orthodoxe Jodendom in de toekomst poogde af te snijden, nu was het tusschen het echte, Pharizeesch-orthodoxe Jidendom en die gevaarlijke secte een strijd op leven en dood geworden. Die secte moest er onder, of Israël zonk weg. Vandaar dat Paulus geen tusschenweg kent, maar het er op toelegt om den aanhangers van die secte kort en eoed het leven te benemen. Al wat Jood was, stond onder het Sanhedrin. Ook de Synagogen in Syrië, en met name te Damascus, waren onder de hoogheid van dat Sanhedrin geplaatst. Voorzien van lastbrieven om de Joden uit Syrië, die naar deze secte mochten zijn afgedoold, gevangen te nemen, en naar Jerusalem „ te voeren, zou hij alzoo de zelfvoldoening beleven, straks, door militairen gesteund, een geheele bende van aanhangers van Jezus uit Damascus naar Jerusalem mee te voeren. Daar wachtte hen dan de kerker. Het Sanhedrin zou ze voor zijn rechterstoel dagen. Evenals voor Stephanus stond dan ook voor deze zijn geestverwanten het doodvonnis te wachten, ook hen zou de steeniging trefTen pvenals Stephanus, en voor Paulus zou 't ongetwijfeld één der rijkste oogenblikken van zijn leven zijn, wanneer hij straks te Jerusalem wederom zelf als getuige zou mogen optreden, om bij hun executie tegenwoordig te zijn. Metterdaad blies hij »dreiging en moord". Als fanatieke Farizeër moest hij 't niet dan met dank kunnen aanzien hoe deze onheilige secte te niet werd gedaan. Men versta dit niet verkeerd. Het wil niet zeggen, dat Paulus bloeddorstig of wreed van aard was. Veeleer blijkt uit heel zijn later optreden het tegendeel. Het epos der heilige liefde in 1 Cor. XIII toont in hem een gansch andere natuur. Er lag dan ook alleen in uitgesproken, dat Paulus, gelijk alle personen van wereldhistorische beteekenis, geen man van halve maatregelen was. Het doet denken aan Calvijn tegenover Servet. Een man als Paulus had terstond gevoeld, hoe de Galileesche actie, die dusver geheel onschuldig was gebleven, op eens een hoogst gevaarlijk karakter had aangenomen. Een geestesbeweging kan half slapend en dommelend optreden, dat ze geen effect heeft. Maar schuilt er in zulk een beweging een diepindringend beginsel, dan wacht alles er slechts op, of er in zulk een kring een man zal optreden, die diep leeft en weet door te. tasten, om diezelfde, aanvankelijk onschuldige beweging in een hoogst gevaarlijke actie om te zetten. En zoo nu was het hier. Het Galileïsme, als we het zoo noemen mogen, kon op zichzelf geen kwaad, maar nu Galilea in Jezus van Nazareth zijn heros had gevonden, moest het te keer gegaan, of Jeruzalem zou voor Nazareth moeten onderdoen. Er mocht daarom geen kwartier worden gegeven. Alleen in het bloed der geestelijk afgedoolden kon het euvel bezworen worden.

Dit lag niet aan Paulus verleden, maar aan zijn karakter. Hij was uit Tarsen geboortig, en zijn ouders behoorden tot een streng Joodsche familie, die trouw aan de vaderlijke traditie vasthield. Hierin zijn vader te volgen, was geheel naar Paulus' hart. Half belijden en half meedoen stuitte hem tegen de borst. Te midden van een heidensche stad verkeerend, stelde hij er zijn eer in, zoo ferm en cordaat als 't slechts kon als Israëliet op te treden. Zoo half Joodsch en half heidensch te zijn, was hem een onmogelijkheid. Hij was Jood, en hij zou op alle terrein en in elk opzicht toonen het te zijn. Hiermee hing dan ook zijn als student naar Jeruzalem optrekken saam. Er waren ook wel elders andere Joodsche scholen en bedehuizen, maar te Jeruzalem was de hoogeschool, en Gamaliel's naam gaf aan deze hoogeschool onder al wat in alle land Jood was, eere. Intellectueel was Paulus hoog begaafd. Zeer stellig heeft hij dan ook onder de sj: udenten met wie hij saam de Godgeleerde lessen volgde, uitgeblonken. De fijn uitpluizende geest, die de Farizeesche school kenmerkte, sprak hem toe, en hij plooide zich geheel in Gamaliel's richting, of liever, hij ging in diens consequentiën nog verder dan Gamaliel deed. Ook waar Gamaliel nog van inschikkelijkheid wist, wist hij van niet anders dan van doorzetten. Wat hij was, was hij ten volle, en tot in diepte der beginselen drong hij in het toenmalig Farizeïsme door. Alleen maar, en dit is voor het juist verstaan van Paulus'optreden van beslissend gewicht, hij was uit Tarsen, en bezat in Tarsen het Romeinsche burgerrecht Hij kon, hoe streng Jood hij ook was, de Grieksche Cultuur van die dagen niet wegcijferen.

Vooral als uit Tarsen geboortig was dit bij een zoo hoog karakter schier ondenkbaar. Men loope toch over die stad Tarsen niet heen. Dit Tarsen toch was de hoofdstad van Cilicië, en mocht met eere genoemd worden. Cicero zelfwas er Romeinsch landvoogd geweest. Toch was niet eerst met Rome's opperheerschappij de beteekenis van Tarsen begonnen. Cilicië was een door hooge bergen omringde en aan die eerst door de Perzen, toen door Alexander den Groote en de Grieksch-Macedonische Cultuur, en ten slotte, omstreeks honderd jaar voor Christus, door de Romeinsche macht aan zich is getrokken geweest. Maar gelijk overal, lieten de Romeinen ook in Cilicië en in Tarsen de Grieksche Cultuur rustig gedijen, en zoo verklaart het zich, dat te Tarsen zich in die dagen een wijdberoemde School van Philosophic en Grammatika gevormd had, die de beste geesten uit den omtrek aantrok. Dit gaf aan geheel de stad en aan het geheele land, waarin Paulus zijn eerste opleiding ontving, een klassieke tint, en te meer waar Paulus' familie en hij-zelf het Romeinsche burgerrecht hadden ontvangen, sprak het vanzelf, dat hij in zijn jongelingsjaren ook deze Grieksche Cultuur kennen leerde, en met zijn wakkeren geest er diep in doordrong. Ook deze studiën volgde Paulus niet terloops; immers uit zijn brieven blijkt genoegzaam, hoe zelfs zijn stijl en wijze van uitdrukking zich ten deele aan deze Grieksche Cultuur geconformeerd had. Hieruit mag en moet afgeleid, hoe in Paulus geest van meet af de antithese tusschen het Joodsche Farizeïsme en het Heidensch-Grieksche beginsel post vatte. Hoezeer ook de vorm van het Grieksch-Heidensche hem aantrok, wat het wezen der zaak betreft, stond hij principieel tegen het philosophisch uitgangspunt der Tarsensche school over, en niet de Grieksche wijsgeeren, maar de Gamaliels te Jeruzalem spraken, wat het beginsel en uitgangspunt aangaat, zijn warm gemoed en zijn scherpzinnige denkkracht toe. Maar juist dit bracht met zich, dat de antithese die aldus voor hem kwam te staan, ook het Heidensche uitgangspunt scherp voor hem uitteekende. Het stond zoo lijnrecht tegenover elkander, maar juist daarbij kon het niet uitblijven, dat ^r ook uit de Heidensche School elementen voor zijn geest traden, die niet konden nalaten hem te binden, en die hij of uit zijn geest uitbannen, of in zijn eigen Israëlitisch element opnemen en verwerken moest. Hij was en bleef Israëliet. Er kon dus geen sprake van zijn, dat hij met het Israëlitische zou doen, wat Schleiermacher en zijn volgelingen met het Christendom deden, d.w.z.. het moderniseeren, om het later op te nemen in het Philosophisch geheel. Steeds, tot het einde toe, stelde Paulus de ijdelheid van deze. modernizeering op de kaak. Niet het Israëlitische nioest in de toen modern-Grieksche levens-en wereldbeschouwing worden opgenomen, maar omgekeerd en heel anders moest wat uit de Gemeene Gratie in het Paganisme schitteren kon, dienstbaar worden gesteld aan de verheerlijking van Gods Openbaring in Israel. . Dat nu juist in het Evangelie van den Christus hiervoor de oplossing gegeven was, kon Paulus in de dagen van zijn fanatisme in het minst niet vermoeden, en het is het licht hierover dat hem eerst op den weg van Damascus en bij Ananias is opgegaan. Het was deze antithese die in een dieplevend en heroïk menschenhart moest doorworsteld worden, zou 't Christendom de wereld kunnen ingaan, en het is hiertoe dat Paulus van Tarsen door God bestemd, voorbereid en bezegeld was. De Joodsche idee en de algemeene wereldidee moeten zich vermaagschappen en ineenvloeien, en het is in Paulus hart en geest dat 't hiertoe, ons nog ten zegen, gekomen is.

Eerst zóo beschouwd, kan de gewichtige daad die Christus na zijn hemelvaart op den weg naar Damascus verricht heeft, tot haar recht komen. Zij die vaak niet anders dan van Paulus' »bekeering op den weg naar Damascus" spraken, voelden hier niets voor. Dezulken vonden het alleen merkwaardig, dat de man die eerst zoo fel tegenstond, nu omsloeg, en het Methodisme beriep zich hierop steeds, om zelfs voor de diepst gevallene en verst afgedoolde zondaren den toegang tot hun Heiland te ontsluiten. Ook voor de Heidenwereld vond men die bekeering uitermate belangrijk. Maar van het historisch geheel eenig bestanddeel, dat in dit door Jezus gewrochte wonder school, vatte men minder dan niets. Juist daarom moest er te meer nadruk op gelegd, hoe we hier staan voor de principieele antithese van een in zichzelf zich opsluitend Judaïsme, dat aan zijn S3'mbolische levensvormen zich onverbiddelijk vastklemde en een Heidensche cultuur, die valsch in uitgangspunt was, maar de eischeri van realiteit en volksgemeenschap vasthield. Die beiden hadden den weg geopend voor het Koninkrijk van Christus dat te komen stond. Uit Israël het wezen, uit de Grieksche Cultuur de vorm. En daar deze beiden in Jezus vereenigd waren en in zijn Evangelie voor heel de wereld zouden zijn uit te roepen, kon het niet anders, of er moest

machtige geest die op deze taak yootbercid was, en-het leven van dien man moest zoo geschikt, dat hij en met het JoodschewezEen, èn met deC'ultuurvormen uit'hét Heidenland in persoonlijke levensaanraking kwam. Zoo nioest in het hart en inderigeestyan dien straks komende, de antithese ziqhtoescherpen, en toen dit hart en deze.geest gereed lagen, was' het Jezus zelf, die op den, 5y: eg naar Damascus de antithese uit hem wegsloeg en de realiteit der wereldeenheid in zijn-B, vangelte bezegelde.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 februari 1915

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Voleinding

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 februari 1915

De Heraut | 4 Pagina's