GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Van de Voleinding.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Voleinding.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

CLXVI.

VIJFDE REEKS.

XXVIII.

En Hij zal op dezen berg verslinden het bewindsel des aangezichts, waarmede alle volkeren bewonden zijn, en het deksel, waarmede alle natiën bedekt zijn. Jes. 25 : 7,

De derde grootc wereldgebeurtenis, die. door ons als uitvloeisel van de Hemelvaart van den Christus te eeren is, ligt in de tijdelijke afdanking van Israel, gelijk die gekenteekend ligt in de verwoesting van Jerusalem, met inbegrip van de tenietdoening van Jerusalem's Tempel in het jaar 70 na Christus geboorte. De eerste wereldgebeurtenis was de Uitstorting van den Heiligen Geest, die voor de geestelijke symboliek de geestelijke realiteit in stede bracht; de tweede was geweest het uitdragen van het Evangelie in de Heidenwereld door Paulus ; en de derde was nu het te niet doen van de geestelijke symboliek in Israel door de uitlichting van Israel uit de eereplaats die het als het geroepen volk van Jehovah sinds eeuwen had ingenomen. Wil men, de vervulling van de schreiende profetie, die van Jezus over Sion uitging, toen hij sprak: »Zie, uw huis worde u woest gelaten!« Toch is de beteekenis van deze gebeurtenis niet te verstaan, of men moet teruggaan op de baUingschap. Immers door de ballingschap en de gevolgen die deze na zich sleepte, onderging de nationale existentie van Israel een dgeheele wijziging, en men maakt zich een onjuiste voorstelling, zoo men in het Israel uit Jezus dagen de geregelde voortzetting begroet van wat eens onder David en Salomo het machtige rijk van Israel geweest was. Reeds het tijdsverschil wijst hierop. Er liggen tusschen het eerste optreden van Israel onder Mozes en het roemrijk Koningschap van Salomo ongeveer vijf eeuwen. Mozes optreden had in den aanvang van de ISe eeuw vóór Christus plaats, Salomo's regeering valt omstreeks het jaar 1000. Er liggen alzoo vijf eeuwen tusschen in, die met name door de periode van Jozua en de Richteren gevuld worden. Het rijk van David en Salomo haalde de vijf' eeuwen niet. Na Salomo's verscheiden volgde aanstonds de scheuring, waardoor Israel van Juda afviel, en dat rijk der tien Noorderstammen ging reeds twee eeuwen daarna, in 722, te gronde, toen het door Salmaneser, den Vorst van Assyrie, veroverd werd. Wat toen in Juda en Benjamin ' overbleef, wist wel anderhalve eeuw langer zijn onafhankelijkheid te handhaven, maar ging toch evenzoo reeds in 588 als rijk te gronde, toen Nebucadnezar heel Palestina aan Babels macht onderwierp. Toen nu zeventig jaar daarna Kores of Cyrus, de koning van Perzie, Jerusalem aan den dienst van Jehovah terug gaf, was het toch altoos nog ruim vijf eeuwen van de geboorte van den Christus af, en het zijn deze vijf eeuwen, die, na de ballingschap, een geheel, eigenaardige historie aan het Joodsche volk ten beste gaven. In het grove gerekend, heeft men alzoo te doen met drie perioden, elk van ongeveer vijf eeuwen. De eerste van Mozes tot Salomo, de tweede van Salomo tot Maleachi, en de derde van Maleachi tot den Christus. Gemeenlijk nu wordt over die derde periode van vijf eeuwen heen gegleden, men rekent er niet mede, en leeft in Christus Kerk voort onder den indruk, alsof Johannes de Dooper zich aanstonds aan Maleachi aansluit.

Op zichzelf nu heeft men hiertoe alleszins het recht. Zoo men niet enghartig aan het chronologisch verloop van de historie der Joden hecht, maar zijn gewijde aandacht saamtrekt op de geestelijke werking die in Israel, met het oog op het Godsrijk, en alle volken ten zegen, plaats greep, dan is metterdaad de periode van geestelijke actie met Maleachi, of wil men met hetgeen Nehemia en Ezra tot.stand brachten, afgeloopen, en volgen daarop nog wel vijf eeuwen, met een op zichzelf hoogst belangrijke historie, maar met een historie van . geheel ander karakter. De geestelijke openbaring en verrijking die dusver onder Israel, alle volken der aarde eens ten zegen, was uitgekomen, had met de ballingschap en het volksherstel na die ballingschap, haar einde bereikt. Het proces van het geestelijk leven is ook na de ballingschap^ wel in Israel, of beter gezegd, onder de Joden voortgezet, maar zonder nieuwe verrijking. Eer trad er versteening in, en in die versteening het bederf dat in Jezus dagen zoo sterk in het Farizcïsme, in het Sadduceïsme, in de Schriftgeleerden, en in het verstijfde Judaïsme uitkomt. In Jezus dagen is het Joodsche volk geestelijk verarmd, en geestelijk krank, en de ader van het tintelende geestelijke leven vloeide niet meer. In zoover kan dan ook gezegd, dat de vijf eeuwen Joodsche historie, die na den terugkeer uit de ballingschap gevolgd zijn, voor de Kerk van Christus niet meetellen. Zooals het in de verzameling en bijeenvoeging van de boeken der Heilige Schrift voor ons ligt, zoo was het feitelijk. Erbij genomen wat er ook slechts even toehoorde, loopt toch de historie van het Oud Verbond met den laatste der kleine profeten, of wil men met Ezra, Nehemia en Esther, ten einde. Wel is het dan nog volstrekt niet uit; eer komt er nog een geheel nieuw tijdperk van Joodsche historie, dat over niet minder dan vijf eeuwen loopt, maar dit is geen openbaring van geestelijke wereldhistorische macht. Het vormt een geschiedkundig verloop zooals ook bij de Babyloniërs, de Egyptenaren, de Perzen en Parthen valt waar te nemen; maar van nu af verliest zich al wat voor ons ireedt, in nationale onbeduidendheid. Van hoog belang voor het Joodsche element, maar zonder beteekenis voor den grooten gang van de wereldhistorie. Toen Immanuel verscheen is hij niet opgetreden onder het van Godswege geïnspireerde heilige volk van Israel, maar onder de nawas van Israel, d. i. onder de Joden. Zelfs in den naam teekent zich hier het onderscheid. Zoolang er geestelijk leven tierde en bloeide is er steeds sprake van Israël en Juda; daarna is, heel de wereld door niet meer van Israël, maar schier altoos van de Joden sprake.

Toch behoort, waar de te-niet-doening van Israels geestelijke s)'mboliek door Jerusalèms verwoesting in het jaar 70 aan de orde komt, met de 3e periode van de ruim vijf eeuwen die daarachter liggen, gerekend te worden. Immers men verstaat het levensmilieu niet, waarin Jezus optrad, indien men bij Maleachi sluit, en daarna op eenmaal op Maria en Simeon overgaat, en dit • te minder, daar vijf eeuwen van gewichtige evolutie, zooals de Joden van Nehemia tot Herodes doorleefd hebben, een diep teruggaand historisch verloop vormen. Denk u slechts in de historie van ons eigen land van 1900 tot 1400 terug, en ge gevoelt 't aanstonds, hoe ondoenlijk 't zou zijn, om den toestand waarin wij thans leven, rechtstreeks aan de twisten der Hoekschen en Kabeljauwschen aan te sluiten. Let men hier niet op, dan is de blik waarmee men het eindproces beziet, ten eenenmale onjuist, en al moet toegegeven dat, uitgezonderd de historie, der Makkabeeën en den strijd tegen Antiochus Epiphanes, hetgeen tusschen 500—30 voor Christus in Palestina voorviel, ons moeilijk boeien kan, toch - verstaat men dat, om den droeven eindafloop van den Joodschen Staat te begrijpen, ën in den toenmaligen stand van zaken het kader te zien der historie van het Evangelie, en zoo in samenhang David en zijn'grooten Zoon te begrijpen, een nader ingaan op die vijf eeuwen niet geheel kan uitblijven. Reeds aanstonds trekt het hierbij de aandacht, hoe-na de ballingschap elk zelfstandig karakter aan het verloop van Israels historie ontvallen is. Achtereenvolgens komen de groote perioden van de macht van Babyloniërs en Assyriërs, van de Perzen, van de Grieken, van de Eg> 'ptenaren, de Syriërs, en van de Romeinen, en van een zelfstandige positie die Israel hierbij innam, is geen oogenblik sprake. De worsteling der volken, waarvan we getuigen zijn, gaat om de wereldmacht.-De Babyloniërs, Egyptenaren, Perzen, Grieken, Syriërs en Romeinen voeren onderling een bestendigen krijg om de oppermacht. Uit elk van die volken zien we enkele mannen van overwegende beteekenis opdagen, en elk van die mannen slaagt er een tijdlang in, de hegemonie aan zich te trekken. Het is een indrukwekkend schouwspel, dat in deze vijf eeuwen wordt afgespeeld. Eerst schijnt Babel de macht der wereld in zijn scepter te vereenigen. Toch gaat kort daarop als in een oogwenk dit machtige Babyion onder en zien we in de Perzen en Meden een nog veel uitgebreider macht ten tooneele treden, tot er in het kleine Griekenland een nationale veerkracht van geheel andere orde opdaagt, die de trofeeën van Marathon weet weg te dragen, en reeds aanstonds aan de Perzische macht een stoot toebrengt, die welhaast doodelijk zal blijken. Toch schijnt in den eersten aanvang die macht der Grieken nog te klein, om tot wereldheerschappij te geraken. Dit toeft tot in Alexander den Groote de wondere man ten tooneele treedt, die in 334 aan geheel de ' Aziatische macht den nekslag toebrengt, 'tot in Indië doordringt om zijn rijk te vestigen, en die, na zoo wonderen triomf op een leeftijd van nog geen 40 jaar behaald te hebben, in 323 sterft, én de wereldmacht stervend aan zijn Epigonen achterlaat

Doch na Cyrus en Alexander den Groote is het met de majesteit der machtige persoonlijkheden gedaan.''De-Epigonen zijn, ook al leeft in enkele hunner nog iets van Alexanders geniale geestesmacht na, toch in hun afdalende reeks zeer gewone vorsten, meest met exceptioneele, overheerschende ondeugden behept. Vandaar dat nu alles uiteen valt. De Macedoniërs zetten de Grieksche macht voort, de Syriërs de Aziatische, de Egyptenaren de Afrikaansche heerschappij. Drie voortreffelijke geslachten weten zich nu voor meer dan een eeuw in de drie wereMdeelcn te handhaven. De Antigonen in Europa, de Seleuciden in Syrië, de Ptolemeën in Egypte, en van dat oogenblik af is Palestina een speelbal tusschen deze machtigen der aarde. Het kent nog wel dagen van bloei. Een oogenblik zelfs is het als eigen Koninkrijk nog machtiger opgetreden dan onder Salomo, maar wat ook in Palestina opkwam, het miste duurzaam bestand, er kon geen heerschappij meer van uitgaan, en almeer onderging het nageslacht van Israel den invloed van den geest der vreemde volken. Met name de geest van het Grieksche volk, onder den naam van Hellenisme destijds steeds hooger èn in Europa èn in Azië èn in Afrika geëerd, begon ook over den geest van het Joodsche volk macht te erlangen. Niet de Koningin van Seba kwam weer naar Jerusalem om de wijsheid van Salomo te beluisteren, maar de intellectueel hoogstaande jonge mannen uit de Joden togen naar Athene en Alexandrië, om er het Grieksche geestelijke overwicht zich toe ts eigenen. Z> -i; > als de heidensche volkeren onderling door elkander heen woelden en elkander het bestaansrecht betwisten, zoo moest ook Israel, zoo moest het Joodsche volk de golvingen van het historische leven, dat open neer ging, mede maken. Een hoofdmacht in Westelijk-Azië was hiermede bijkomstige macht geworden. En als gevolg hiervan werd vanzelfde ure ingeroepen, die op nieuw een verschijning als van Cyrus en Alexander ten tooneele zou voeren, ditmaal in het sinds opgekomen Romeinsche rijk. Dit Romeinsche rijk was van later dagorde. Het rijk der Tien stammen was reeds door Salmaneser weggevoerd, eer voor Rome in 754 het morgenrood opging. Het was dit Romeinsche rijk, waaraan ook het Joodsche volk zich ten slotte, om aan den druk der Aziatische en Oostersche despoten te ontkomen, overgaf, en het is de Landvoogd, de Procurator van Rome's Keizer geweest, die den Christus tot den Kruisdood overgaf, Golgotha tot de ontzettendste plek van onze aarde maakte, en hierdoor de deur openstiet, w^aardoor een geheel nieuwe wereldorde zou binnendringen, die straks Rome's macht tuimelen deed, en het Christelijk Europa zou doen verrijzen.

Omtrent de beduidenis en getalsterkte van het Joodsche-volk in die dagen vorme men zich hierbij geen averechtsche voorstelling. Gelijk nu nog, zoo zijn de Joden van oudsher een volk machtig in getale geweest. Men doet dan ook verkeerd door het zich te denken, alsof destijds enkel de bevolking van Palestina het Joodsche volk vormde, en nóg verder wijkt men van de historische realiteit af, zoo men het zich voo-stelt, alsof zoo goed als alle Joden naar Babyion J in ballingschap waren uitgevoerd, en alsof de betrekkelijk kleine groep, die onder Cyrus' gedoogen uit de ballingschap, door de woestijn heen, naar het heilige land terugkeerde, zoo goed als alles in zich besloot, wat destijds van het Joodsche volk nog bestond. De realiteit was een geheel andere. Volstrekt niet het Joodsche volk was naar Babyion uitgevoerd, doch alleen het volksdeel dat in staat geacht werd om een eigen politiek en nationaal leven op te bouwen. Het waren dan met name de aanzienlijken, de leiders, de machthebbers in de groote steden, die men uitvoerde, en het landvolk bleef veelal in zijn dorpen en gehuchten voortleven. Dat achtergebleven volk zag dan wel van allen kant vreemde elementen opdagen, die de steden en de landouwen zich toeëigenden, versterkte plaatsen aanlegden, en de leiding van het volksleven op zich namen, maar het hoofdbestanddeel van de bevolking bleef dan toch gevormd worden door de Joden van oudsher. Alleen de gemengde huwelijken bedierven steeds pieer de zuiverheid van het nationale bloed, en van allen kant drong zoo machtig vreemd element op Israels erve door, dat zeer zeker het gevaar voor algeheele verwatering en verbastering voor de hand lag. Doch hiertegen in gistte reeds van oudsher die zeldzaam stalen bloedskracht die steeds aan de Joden eigen was, en nog is. Van alle volken, waardoor Israel in zijn bloeitijd omringd was, de Ammonieten, de Moabieten, de Edomieten, de Filistijnen, de Tyriërs en Sidoniërs, de Babyloniërs, de Assyriërs en Hetieten, was het nationale spoor reeds eer de Middeleeuwen ingingen, onvindbaar geworden. Ninevé en Babj'lon lieten gedenkteekenen en kostbare opschriften na, maar hun ras, hun stam, hun geslacht, hun volk bestaat niet meer, en veilig mag beweerd, dat het Joodsche volk het geheel eenige is, dat, na zijn zelfstandigen volksstaat verloren te hebben, desniettemin als natie in zijn bestaan volhardde. Zeker, ook de Zigeuners zetten een eigen leven voort, en van enkele kleine groepen uit Indië geldt 't zelfde, maar historisch verliezen toch ook deze groepen alle beteekenis. Alleen de Joden wisten te volharden in hun eigenaardig nationaal bestaan, zóó zelfs, dat ze nu nog, d. i. twintig eeuwen na den val van hun volksstaat, in een 10 a 11 millioen hun nationale existentie voortzetten, en dit niet alleen, maar nog steeds op elk terrein van wetenschap, kunst, bedrijf en handel zeer aanmerkelijken invloed onder de overige volken wisten uit te oefenen.

Dat dit nu in hun ras, in hun aard, in hun elementair-geestelijk bestaan ligt, is moeilijk te weerspreken. Men kan toch in het minst niet zeggen, dat de Joden, over het algemeen genomen, machtig door hun financieele positie zijn. Verreweg het grootste aantal Joden behoort zelfs tot de lieden van zeer lage maatschappelijke positie. Men weet hoe ze voornamelijk in Pelen, Rusland en R„umenië huizen, en hoe ze daar nog steeds sociaal onder druk verkeeren. Ze splitsten zich dan ook in twee groepen, in een numeriek zeer talrijke groep, zonder sociale beduidenis, en in een zeer kleine weivoorziene groep, die door rijken schat over onmetelijken invloed beschikt, en uit wier midden gedurig geniale verschijningen voortkomen, die straks op menigerlei gebied het bij concurrentie van de lieden, in wier midden ze verkeeren, winnen. Dit nu duidt op een energie in eigen karakter, die geheel eenig is. Vooral nu van achteren blijkt het, welk wonder element van kracht uit Abraham in zijn nakomelingen is overgegaan, en hoe onder Gods bestel dit element van nationale kracht over alle vervolging en verdrukking heeft gezegevierd, en telkens opnieuw zijn loten doet uitspreiden. Dit nu is uiteraard niet thans eerst zoo geworden, maar deed zich aldoor van meet af voor. Vandaar dat toen Nebucadncsar met Juda handelde, gelijk Salmaneser het met de tien stammen gedaan had, en wel de overgroote meerderheid der bevolking van Joodsche herkomst op de dorpen bleef, maar vermengd werd met vreemde elementen, deze zwakkere elementen toch het zooveel sterker nationale karakter niet deden inslapen. Eer omgekeerd ging juist van Israel zeer aanmerkelijke invloed op deze vreemde elementen uit. Vooral de Idumeërs strekken hiervoor ten bewijze. De Idumeërs waren de nakomelingen van de Edomieten, van wie Ezau's J geslacht zich had afgezonderd, en terwijl nu deze Edomieten ongelooflijk fel en bitter tegen de nakomelingen van Israel overstonden, blijkt, dat in de dagen van Syrië's opperheerschappij deze Idumeërs voor een deel in het zuiden van Judea waren binnengetrokken, en daar de Joodsche religie hadden overgenomen. Ze waren geestelijk door het Joodsche element veroverd. En toen in Herodes den Groote de machtigste Idumeër den troon beklom, om met Salomo's glorie over schier heel het Joodsche volk te heerschen, stond hij geestelijk niet meer tegenover Jacobs nageslacht, maar trad op als één er mede.

Voeg hierbij nu de dusgenaamde Diaspora, d. i. de groote menigte der allengs verstrooide Joden, die heinde en ver uitzwierven, en zich allerwegen in de steden van beteekenis vestigden, en ge voelt aanstonds, hoe in Jezus dagen de schare der Joden van zeer ernstige internationale beteekenis was. Overal, in Italië, in Spanje, in Noord-Afrika, in Macedonië en Griekenland, in Klein-Azië, in Syrië, in Egypte en op de eilanden vond men deze uitgezwermde Joden in niet zoo kleinen getale. Vooral de Synagoge had dit uitzwermen bevorderd. Het is vooral na Nehemia's doortastend organise€ren van het volk als volk, dat de Synagogen het hoofdmiddel werden om aan al wat Jood was, in het vreemde land een punt van vereeniging en saamhoorigheid te bieden. Niet alsof de Tempel in Jerusalem reeds aanstonds weer aller eenig hoofdmonument van religieuze glorie was geworden. Hiervan was aanvankelijk nog geen sprake. In Eg)'pte, waarheen de Joden in grooten getale uitzwermden, hadden twee van hun groepen te Leontopolis zelfs een eigen tempel gesticht, om van Jerusalem vrij en onafhankelijk te zijn. Geheel pluis was dit niet. Onder de Joden die in Egypte zich vastzetten, sloop toch zeer zeker ook paganisme in, en de Meleketh des hemels, d.i. de Koningin van 't firmament, of de maan, vond aanbidders. Maar toch bleef de eeredienst van Jehovah hoofdzaak, en daarom bouwde men zijn tempel zonder afgodsbeeld, het eigen kenmerk van den Jehovahdienst. Ook onder de Samaritanen was, gelijk ook uit het N. Testament blijkt, vrij krasse afval. Eigen tempeldienst werd te Dan en Garizim voor hen ingericht, en van de Joden te Jerusalem gevoelden ze zich vervreemd. Maar toch neemt deze verwijdering tusschen de Joden in Jerusalem en de Joden te Samaria niet weg, dat de Samaritanen in den grond der zaak, in de groote tegenstelling met de Heidenen van rondom. Joden, deels van ras en deels in religieus beginsel waren, wel met veel vreemde vermenging, maar toch altoos met zeer sterk overwicht van het Joodsche element. Mozes bleef voor al wat Jood was de geestelijke hoofdleider, en voor Mozes boog ook, de Samaritaan zich vol eerbied.

Toch was het juist de geslachtssaamhoorigheid die vooral na de verstrooiing in Azië en in Europa den band van geheel het nationale saamleven weer nauwer toetrok. Noch wat zich te Leontopolis, noch wat zich te Dan georganiseerd had, liet zich nabootsen onder de kleine groepen der Diaspora, en daarom is het toen de Synagoge geweest, die aan het Joodsche volk den dubbelen dienst bood, eenerzijds om aan hun uitzwerven in elke stad van beteekenis een plaats van vereeniging te geven, en anderzijds om te voorkomen, dat men op het stichten van eigen tempels uitging. Het is de Synagoge die de eenheid van eeredienst in Jerusalèms tempel heeft vastgelegd, en toch op de groote feesten het Joodsche volk telkens opnieuw niet van Jerusalem afhield, maar naar Jerusalem uitzond. Een toestand als nu voor de Mahomedanen in Mekka's hooge feesten ontstond, kwam toen vanzelf voor het optrekken naar Jerusalem tot stand, en het was de Sj'nagoge die dit niet tegenhield, maar bevorderde.

Opmerkelijk is het dan ook, hoe de verleiding die nog onder den kleinzoon van Salomo, zelfs te Jerusalem, tot het volgen van den Baaldienst verlokte, na den terugkeer uit de ballingschap, de Egyptische exulanten nu uitgezonderd, nauwelijks meer vermeld wordt. In de dagen van Jezus en de apostelen is van het hunkeren naar paganistische feestmalen met geen woord sprake meer. Het monotheïsme heeft in 't eind over de geheele linie getriomfeerd. De druk en de vervolging hebben ook hier zuiverend gewérkt. Toen de Joden bij Tiger en Eufraat hun harpen aan de wilgen hingen, en maar één hartstocht kenden, om Jehovah weer in zijn Tempel te aanbidden, is met het paganisme in Israel blijkbaar voor goed gebroken. Men hoort er niet meer van. Het is uitgestorven. Voor de vroegere overhelling tot den Baaldienst is nu in de plaats getreden een principieel verzet tegen al wat ook maar paganistisch getint was. En het is aan deze niets meer ontziende antithese, dat toen het Joodsche verzet tegen Antiochus Epiphanes zijn levenskracht te danken had. De Makkabeërs, of Hammoneërs, zijn de incorporatie eener nog altoos te benijden kracht, waarmee het Joodsche volk in dit laatste verloop van zijn historie tegen allen aanval op zijn Monotheïsme den strijd zoo onverzettelijk heeft aangebonden, dat zelfs het meest demonisch geweld er machteloos tegenover bleek. Zeer zeker hebben Grieksche invloeden verzwakkend gewerkt, en heeft het Hellenisme in tal van kringen de veerkracht van het Joodsche element gebroken, maar ook dit Hellenisme heeft de Joden nimmer tot afgodendienst verleid. Het was een wijsgeerig-sociale strooming, die een Jood in een bij zijn religie niet passende wereldbeschouwing deed inleven, maar het eerste der tien geboden is er onder de Joden niet door verzwakt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 april 1915

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Voleinding.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 april 1915

De Heraut | 4 Pagina's