GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

ALLE DINGEN. L

I.

DE WINKEL.

Ruim een eeuw geleden stond in een straat an Amsterdam, niet ver van een der poorten, e winkel, waarover we een oogenbhk gaan preken. Hij had er trouwens al langer gestaan, ooals bleek uit het opschrift boven de deur: Het mosterdzaad 1740*. Doch uit dien eersten ijd zou ik u niet veel weten te vertellen. Dat omt eerst na 1800.

In het begin der negentiende eeuw werd het ijf-en-zeventigjarig bestaan van den winkel erdacht. Dat geschiedde feesteUjk, waarin heel e buurt en nog veel meer menschen deelan^en. Dat was begrijpeUjk, want »Het mosterdaad" was heinde en ver bekend, al wisten aar weinigen, waarom de winkel zoo heette, die och geen mosterd verkocht. Aan klanten, anzienhjke en geringe, had het den winkeher ooit ontbroken, schoon ze ook in den kwaden ranschen tijd, die pas voorbij was, sterk waren eminderd. Daarbij was de winkeher bij velen emind om zijn vriendelijkheid en gulhartigeid. Schoot er eens in den winkel wat over, .—-at nog —o wel ; •— eens ——-gebeuren t.-" wou, ••"", dan voeren de behoeftigen en armen er wel bij.

Er werd geen mosterd verkocht, zei ik; daarentegen verschillende levensbehoeften, voor zoover ze weinig of niet onderhevig waren aan bederf; ook huiselijke benoodigdheden en allerlei gereedschap 'was er te krijgen. Kortomy 't was zoo ingericht, dat stadsmenschen zich van het noodige voor hun huisgezin konden voorzien, maar ook en vooral de buitenlui, die des Maandags in de stad kwamen op de nabij gelegen ossenmarkt en dergelijke plaatsen. Geen wonder dat het feest van „Het mosterdzaad" op algemeene deelneming roemen kon, en zelfs heel de straat met vlaggen was versierd.

Voor de nadere kennissen en vrienden richtte de winkelier, die Geurtsen heette, e«i groot feestmaal aan, waartoe een vriend zijn ruipoe, mooie zaal had afgestaan. Zulk een gelegen heid in een hotel of zoo te huren, kwam toen bij gewone burgers zelden op. Men leefde wel zoo eenvoudig als thans.

Aan het feestmaal werd natuurlijk menige heildronk uitgebracht, menige zegenwensch uitgesproken, menig goed woord gehoord. De tongen waren bezig in dubbelen zin. Ten slotte, toen er eens een rustig oogenblikje kwam, stond de gastheer op uit zijn versierden stoel en zei:

»Lieve vrienden, nu zoo velen gesproken hebben, wil ook ik iets zeggen, al kan ik het misschien niet zoo goed doen als zij.

Ik ben nu bijna zoo oud als de winkel en als ik de jaren, waarvan ik kennis heb na £ moet ik den Heere danken, die mij zooveel goeds heeft beschoren en mij nu nog met vrouw, kinderen en kleinkinderen hier doet aanzitten. Hij is het ook die deze zaak groot heeft gemaakt. De meesten van u weten dat zoo niet. Laat mij u dan vertellen, dat ruim een eeuw geleden de grond werd gelegd tot deze zaak, gelijk gij ziet. Hij die dit deed dreef een heel kleinen handel, die zich echter met Gods zegen uitbreidde. Onder zijn opvolger ging het nog beter; die kon dezen winkel openen en noemde dien „Het mosterdzaad''. Waarom behoef ik zeker niet te zeggen.

Zoo heeft de winkel nu driekwart eeuw mogen bestaan. Ik kan-daarvan niet veel vertellen, dan dat hij, Gode zij dank, zich, alweer als het mosterdzaad, gestadig heeft uitgebreid en er zelfs nu twee pakhuizen bij den winkel be hooren.

De kwaadste jaren zijn nu pas voorbij, toen in den Franschen tijd alles verarmde en de stad leegliep. Nu gaat het echter weer goed, en mogen we hopen op nog betere tijden.

En nu kom ik er toe van mijzelf te spreken. Ik ben grijs en heb van mijn dikke zeventig jaren er meer dan vijftig in den winkel doorgebracht. Zoolang zal ik het wel niet meer doen.

Ik begrijp, dat velen van u begeerig zijn iets naders omtrent mijn lang leven te vernemen. Daarom zal ik, nu het te pas komt, er gaarne van spreken. Maar ik heb nog een andere reden.0

Toen de dominé verleden Zondag hier in de Amstelkerk preekte over den tekst: „Bidt en gij zult ontvangen", zei hij, dat hij de waarheid daarvan zoo dikwijls in zijn leven ondervonden had. Datzelfde kan ik zeggen van een anderen tekst: „Dengenen die God liefhebben, moeten alle dingen medewerken ten goede". Dat woord heb ik telkens bevonden waarheid te zijn, en het blijft mij dan ook heel mijn leven bij. Ik zou u daarvan veel voorbeelden uit mijn leven kunnen verhalen, doch dit laten tijd en gelegenheid niet toe. Dus wil ik mij bepalen tot één en wel datgene, waar in zekeren zin veel andere van afhingen.

Ik ben in geringen stand geboren, maar had godvreezende ouders, die mij reeds vroeg in de waarheid onderwezen. Mijn vader verdiende ajn brood als metselaar. Kort na de geboorte van zijn derde kind had mijn vader het ongeluk van een steiger te vallen, en zich zoo te bezeeren, dat hij het weldra bestierf. Ik, het oudste kind, telde toen acht jaar.

Mijn goede, vrome moeder bleef nu alleen achter met drie kinderen en had heel wat moeite en tobben om ons groot te brengen, nu vaders verdiensten ontbraken. Gelukkig hielpen eenige vrienden haar aan een kleinen winkel, waardoor wij ten minste in het noodigste voorzien konden.

Tot mijn veertiende jaar ging ik op de stadsarmenschool. Elk jaar ging ik mee bij het kerkexamen 1), zooals dat heette. Voor wie het niet weet, wil ik even zeggen, dat dit eenvoudig een schoolexamen was, waartoe van elke school een aantal kinderen gekozen werden. Om de ruimte enz. kwamen ze bijeen in een kerk, meestal de oud-Luthersche op 't Spui. Daar kwamen dan de heeren van het Schooltoezicht, om naar de vorderingen der leerlingen te onderzoeken. Dat ik alle jaren mee mocht, •was een bijzondere gunst, waar ik buitengewoon op gesteld was. Want het examen was vrij gemakkelijk en het slot recht prettig, daar elk kind een koek en een kwartje kreeg.

Op het laatste kerkexamen dat ik bijwoonde, was ook een heer, die aan mij en een paar andere jongens allerlei vragen deed, over wat wij geleerd hadden. Gelukkig kon ik hem vlot antwoorden. Toen nu de koeken en de kwartjes waren uitgedeeld, en ik mij naar huis wilde haasten, riep die heer een drietal van ons, en vroeg of wij nog even met hem mee wilden gaan. Natuurlijk zeiden ivij ja. Hij ging met ons naar een groot koffiehuis in de Kalverstraat. Daar werden we naar een kamer geleid, heel benieuwd wat er nu toch wel volgen zou.

BRIEFWISSELING.

Verschillende vragen hopen we zoodra mogelijk te beantwoorden. Nog eenig geduld.

1) Dit examen bestond te Amsterdam tot nog vóór een vijftig jaar.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 juni 1915

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 juni 1915

De Heraut | 4 Pagina's