GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Van de Voleinding.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Voleinding.

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

CCXXI.

ZESDE REEKS.

XLIV.

Geloofd zij de HEERE God, de God Israels, die alleen wonderen doet. Ps. 72 : 18.

Nadruk zij hier vooral gelegd op 't geen zich in den Christus zelven aandient. De verschijning van de Patriarchen, het optreden van Mozes, en zoo ook in de ballingschap de breede actie van Daniel, vonden «haar. doel niet in zichzelf, maar wezen al te gader op den Messias die komen zou. Juist .daarom ligt hier zulk een afdoende beslissing in wat de Evangeliën ons van den Christus zelven betuigen. Desaangaande nu staat het voor wie de Schrift leest, onoijistoofelijk vast, dat de Christus zich niet bepaald heeft tot het doen van predicatiën en het uitspreken van boeiende redenen, maar dat heel zijn verschijning ook een zakelijk karakter in bepaalde feiten droeg, en dat in dit zakelijke gedurig het wonderbare intreedt, en dit wel zoo, dat de gewone norm van 't leven op Jezus blijktniet van toepassing te zijn. In geheel Jezus' verschijning treedt een hoogere realiteit op die in ons gewone leven zich zóó niet aandient. De sfeer van dit ons gewone aardsche leven is niet de sfeer des levens waarin Jezus voor ons optreedt. Men voelt het, hoe uit elke bladzijde van het Evangelie een hoogere levensadem tot ons komt, en zich een leven aandient waarop een hooger niet alleen, maar ook een ander stempel staat afgedrukt, dan aan ons gewone menschelijk leven eigen 'is. In Jezus verscheen, wat ingeenmensch ooit aanschouwd was, Jezus kwam op niet uit ons laag en ingezonken leven, maar uit een leven van hoogere orde, en wat Jezus ons bracht, was iets, dat uit de heilige sfeer da, arboven in ons lagere en gezonken lev^ werd ingedragen om dat op hooger peil te zetten. Wat na Bethlehem aanschouwd werd, stond alzoo veel hooger, dan wat in de Patriarchen, van Mozes af, metDaniel incluis, aan 't licht trad; maar toch, en daarom dient er hier op gewezen, het was in Jezus de nu volkomen geworden openbaring van wat bij Abraham, Mozes en Daniel reeds in zoo duidelijke trekken was voorafgeschaduwd. In soort stond wat in de vroegere openbaringen getoond was, op één lijn met wat bij Bethlehem verscheen, doch er was sterk sprekend verschil in graad. Wat bij de vroegere dragers der Openbaring slechts ten deele en als in schaduw was uitgekomen, openbaarde zich bij den Christus in volle klaarheid, in 't zuivere licht, en' als in zijn voleinding.

Daarom juist nu is het van zoo afdoend gewicht, duidelijk te doen uitkomen, dat ook hetgeen in Jezus verscheen, niet alleen van dezelfde hoogere lëvensorde was, als hetgeen in de profetie te waardeeren viel, maar dat dit van hooger intredende element in Jezuszijn volkomenheid bereikt had. Stond het nu zoo, dat in Jezus geheele optreden eeniglijk het hooger geestelijke uit was gekomen, zoo in de keur van zijn gesprekken, als in zijn profetieën en redevoeringen, zonder dat er bij Jezus Van 't wonderbare ook maar iets in de werkelijkheid ware bijgekomen, zoo zou men althans de vraag kunnen stellen, of wat bij de Patriarchen en Profeten van 't wonderbare in feiten en gebeurtenissen gemeld werd, niet óf ^ op onjuiste voorstelling had berust óf althans bijzaak ware geweest. Zien we daarentegen, dat bij Jezus dat wonderbare veeier nog sterker dan oudtijds op den voorgrond treedt, en dat 't verhaal van deze wonderbare realiteit verreweg op het grooter deel van de Evangelische verhalen beslag legt, dan kan aan zulk een minder waardeerenden blik op de Patriarchen en Profeten geen plaats worden ingeruimd, en erlangt dit zakelijke en reëele ook bij hen veeleer een verhoogde beteekenis, Nu wezen we er in ons vorig hoofdstuk reeds op, hoe de kennisse van den Christus op allerlei manier de gewone grenzen van onze menschelijke kennis overschreed, doch thans moet er evenzoo bijgevoegd, dat de werkelijkheid, de realiteit, die in geheel Jezus optreden openbaar werd, evenzoo, ja in nog sterker mate, den indruk vestigt, dat we in Jezus optreden met het zich ontplooien van een hoogere levenssfeer te doen hebben. Zeker, in een vrij groot aantal bestonden deze wonderwerken, die ons van den Christus verhaald worden, in de werking van genezende-krachten, en ten deele althans kan wor­ den toegegeven, dat meer dan ééne krankheid als bij benadering door overwegenden invloed op het zenuwleven voor genezing bleek vatbaar te ? ijn. Ook wezen we er reeds op, hoe in het Mesmerisme, in het Magnetisme, en vooral in het latere Hypnotisme soms genezende factoren hebben gewerkt, die daarom toch niet het karakter vertoonden van het wonder. Doch geheel afgescheiden hiervan, treedt in Jezus een levensbeeld voor ons op, dat van ^llen kant het beeld van het gewone ménschenleven op zij schuift. Dit begon reeds bij de verzoeking in/de woestijn.'Verleiding en verzoeking komt voor ieder onzer, rhaar een in aanraking treden met satan, zelf, gelijk het hier in de woestijn bij de Jordaan, tusschen Jezus en den duivel plaats greep, kent geen onzer. Op alle manier komt 't hier uit, hoe de worsteling die van het paradijs af tusschen de vrome zielen en satan had vportgewoed, hier plotseling een geheel eenig karakter aannam en steeg tot de« hoogst denkbaren graad.

En ook hierbij bleef het niet. Ook onder xle gewone natuurverschijnselen komt bij Jezus een macht en heerschappij uit, die de sfeer van het gewone geheel achter 'zich laat. Vooral bij de wonderbare spijziging komt dit uit. Er was ook zeer zeker het wandelen op de wateren der zee, er was pok het. aanwijzen in de bek van een te vangen visch van een zilveren penning, er was ook het plotseling doen verdorren van den vijgeboom, maar wat vooral steeds de aandacht trok was de spijziging van eenige duizenden personen die Jezus gevolgd waren, en wel door het leggen in enkele brooden en in enkele vischkens van een zich steeds vermenigvuldigende en uitzettende kracht. De substantie die hier werd aangewend, , zou nauwelijks voor een twee dozijn per.sonen volstaan hebben, en nu toont Jezus het wondere vermogen te bezitten, om deze bitter kleine hoeveelheid zoo van binnenuit uit te zetten en te vermenigvuldigen, dat niet alleen' die duizenden personen hun honger konden' stillen, maar zelfs zooveel ontvingen, dat de voorraad niet eens werd opgebruikt, en dat er schier meer overbleef dan er aanvankelijk geweest was. Dit nu zou zich voor wat 't brood aangaat, nog op zekere wijze verklaren laten alsof het téeltproces slechts verhaast werd; doch zelfs dit laat u in den steek, ' waar 't op de visschen aankomt; en toch, ook deze werden op zoo schier ongelooflijke wijze vermenigvuldigd. Dat deze overmacht van Jezus over de natuur zóóver ging, dat ten slotte Lazarus uit zijn doodstêe weer het leven inging, is slechts een verhooging van beteekenis in Jezus macht over de natuur, maar vast staat dan toch, dat althans voor wie de Evangeliën gelooft, in Jezus optreden evenals in het optreden van Mozes en Daniel sprake komt van aangrijpende inwerkingen op de natuur van ons gewone leven, en dat zelfs wat we bij Jezus zien, in strekking alle vroegere wonderen nog verre te boven gaat. Juist nu op dat in kracht te boven gaan van de natuurkrachten komt 't hier aan. Bij Mozes ziet men het in de plagen van Egypte, hoe in steeds klimmende mate een macht van Godswege over de natuur uitging, die alle Egyptische toovenaars verstommen deed: macht over de wateren van de Nijl, macht over het licht dat in duisternis verkeerde, macht over de insecten' die heel de atmosfeer bedierven, en macht tenslotte over het leven der eerstgeborenen, die stierven, dat er geen hope bleef. Zoo nu ook lezen we in Daniel van een macht , die den muil der leeuwen toesloot, en de kracht van het vuur in den oven dempte. Doch wat ook voorafging, in Jezus is ook geheel dit verschijnsel tot zijn hoogtepunt opgevoerd. En op dit hoogtepunt bleek dan een macht openbaar te worden, die de vernieling door den val in het natuurleven gebracht, weer te boven kwam, en over alle breuke die in het leven was ingedragen, triumfeerde.

Komt het zoo nu feitelijk bij Jezus uit, dan moet ook hier een ieder die al zulk wonder weigert toe te laten, van tweeën één doen, en wel óf heel het Evangelie óf heel Jezus optreden eigenmachtig in het schrale beeld van het gewone leven omzetten. De modernen doen dit dan ook, en de Rationalisten gingen er hun ten deelein voor. Doch dan is ook geheel het geloof prijsgegeven, en ontzinkt aan'ons wat de belofte der eeuwen was. Doet ge dit nu uit dien hoofde niet, en voelt ge, dat 't bij 't lezen der Schrift ook u voegt, met stillen eerbied als te staren op de hooge realiteit van het wondere, dat in Jezus geheele optreden uitkomt, dan spreekt u hierin een tegenstelling toe. Ge hebt dan eenerzijds het gewone, gebroken. beperkte en ingezonken Jeven der gewone menschheid; ge hebt dan, als daar reeds ten deele boven uitgaande, het zooveel rijkere leven der 'geloovJgen; maar bovenal hebt ge dan in flagrante tegenstelling hierméde-hetgeeh v? in Jezus' leven openbaar werd. En dan immers ontwaart ge in Jezus niet slechts een graadverschil, maar een verschil in uitgangspunt. Dan is en blijft het eenerzijds het leven waarin ge zelf nog verkeert, met al de bittere gevolgen van den val die daarin verontreinigend en verslappend nawerken, en waarin geen enkele tempering is aangebracht dan door de Gemeene Gratie voor een ieder die viel, en van de zijde der ziel door Gods nabijheid onder de geloovigen. En hiertegenover staat 4\\i Jezus, als uit een nog ongeschonden levenssfeer tot u komend, opnieuw de macht openbarend die in het nog ongeschonden leven eens zoö heerlijk werkte, en nu u aanvattend, u en uw geheele levenssfeer, om te redden wat nog redbaar is, te heiligen wat nog geheiligd kan worden, en de hooge heerlijkheid als te doen voorgevoelen, die u hiernamaals wacht. Dit nu raakt niet alleen het geestelijke, jnaar evenzoo het natuurlijke leven. Ook de natuur in het paradijs ging onder en uit haar bezoedeling kwam, wat thans ons, zooveel ellende baart. Vandaar dat Jezus bij zijn komst tot onze aarde volstrekt niet alleen ons den geest met nieuw leven bezielt, maar ook de natuur om ons heen op nieijw met hoogere kracht doortintelt, deels ten verderve, en deels ten zegen. Staat alzoo het leven, gelijk het-u de uitkomst van val en Gemeene gratie toont, in uw ordinaire omgeving voor u, dan is het uit Jezus dat telkens, dank zij het wonder, een geheel andere, een hoogere sfeer op u aandringt. En die hoogere sfeer, die in het wonder zich kenmerkt, triomfeert nu wel bij Jezus op 't hoogst, raaar was toch van den aanvang af ten deele reeds bij de Patriarchen en Profeten uitkomend, en het was met name bij Mozes, en zoo ook'bij Daniel, dat deze hoogere sfeer zich in feiten ook op het gebied der natuur geopenbaard had.

Zoo is het dat wondere dat in heel de Heilige Schrift telkens op den voorgrond treedt; in Israel nauwelijks iemand vreemd aandeed; eri ook in de achttien eerste eeuwen van het Christelijk kerkelijk leven is er ten deze van geen vreemd aandoen sprake geweest. Daniel in den leeuwenkuil en de drie jongelin'gen in den brandenden oven waren zelfs op onze scholen en in onze bedehufeen twee machtige feiten der oudheid, waarop met name onze martelaren steeds jubelend terugzagen. Niet vreemd, maar veeleer natuurlijk en als van zelf sprekend deed het aan, dat het contact met het wondere, dat in Jezus 't hoogst geklommen was, ook reeds vroeger ten deele was uitgekomen. De plagen van Egypte en de wonderen uit Daniels historie leverden aan het Christelijk bewustzijn een inhoud, die, geheel in concordantie met Jezus' verschijning, niet kón gemist worden, en een ieder toesprak. Er ging troost, er ging kracht, er ging bezieling van uit, en konden onze vaderen uit de eeuwen onzer worsteling uit hun dooden opstaan, - en vernamen ze, hoe thans zelfs in subjectief nog galoovige kringen, op dit wondere en hooge met twijfelzucht wordt neergezien, ze zouden zich tot in het merg van hun ziel er over ergeren, en het op het diepst betreuren, dat de periode van ongeloof, die in het eind der 18e eeuw opkwam, derwijs heeft kunnen doorwerken, dat thans zelfs menig anders geloovig prediker het roemen op Daniël in den leeuwenkuil niet meer aandurft.

Het geloof aan de Openbaring die we aan Daniel's roeping en bezieling danken, was vóór dezen boozen tijd dan oökzoo muurvast, ' dat er noch in Jezus omgeving, noch na zijn hemelvaart, in de Christelijke Kerk van de eerste achttien eeuwen oök maar aan de mogelijkheid gedacht werd, om het geloof aan dit wonderbare los te laten. In Israel was'de ontplooiing en de heugenis van de Wonderen Gods een zoo diep in heel het volksleven ingrijpend verschijnsel geweest. Herlees, slechts wat Asaf in Psalm 78 aan zijn volk toeriep. Vooral na Caspari's pleidooi mag. aan het feit dat Asaf dezen psalm van Israel uitzong, niet getwijfeld wordem En nu is het toch opmerkelijk, dat reeds in de dagen van David een zijner getrouwe helpers een zoó ernstige opvatting tot gelding bracht van de heilige, nationale traditie. , , 0, mijn volk — zoo zong Asaf in 4ezen buiten kijf echten psalm Israel toe — o, mijn volk, neem mijn leer ter oore, en neig ulieder oor tot de redenen mijns monds. Ik zal verborgenheden overvloediglijk uitstorten, die wij van onze vaderen gehoord hebben. Wij zullen ze niet verbergen voor hun kinderen, vertellende de loffelijkheden des Heeren enzijn wonderen die Hij gedaan heeft. Want Hij heeft een getuigenis opgericht in Jacob en een wet gesteld in Israel, dat zij ze hun kinderen zouden bekend maken, opdat het navolgend geslacht ze weer vertellen zou aan de kinderen die dan zHDuderr geboren werden, en dat die ze weer vertellen zouden aan hyn kinderen". Reeds Mozes had (zie Deut. 4 : 9) verordend, dat een ieder de wonderen, die de Heere in Egypte gewrocht had, raan zijn kinderen en kindskinderen vertellen zou. Zoo sterk zelfs drong Mozes hierop aan, dat hij in Deut. XI.:18, 19 het aan Israel 'op het hart drukte : , , Leert uw kinderen wat u geopenbaard is, sprekende daarvan, als gij in uw huis zit, en als gij op den weg gaat, en als gij nederligt en als gij opstaat". Nu gold dit ten deele vroeger tamelijk algemeen, maar toch kan niet ontkend, dat het in Israel, meer nog dan elders, zet en regel werd, dat de heugenis van het Verleden ' onder het nakomend geslacht moest voortgeplant, Israel bezat wat .geen enkel ander volk ontvangen had, t. w. eene bijzondere existentie van Gods wege, en eene tot het volk uitgegane openbaring in machtige feiten ep in aangrijpende' wonderen. En daargelaten nu de vergeetachtigheid die bij het flauw-geloovende volk toen wel evenzoo als elders zal geheerscht hebben, ligt in dit getuigenis van Mozes en van Asaf toch klaar en duidelijk uitgesproken, dat in de geloovige gezinnen een heilige traditie niet slechts sleepend het leven nakroop, maar een bezielende kracht in heel 't samenleven was.' Juist daarom kan noch mag dan ook maar een oogenblik ondersteld worden, dat door een Pseudo-Daniël aan het volk kon worden diets gemaakt al wat 'het boek Daniël inhield, , en dat, zoo niets hiervan waar, en 't al verzonnen was geweest, de geloovige vaderen niet onmiddellijk protest zouden hebben aangeteekend, alsof'wat nauwelijks voor vier eeuwen zou hebben plaats gehad en zulk een machtige .aangrijping van Godswege in rijke wonderen zou geweest zijn, volstrektelijk uit de traditie van het volk zou zijn uitgesleten geweest en uit de heugenis van het volk totaal zou zijn verdwenen. Dit is met het oog op wat Asaf zong en op wat Mozes in Deuteronomium verordende, een volstrekt onaannemelijk beweren, waar reeds in onze historische heugenis voor Nederland, maar vooral bij het heilige volk in Palestina, geen plaats voor te vinden zou zijn.

Van minder scherp omlijnde gebeurtenissen en minder sterk sprekende voorvallen is het zeer zeker-denkbaar, dat ze uit de heugenis van het volk teloor gaan. Is er daarentegen sprake van feiten die zich in eeh scherp geteekend beeld aan de heugenis van heel het volk aanbieden, dan is de volkstraditie veel te machtig om reeds na drie, vier eeuwen alle herinnering er aan te doen uitslijten. Jeanne d'Arc vergeet het Fransche volk nooit, »zoomin als bij ons ooit Kenau Hasselaar een vergeten vrouw zal worden. Gewone verhalen van veldslagen, van 't besprokene en verhandelde in vergaderingen of van Regeeringsbesluiten vergeet het volk vanzelf; maar grijpen er gebeurtenissen plaats die in scherpe lijnen en in sterke kleuren aan het bewustzijn zich opdrongen, dan vormt zich hiervan in het volksbesef een levend beeld, dat van geslacht op geslacht overerft. Juist daarom was het dan ook het onmogelijke .aan de historie opdringen, toen men ingang poogde te geven aan de voorstelling, alsof er feitelijk wel niets van dien aard als ons in Daniel verhaald wordt, zou zijn voorgevallen, maar dat één of .twee verzinners zulk een verhaal van zoo prikkelenden inhoud en van zoo scherp zich afteekenende feiten, er bij het volk in de tweede eeuw hadden doen ingaan, alsof 't alles voor pas. drie, vier eeuwen had plaats gehad, .terwijl toch niemand er ooit van gehoord had, en veel min er iets omstandïgs van wist. Gesteld, er ware zulk een verzinner in Israel in de tweede eeuw opgestaan, die, zij 't al met een goed doel, toch zijn volk op die wijze had willen misleiden, dan zou aanstonds al wie man van invloe'd was, tegen zulk beweren in verzet zijn gekomen, en luid zou van allen kant de tegenspraak zijn opgegaan. De verzinner zou óf een onnoozele hals geweeit zijn, die er terstond inliep, óf was hij een man, die de pen hanteeren kon, dan zou hij zulk een leugenachtige historie reeds na Verloop van drie, vier eeuwen niet aan zijn volk hebben durven voorhouden, zeer wel vooraf wetend, dat er geen sprake van kori zijn, dat hij geloof vond.

Hier komt nog iets anders bij, waarop evenzop' gelet dient. Het boek van Daniël draagt dit eenigszins vreemde karakter, dat 't in twee talen geschreven is, ten deele in het Chaldeeuwsch en ten deele in ' het Hebreeuwsch. Nu was het Chaldeeuwsch, gelijk het thans in Hoofdstuk . II tot VII gebezigd is, de taal die aan het hof v^n Nebucadnezar gesproken werd. Daarnaast liep ook nog, wel het Sumerisch, dat van Arischen oorsprong was; en in meer dan één provincie leefde-nog wel een. vroegere taal na, of verliep men in een dialekt, maar in de hooge kringen aan 't Hof was de algemeen gebezigde taal het Chaldeeuwsch, en nu vindt, wie het boek Daniël opslaat, dat het niet van den aanvang af tot in het 12e Hoofdstuk toe, in éénzelfde taal voor ons ligt, maar dat het boek 1% twee' deelen, wat de taal betreft, uiteenvalt. En dit wel zöo, dat aan die beide deelen in kapittel I een korte inleiding in hqt Hebreeuwsch is voorgevoegd. Van zelf maakte dit den indruk, dat dit boek van Daniël niet achter elkander is afgewerkt, maar dat het breede stuk van zes hoofdstukken, dat tot en met het zevende kapittel loopt, reeds vooraf in gereedheid was gebracht, en dat er daarna eerst aan gedacht is om er een tweede deel in hoofdstuk acht tot en met twaalf op te laten volgen. Deed zich toen later alzoo een gereede aanleiding voor, om het eerstgeschrevene aan te. vullenden alzoo 't geheele werk tot een gelukkig einde te brengen, dan laat 't zich aanzien, dat veranderde omstandigheden er toe gebracht hebben om het tweede stuk in een later meer door den schrijver gebezigde taal te schrijven, en het zoo" saam in het eerste stuk te voorzien van een korte inleiding. Heeft] nu Daniël het eerste deel, II—VII, te boek gesteld toen hij nog bij den-Eufraat vertoefde, dan is het alleszins ' natuurlijk, dat hij hiervoor een taal koos, die in den kring waarin hij zich toentertijd bewoog, gangbaar was. Maar dan is 't ook even natuurlijk, dat hij later, in geheel anderen kring overgeplaatst, die eerst gebezigde taal varen liet, en waar men nu om hem .heen Medisch of Perzisch sprak, er de' voorkeur aan gaf, om dan nu weer de taal van zijn eigen volk op te nemen, en zoo het geschrift te voleinden. Alles loopt dan natuurlijk, en er is niets waarop ge stuit.

Heel anders daarentegen komt't te staan, zoo de verzinner en schrijver van dat werk als een pseudo-Daniël geleefd had in de tweede eeuw voor Christus. De drukkende vervolging die van Antiochus Epiphanes uitging, , zou dan een ongenoemden en onbekenden schrijver op het denkbeeld hebben gebracht, om zulk een verhaal te verzinnen, en het onder het hard verdrukte volk te verspreiden.' Dan échter kwam het er juist óp aan, het tot een stuk te maken, dat er, voor wat de taal aangaat, grif bij het toen levend geslacht te Jeruzalem inging. Vooral in een tijd als toen, een tijd waarin de verspreiding van een geschreven boek niet dan langzaam in haar werk ging, moest er dan alles op aangelegd zijn, om elk vermoeden van verzinning buiten te sluiten, en het geschrift er als vanzelf bij het volk te doen ingaan. Doch dan kon er van zulk een opstellen van 't stuk in twee talen ook geen sprake zijn, en zou het zich zelfs hebben aanbevolen, om de taal der aloude profeten in eere te brengen.'De bedoeling was dan toch, het volk, voorzoover het nog aan de zake Gods vasthield en voor het martelaarschap zich voorbereidde, metterdaad te doen gelooven, dat dit zonderlinge boek een echt, van God ingegeven, profetisch geschrift ware. Doch juist om deze voorstelling ingang te doen vinden, moest het pseudo-geschrift dan ook zooveel doenlijk op de oude, echte profetische geschriften gelijken. Alleen zoo 't daar sterk op geleek, kon het bij het volk in breeder kring gereeden ingang vinden. De schrijver zou derhalve, om zijn toeleg te doen gelukken, zijn verzonnen geschrift zoo na mogelijk, wat den vorm betreft, op de aloude profetieën, of althans op Zacharia, hebben doen gelijken. Doch zelfs van eenige poging van dien aard valt in het boek Daniël niet het allergeringsté spoor te ontdekken. Van nabootsing van de aloude, echte en algemeen gangbare profetie is geen sprake. Het boek Daniël gelijkt er in niets op. Iets wat vooral zoo bijzonder uitkomt in die tweeheid van taal. Die tweeheid van taal toch past geheel op den feitelijken toestand, indien er' sprake is van twee geheel verschillende perioden in Daniels leven, dé ééne doorleefd aan het Hof te Babyion, en de andere meer in contact met het Hof van Susan. Het zijn dan twee uitingen van vèr-. strekkende openbaring, die aan Daniël zijn ten deel gevallen. De twee kringen van die profetie heeft hij dan in twee

verschillende perioden te boek gesteld. En hetgeen hij uit die twee perioden ons ten beste biedt, is dan in een daarbij passende taal gebracht, met een korte inleiding in kapittel één, die vanzelf de taal van het tweede gedeelte moest te lezen geven.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 oktober 1916

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Voleinding.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 oktober 1916

De Heraut | 4 Pagina's