GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Van de Voleinding.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Voleinding.

23 minuten leestijd Arcering uitzetten

CCXXIX.

ZESDE REEKS.

LIL " •'

Van mij is een bevel gegeven, dat men in de gansche heerschappij mijns koninkrijks beve en siddere voor het aangezichte van den God Daniels; want Hij is de levende God, en bestendig in eeuwigheden, en zijn konin-- krijk is onverderfelijk, en zijn heerschappij is tot het einde toe. Daniel 6 : 27.

Komen we nu met Hoofdstuk VI tot Daniel in den leeuwenkuil, zoo moge hier met een kort woord volstaan worden, om de positie van Darius den Mèder toe te lichten, die in vs. 1 van dit kapittel op den voorgrond treedt. Er wordt bijgevoegd, dat hij reeds zeven-en-zestig jaar oud werd, toen hij den troon beklom, mede ter aanduiding, dat Medie spoedig de plaats der eere, die 't vooralsnog innam, verliezen zou, en dat alzoo, waar dusver Medie een ten decle zelfstandige positie innam, het zoo goed als geheel in het Perzische rijk, onder Kores of Cyrus, zou opgaan. Reeds wezen we er in het voorafgaande op, dat Medie meer naar de Kaspische Zee lag, - en van ouds wel van Perzie gescheiden, maar toch ook weer later zeer nauw met Perzie verbonden is geraakt. Aan niets ziet men dit zoo duidelijk als aan de gedurig wederkeerende zegswijze van de wet der Perzen en Meden, of eerst, in omgekeerde volgorde, van de wet der Meden en Perzen. Daarmede worden niet de wetten van twee afzonderlijke rijken bedoeld, maar één zelfde wet, die in twee Rijken gold, doordien beide landen allengs geheel saam waren gegroeid. Toch nam dit niet weg, dat aanvankelijk ook Medie. nog eigen Vorsten had, gelijk dan ook nog tot in 560 Arbaces, Phraostes, Cyaxares en Astyages als zoodanig genoemd worden, die saam ongeveer een eeuw in het bewind bleven. Tot deze vier nu behoorde ook Darius de Meder, doch in 't eigen land droeg hij niet dezen Griekschen, maar den Oosterschen naam Cyaxares. Met hem echter liep deze heerschappij der Medische vorsten vrijwel ten einde. Hij stierf in 592 voor Christus, en dertig jaren later was het met de dynastie van Medischen oorsprong reeds gedaan. Cyrus naam wordt tijdrekenkundig veelal aan de drie vijven, gelijk Alexanders naam aan de drie drieën, vastgeknoopt, en zoo stelt men Cyrus op 555, gelijk Alexander den Grooteop333. Voor het geheugen een tegemoet komende opgave. Vergelijkt men hiermede de laatste lotgevallen van 't Babylonische rijk eer het voor Cyrus geheel bezweek, dan had met Nebucadnezar dat eens zoo machtige Rijk zijn hoogtepunt bereikt, maar is 't daarna spoedig ineengezonken. Wel toch volgde op Nebucadnezar de Belsazar van kapittel V, doch deze Belsazar, die eigenlijk Evil-Merodach laeette, bleef slechts twee jaren in 't bewind, van 562—560; en na hem traden toen nog wel vier geheel onbeduidende Vorsten in Babel op, waarvan Naboned de meest bekende is, doch reeds in het zevende jaar na Belsazars dood, fging Bab}-lon in Cyrus macht over. Al is 't toch, dat reeds 562 V. Chr. feitelijk Babylon's macht gebroken was, en Babyion, onder Perzië's gedoogen, in afhankelijkheid van Medië was gekomen, toch volgde dè finale ondergang van Babyion en het intreden van Perzië's overmacht eerst zes jaar later. Bij de latere ineensmelting van Medië met Perzie verbleef toen aan Medië nog altoos in zooverre zekere zelfstandigheid, dat men nog altoos van Meden en Perzen saam, en zoo ook van de wet der Meden en Perzen, sprak.

Daar deze verbinding in »wet van Meden en Perzen« ook in de geschiedenis van Daniel's neerwerping in den leeuwenkuil 'een beteekenende rol speelt, dient wel verstaan te worden, wat, dit, spreken van de wet der Meden en Perzen te beduiden had. In die gedurig terugkeerende benaming sprak een poging van het volk, om zich tegen de willekeur zijner Koningen te verweren. Van de tyrannic der Oostersche vorsten uit die oude tijden maken wij ons in de glorie.dagen van het constitutioneele leven nauwelijks eenig begrip. De Koningen dorsten alles aan, deden letterlijk al wat ze wilden, trokken de schatten van heel 't land naar hun paleis toe, en ontzagen zich niet, op de wreedste wijze hun onderdanen in rechten te kwellen en te pijningen. Dit lag daarin, dat de Vorsten eigenlijk geheel op eigen gezag en naar wilkeur de wetten nisi alleen uitvaardigden, maar ook de uitgevaaidigdtt wetten even willekeurig weer introkken, en verscherpten. Het liep dan veelal zoo, dat de Vorst, als hij geld behoefde, zich wel schikte naar de wenschen en conditiën die men in d.en volkskring stelde, maar dat nauwelijks het benoodigde geld in de kas was gestort, of geheel eigenmachtig trok de Vorst zulk een wet weer in, en stelde er een geheel andere regeling, die aan . de vrijheden van het volk tekort deed, voor in de plaats. Om dit nu te voorkomen, en dit booze spel van tegenweckende willekeur te niet te doen, was nu, zoo in het rijk der Meden als in het rijk der Perzen, de vaste regel ingesteld, dat een eens uitgevaardigde wet nooit en nimmer ingetrokken of gewijzigd kon worden. Dit mocht in andere ianden wel, maar 't mocht niet in Medië en niet in Perzie. Èn toen nu deze beide Rijken steeds nauwer verbonden werden, en ten slotte saam één machtig bewind uitmaakten, is vanzelf die van ouds in beide' landen gestelde en geijkte regel, dat een Wet van Meden en Perzen onherroepelijk was, de standaard van het wettige leven in beide landen geworden, en van daat toen de uitdrukking van »Wet van Meden en Perzen«, die schier spreekwoordelijk heel de wereld inging. Nu nog komt 't voor, dat iemand zelfs in zijn gewone leven en in zijn particuliere zaken, om wel te doen uitkomen, dat hij niet bewilligen kan in een wijziging die begeerd werd, als van ouds zegt: »Dit is in mijn huis of in mijn zaak nu eenmaal een wet van Perzen en Meden«, om daarmede wel te doen uitkomen, dat hij er niet aan denkt om ook maar iets toe te geven.

Dit spreken nu van dé Wet van Perzen en Meden kon in andere landen geen navolging vinden, omdat de godsdienstige gezindheid daar een andere was dan in Perzie en Medië, In deze beide landen toch stond, voor wat de religie aangaat, op geheel eigen wijze het woord op den voorgrond. Er was veel minder een uiterlijk bedoelde afgoderij, en geheel de mystieke gedachtenwereld, , die zich in de Zuid-Arabië ontplooide, leidde er toe om veelmeer aan het Gebed dan aan de offerande, en veelmeer aan het Woofd, dan aan de offers beteekenis toe te kennen. Vergeleken bij de eerste afgoderij van Babyion stond de religie in de Perzische kringen dan ook geestelijk zeer hoog. Het uitwendige van den vorm trad hier terug, om het innerlijk geestelijke meer naar voren te laten treden, en geheel de strijd tusschen Ormuzd den goeden, en Ahriman den demonischen god kon ten slotte wel niet anders dan op een geestelijke worsteling uitloopen. De beteekenis van het vormelijke was er altoos nog veel grooter dain bij ons, maar vergeleken bij wat in alle Oostersche religie den dienst aan pracht en praal en stoffelijke weelde opleverde, vormde toch de religie der Meden en Perzen hiermede een zeer scherpe tegenstelling. De antithese sprak zoo kras mogelijk. De uitwendige vorm trad terug, het stoffelijke werd tot de geringste proportiën teruggebracht, en hoofdbeteekenis erlangde steeds meer de rechtstreeksche uiting van den geest, en alzoo het Woord, en het Gebed. Drieerlei reactie tegen het uitwendig vormelijke in den eeredienst meldt ons de historie. Van de Perzen, van de Christenheid en van den Islam. Deze drie saam, zij 't ook elk op eigen manier, stonden rechtstreeks tegen het stoffelijk-vormelijke in de religie over. De Pers en Mediër zocht de hoofdzaak van zijn religie in het Woord en in 't Gebed. De Christenheid trok zich straks, except nu in de Sacramenten, toch in hoofdzaak evenzoo in het geestelijke terug. En de Islam dreef het volstrekt vormlooze in zijn AllaTi-vereering tot het uiterste door. Het geroep van de Wet der Perzen en Meden stond derhalve niet op zich zelf, maar vond in geheel den geesteskring en in de denkwijze van deze beide volken, ja van heel deze landstreek, steun. Niet de zichtbare vorm van altaar, offerande en van Liturgie, ' maar de, gedachte die in het Woord uitgaat en in het Gebed naar Hooger opklom, was hier het eenig wezenlijke, en hierdoor juist erlangde, ook op wetgevend gebied, het eens geschreven en beleden woord zulk een vaststaande beteekenis, dat aan terugkomen daarop alle uitzicht verviel. De gedachte mocht nog zwevend en onzeker zijn, maar was de gedachte, de gerijpte gedachte, ztnmdidX in het woord helichaamd, dan was het onherroepelijk, en gemeenschap met Ormuzd als den goeden God, vond de zuchtende ziel alleen in hef eveneens in woorden zich uitsprekend gebed.

Hierop nu moet van nabij gelet, om de historie van Daniël in den leeuwenkuil wel te doorzien. Het in het oog springend verschil toch tusschen hetgeen met Daniël en de zijnen vroeger voorviel, en hetgeen thans onder Cj'axares of Darius gebeurde, bestond^ juist hierin, dat het dusver steeds de vraag ggld of de Joodsche ballingen zich al dan niet buigen zouden voor de heidensche eeredienstjn. Hun eigen religie konden ze er dan op na houden; dit trok zich niet èen van de Overheden aan; en in zoove.r heerschte er onbeperkte godsdienstvrijheid. De eenige vraag intusschen bleef maar, of men in den Vorst een representant van den afgod wilde erkennen en eeren. Alles daarentegen wat men daarenboven als eere voor zijn eigen afgoden bedoelde, werd aan de onderworpen volken geheel vrij gelater, . Hadden de Joden, gelijk later in Egypte, ook hier in het land hunner ballingschap, een eigen Jehovahtempel opgericht, niemand zou 't hun euvel hebben geduid. Dan toch ware het eenvoudig tempel naast tempel^ en god naast god geweest. Onder de Meden en Perzen daarentegen verkreeg de zaak een geheel andere uitdrukking. Nu kwam het er toch niet enkel op aan, dat men den Vorst stille goddelijke eér bewees, als vertegenwoordiger van de Oppermacht, doch nu moest ook blijken, dat men in het woord en in het^^^^^ niet elders afzwenkte. Zoo overkwam het Daniël dan ook nu voor 't eerst, dat hij in conflict met de landsregeering geraakte; maar wat veel sterker sprak, nu voor 't eerst kwam hij met zijn eigen gebed en met zijn eigen Heilige Schrift in ongelegenheid, en dit juist was het punt, waarop hij met de Wet der Perzen en Meden in conflict geraakte. Had hij alleen niet zichtbaar mee gedaan met de gebeden der Meden en Perzen, het zou nog niet zoosterk gedeerd hebben, doch, gelijk het nu stond, moest zoo beslist mogelijk uitgemaakt, dat Daniel in die dertig dagen die uitgezonderd waren, niet knielde en niet bad voor zijn eigen God. Had hij niets gedaan, het zou hem niet zijn leven hebben gekost, maar' dat hij, rechtstreeks in strijd niet het onherroepelijk gebod, in zijn eigen huis en in zijn eigen kamer het toch waagde tot zijn eigen God te bidden, Sat berokkende hem zijn doodvonnis. Men kon onder de Medische en Perzische Magnaten Daniel niet dulden. Van Sadrach, Mesach en Abednego hoort men verder niets; die waren vermoedelijk op hun hoogen leeftijd" reeds naar huri graf uitgedragen. Maar Daniel was voor deze Satrapen een hinder in hun oogen. Ze konden dien vreemdeling niet goed zetten, en nog minder konden ze het verdragen, dat hun Koning dezen vreemdeling zoo in elk opzicht voortrok. Iets wat daarom vooral zeer deed, omdat ze Danielop niets betrappen konden, en wel merkten, hoe Daniel bij zijn Koning steeds hooger in eere klom.

Met het oog hierop nu verzonnen ze hun loozen zet. Ze zouden nu den Koning bewegen een nieuwe wet uit te vaardigen, die heel ernstig klonk, en die den Koning uit den aard der zaq.k gevallig moest wezen. Alle afgoden des volks liet de Koning vrij vereeren. Wat hij alleen eischte was, dat de macht van alle goden saam, afzonderlijk in hem als Vorst persoonlijk geëerd zou worden. Hier was echtergeen eeredienst voor noodig.en nu verzonnen de Satrapen er deze lage lasterkunst op, dat de Koning in het burgerleven een exceptie van dertig dagen zou maken, en wel zulk een exceptie, dat in deze ééne maand de dienst der overige goden slapeii zou, en dat in deze dertig dagen alleen de alles omvattende Godsmacht, die in hem als Koning uitkwam, de hoog heilige dienst zou zijn. Alle overige religie moest deze ééne maand alzoo rusten, en niemand mocht in die maand tot zijn eigen god bidden, doch alle eerebieding moest opgedragen aan den Vorst in wiens majesteit en Koninklijke waardigheid de alomvattende macht van alle goden zich openbaarde. Nu vonden ide vereerders vari alle andere religie hierin geen hinder, en willig"leenden, ze zich hiertoe. Het zou toch niet anders zijn dan e& npause, een opschorting van den gewonen gang der dingen, en straks keerde 't al in zijn gewonen loop terug.Alleen Daniel, en dat wisten de Satrapen, 'zou zich hierin niet kunnen voegen. Zijns was de geestelijke vereering van Jehovah, en deze duldde geen opschorting. Daniel kon niet geheugen, dat hij een maand lang niet tot zijn God zou bidden. Hij ging dus eenvoudig met zijn gebed en het Schriftlezen door. Daarop nu juist hadden de Satrapen gerekend. Ze wisten dat Daniel niet anders doen kon. En juist met het oog daarop nu spanden ze hem den strik. De Koning doorzag dit niet. Hij had er geen flauw vermoeden van, dat zijn Satrapen zoo iets bedoeld hadden. Hij gaf alzoo willig toe. Het gebod werd in schrift gebracht. De Koning zette er zijn vorstelijk zegel op._ Zoo was het dan wet geworden, en of de Koning die toch reed» op Daniel gesteld was, hier straks ook leed over gevoelde, dit deerde hun niet. Immers een eenmaal uitgevaardigde wet kon ook de Koning niet herroepen. Toen hij in bedenkelijke onvoorzichtigheid eenmaal zijn naam en zegelafdruk gegeven had, stond 't vast dat Daniel een kind des doods zou worden, en ontbrak het hem als Koning aan alle macht of bevoegdheid om dat fatale lot nog van Daniel af te wenden.

Hierin nu spreekt zich de gestadige voortgang van den geestelijken strijd uit, die tegen Gods volk steeds weer opkwam. Eerst was het volk gebannen en verloor 't zijn eigen tempel en eeredienst. Daarna wilde men het dwingen, om meê te doen aan den eeredienst der Heidenen. En nu is het in Perzie zoover gekomen, dat ook de stille aanbidding in eigen huis en hart onder den ban der Overheid geraakt en het conflict uitlokt. De Satrapen wisten, dat 't daartoe komen zou en moest. Ze loerden er op, om Daniël nu in zijn eigen huis te bespieden. En zóó gelukt het hun, niet, Daniël in het gebed te zien neerknielen, of ze stormen op hem aan.' Als getuigen vereenigen ze zich tot de aanklacht, dat Daniël, in strijd met de Wet der Perzen en Meden, in deze dertig dagen toch zijn eigen God heeft aangeroepen. En nu was hun spel gewonnen. Het feit was het feit. Hierop was niet meer af te dingen. Daniël ontkent dan ook niet, dat hij eiken dag tot zijn God als van ouds gebeden heeft. Doch nu kan de Vorst er dan ook niets meer aan verhelpen. Een Wet van Perzen en Meden is, zeer sterk zelfs, door Daniël geschonden. Nog iets aan die Wet te veranderen, is onmogelijk, en ze niet uittevoeren was in Perzie ondenkbaar. Daniël was dan nu schuldig bevonden, en de Satrapen genoten reeds in het vooruitzicht, dat deze hun hinderlijke ~ vreemdeling straks den dood in den leeuwenkuil zou ingaan. Tot dusver gold het in het Heidensche land als regel, dat een ieder vrijgelaten werd om zijn eigen afgoden te eeren, mits men maar niet te kort schoot in de eerbiediging aan de Majesteit van den Vorst. Doch nu was deze grondregel in het Heidensch leven opgeheven. Die regel was steeds doorgegaan, omdat het veelgodendom niet anders duldde. Het veelgodendom kon niet onverdraagzaam zijn, maar moest er alleen op staan, dat ook de afgod van het eigen land en eigen - volk althans in den Vorst geëerd werd; doch wat men dan verder zelf wilde doen, bleef aan een ieder vrijgelaten. Thans echter betrad men hier een geheel anderen weg. Het gold thans niet enkel meer de vraag, of men de goden van het land niet hoonde, maar men stelde als eisch, dat gedurende een voorproeftijd van 30 dagen, niemand tot zijn eigen God bidden zou. Hiermede werd alzoo voor 't eerst de eenig ware religie aangetast, omdat de God van Israel niet naast de afgoden stond, maar alleen de eenig ware God was. Hier kon alzoo van een tijdelijk loslaten van de aanbidding van Jehovah geen sprake zijn. Zoo stond vooruit vast, dat, ging eenmaal zulk een wet door, en wel door in een land waar geen intrekking of wijziging van een eens gegeven wet toelaatbaar was, de vrome Israëliet ten doode was opgeschreven. En zoo verliep het daft ook. Zelfs de Vorst, die Daniël zoo hoogelijk waardeerde, stond hier machteloos tegenover. En niet lang meer, of Daniël werd gegrepen en geoordeeld en in den kuil der leeuwen neergeworpen, zoo zelfs dat de kuil gesloten werd, en gesloten onder het koninklijk zegel. Voor zulk een leeuwenkuil nu had men een eigenaardige inrichting, die Host in Marokko bespied en ons voorgesteld heeft. Zulk een leeuwenkuil bleek toch te bestaan uit een groot vierhoekig gat dat in den bodem was uitgegraven. Naar boven open, en omgeven met een anderhalf el hoogen muur. Dit hol is dan door een scheidsmuur in twee deelen gesplitst, en in dien scheidsmuur is dan een deur aangebracht, die alleen naar boven geopend en gesloten kan worden. De wachters lokken dan de leeuwen door het voorhouden van spijs in het ééne deel van het hol, sluiten daarna de deur, en gaan dan dagelijks in het andere deel van het hol om het. te reinigen. Men rtiag dan ook aannemen, dat het leeuwenhol waarin Daniel werd neergelaten, ongeveer van gelijke structuur is geweest.

Nu' zij hierbij opgemerkt, dat het neerlaten van een schuldige in zulk een hol een van ouds in menig land geldende usantie is geweest. In het algemeen kan gezegd, dat men in oude tijden bij de manier, waarop men een schuldigverklaarde ter dood verwees, de pijnlijkste wreedheid niet ontzag. Niet, dat men overal dezelfde wijze van executie volgde. Veeleer liep de wijze van executie zeer uiteen. In Babel, gelijk we aan Daniels vrienden zagen, was de brandende oven genomen, als wij ze van gruwelijke executie. In Perzie daarentegen had men van ouds her den leeuwenkuil gekozen. Er is derhalve volstrekt niet alleen bij Daniel, of bij Daniel als uitzondering^ sprake van den leeuwenkuil. Veeleer was de leeuwenkuil aldaar het vaste middel va, n executie voor een iederdiedehoogstestrafondergaanmoest.Aan mededoogen werd niet gedacht. Hoe wreeder men te werk kon gaan, des te beter. D4t immers zou te meer afschrikken. En zoo vindt men dan ook in de oudheid allerwegen deze wreedste manieren om een schuldige ter dood te brengen, en paste die zelfs geheel naar willekeur zelfs op krijgsgevangenen toe. Van David merkten we reeds op, hoe hij krijgsgevangenen met een dorschslede vermoordde. En wat niet minder sterk spreekt, zelfs in het zoo hoog beschaafde keizerlijk Rome waren steeds meer de groote volksspelen in het schouwspel aan de orde gekomen, en ook in die groote theaters hoopte dan al wat in Rome door Cultuur of macht groot was, zich in dichte rijen opeen om de terdoodbrenging van de krijgsgevangenen aan te staren. Men weet hoe dit onmenschelijk middel ook op de de martelaren is toegepast. Uitgehongerde leeuwen, tijgers en beren werden dan in de open arena op de ter doodverwezenen losgelaten, en ze bezweken in den aanval. Er ligt uit dien hoofde niets vreemds in, dat zulk een wreede methode van executie hier ook eerst op Sadrach in den oven, en later op Daniel in den leeuwenkuil is toegepast. Het steenige.n, gelijk dit Stephanus trof, valt hiermede in éénzelfde categorie. En daar onder alle 'wijzen van terdoodbrenging de kruisiging een der zeer wreede is, blijft 't ons steeds uit de wreedheid van het voorgeslacht toespreken, dat de Zone Gods met het Eli, Eli, lama Sabachtani! zoo v/reeden dood tegenging.

Hierop nu vooral lette men, dat al deze verhalen, die. ons het boek Daniel biedt, op ons niet al te zeer een exceptioneelen indruk moeten maken. Omstreeks een halve eeuw kan men Daniel in zijn levensloop vervolgen. Hij was tusschen de 25 en 30 toen hij als balling uit Palestina naar Babel toog, en hoe weifiig weten we nu niet van hem, zoo we hetgeen ons verhaald wordt, over die meer dan een halve eeuw verdeelen. In zijn eerste optreden trad hij als droomduider op, om het nachtgezicht dat Nebucadnezar van het metaalbeeld had, te verklaren. Eenige jaren daarna werd hij nog eenmaal door Nebucadnezar opgeroepen om den droom van den hemelhoogen Boom te verklaren. Daarop volgde een veertig jaar, waarin Daniel stil en rustig zijn zeer uitgebreide taak in het rijksbewind waarnam, bij den val van Babyion meer op den achtergrond geraakte, en eerst na de breuk die Evil-Merodach of Belsasar in het Babylonische rijk sloeg, nogmaals opgeroepen werd om alsnu het bange gezicht, op den wand van Tiet paleis van Belsasar te duiden. En nu eindelijk, na zijn komen onder het Medisch-Perzisch bewind, doch toen hij reeds zeer oud en bejaard was, overrompelden hem de Satrapen met hun wet van de Perzen en Meden, en werd Daniel geëxecuteerd. Hij is toen gered en heeft daarna de groote profetie ontvangen over, wat de loop der Goddelijke historie zijn_ zou, om op Messias uit te loopen. Maar alles saamgenomen is toch hetgeen ons uit Daniel's leven als wonderbaar wordt meegedeeld, in het minst niet een al doorgaande aaneesluiting van wonderen en mirakelen, gelijk wie niet anders dan 't Boek van Daniel leest, allicht wanen zou, maar was het hem veeleer beschoren, om in het Babylonisch en in het Perzisch Rijksbewind tot hooge eer te komen en groote dingen tot stand te brengen, en is dit zoo hoogstaande leven slechts nu en dan .met droomuitlegging verrijkt geworden, en straks opgeklommen tot de Messiaansche profetieën over heel den loop der historie. Maar altoos zoo toch, dat hem slechts eenmaal geweld werd aangedaan, en dat hij slechts dien éénen keer gevaar liep, zijn hooge positie met den dood te bekoopen. Een dreigend gevaar waaruit zijn God hem toen gered heeft.

Ook in die redding uit den leeuwenkuil ligt niets, dat opzichzelf bevreemdend aandoet. De H. Schrift maakt ons met de wereld der gevaarlijke dieren veeleer vertrouwd. Als de eerste mensch in het Paradijs met de later wild geworden dieren in aanraking .komt, is er van strijd geen sprake. Gevaar liepen Adam en Eva ganschelijk niet. Veeleer beheerschte de eerste mensch al 't wild gedierte door zijn optreden, zijn blik en zijn woord. Vanzelf is daardoor van den aanvarig af de razernij

der roofdieren op een voor ons onbegrijpelijke wijze ten deele bedwongen. Immers, hoe toch zou anders ons menschelijk geslacht niet te niet zijn gegaan, zoo het aanvankelijk uit twee, drie, vier personen bestaande, zich bewoog onder de geheele reeks alsoortige roofdieren. En dit niet alleen, maar zoo klaar en duidelijk mogelijk verwijst de profetie naar de toekomst, waarin de mensch met leeuw en tijger, en zelfs het zoogkind met wolf en adder verkeeren zal. Al is 't nu uiterst moeilijk om hierin een juist inzicht' te erlangen, zooveel leert ons toch .ook nu nog de macht, die een enkel dierentemmer over leeuw en tijger, over slang en pardel uitoefent, dat er een geestelijke macht in den mensch kaïi opgewekt worden, die de wildheid van het roofdier temt in bedwang houdt. Vooral van de slangenbezweerders is dit bekend, en van oudsher kwam de roep tot ons van temmers, die als door blik en houding het wilde roofdier in toom wisten te houden. Zelfs bericht Mattheus opzettelijk van den Heiland in de woestijn, dat hij daar met 't wild gedierte was, en alzoo, dat ook Jezus door blik en geestelijke overmacht het roofdier bedwong. Hoe men dit vreemde verschijnsel nu ook bezie, er volgt uit, dat de mensch niet pei' sé en ook niet overal een prooi van het roofdier behoeft te worden, maar dat in hem een geestelijke overmacht over het dier kan opkomen, die hem veilig stelt. Lezen we nu van Daniël, dat hij, in den kuil neergelaten, waarin de hongerige leeuwen, toen de deur openging, als gaapten naast de prooi, die hun te wachten stond, in geen enkel opzicht deernis van hen leed, dan sprak hierin zeer zeker een (joddelijke redding. Toch behoeft dit niet zoo verstaan te worden, alsof dit ontkomen aan * de roofzucht van het wild gedierte) beslist in verband zou gestaan hebben met. de mystieke macht die van oudsher, in schier alle landen, door enkele sterk en krachtig uitkoniende personen op wilde dieren is uitgeoefend. Wat Adam rustig in het Paradijs den aanblik der roofdieren deed doorstaan, werd door God hier.ook in Daniël gewerkt. En zoo \yas de triomf volkomen.

Opmerkelijk is hierbij niet minder de houding van den Koning. Uit alles ziet men, dat Darius Daniël op hoogen prijs stelde en in hem een der vreemdelingen zag, die hem goud waard waren voor het goede bestuur van zijn rijk. Er ligt zelfs iets aandoenlijks in, zooals deze Medische Koning, toen 't moest en niet andersmeer kon, omdat de wet van Perzen en Meden niet te breken was, bijna weende toen hij zag dat er niets aan te verhelpen was, en dat Daniel het slachtoffer moest worden van zijn onvoorzichtig toegeven aan zijn Satrapen. De nacht treedt in, en de Koning kan niet slapen. Slapeloos brengt hij den nacht door, en als het morgenlicht weer op is gegaan, is zijn eerste daad, om zelf als Koniag naar de spelonk te gaan, en de deur te openen. Men ziet hieruit, dat Darius iets voelt van de mogelijkheid dat Daniel kon gered zijn; iets dat in verband met het bovenstaande zich zeer wel denken liet. Het beheerschen van een roofdier was vooral oudtijds geen oadenkbaar iets. Het kwam bij de Perzen en bij anderen gedurig voor. En' nu hoopte hij blijkbaar, dat ook die wondere Daniel, van wiens wondermacht hij reeds zoo veel gehoord had, zich nog mocht gered hebben. Anders toch had hij niet anders het zich kunnen inbeelden, dan dat in die nachtelijke ure het roofgedierte zijn prooi reeds onmiddelijk ganschelijk zou verslonden hebben. Doch zoo was het niet geschied. Daniel was gered. X)aniel leefde nog. Gods wóndermacht had zijn profeet gered en behouden. En nu. is.Darius zoo bovenmate dankbaar en overgelukkig, dat hij een proclamatie door heel het land laat verspreiden voor alle volken en natiën en tongen: »Uw vrede worde vermenigvuldigd! Van mij is een bevel uitgegaan, dat men in de gansche heerschappij mijns koninkrijks beve en siddere voor het aangezicht van den God iran Daniel. Hij toch is de levende God en bestendig in eeuwigheden, en zijn koninkrijk is niet verderfelijk en zijn heerschappij is tot het einde toe. Hij verlost en redt, en Hij doet teekenen en wonderen in den hemel en op aarde. Die God heeft Daniel uit het geweld der leeuwen gered«!

Dit nu is de groote gebeurtenis in Daniels leven geweest voor wat zijn eigen levensbehoud betrof. Al 't overige-gold duiding van nachtgezichten en profetieën. In zoo blijft Daniel in hoofdzaak pr9feet.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 december 1916

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Voleinding.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 december 1916

De Heraut | 4 Pagina's