GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Gelijk de bliksem uitgaat ban ’t Dosten en schijnt tot in ’t Westen”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Gelijk de bliksem uitgaat ban ’t Dosten en schijnt tot in ’t Westen”.

24 minuten leestijd Arcering uitzetten

[OUDEJAAR 1916],

Want gelijk de bliksem uitgaat van het Oosten, en schijnt tot het Westen, alzoo zal ook de toekomst van den Zoon des menschen wezen. Mattheus 24 : 27.

De avond van 't Oudejaar geeft opnieuw een ons sterk toesprekende insnijding in ons leven. Een vol doorleefd jaar gaat, en er komt een geheel ander jaar, dat als een mysterie ons nadert. Wat 't ons, brengen, wat 't ons zijn zal, wie kan 't anders dan gissen. Dit alleen weten we, dat een vorig jaar tienduizenden de jaarswisseling met ons doormaakten, die nu reeds voor maanden naar het graf werden uitgedragen, en dat er zoo ook nu andere tienduizenden zijn, die nu nog met ons uit het oude jaar in het nieuwe.jaar overgaan, en die toch dit nieuwe jaar niet met ons zullen uitleven! De dood wenkt ieder uur, en. de lange doodenlijst die straks bewaarheid zal worden, ligt ook nu reeds bij onzen God gereed. Maar ook afgezien "van dit jaar-einde is ons *leven hier beneden door onzen God op zoo ^aangrijpende wijze ingedeeld. En ingedeeld op tweeërlei wijze, wel beide malen door Gods bestel, maar dan toch met dit verschil, dat onze God van den éénen kant ons leven indeelt bloot naar zijn Goddelijke beschikking, en anderzijds in verband met de natuur der Schepping. Op wonderbare wijze is het alzoo besteld, dat zon en maan en aarde gedurig in gewijzigde verhouding tot elkaar komen te staan. De aarde wentelt zich om de zon, de maan wentelt zich om de aarde, en de aarde wentelt zich om haar eigen as, en deze met elkaar samenhangende wentelingen geven ons 't jaar, en de maand en den dag, die met den morgen begint en in den nacht ondergaat. Hier spreekt alzoo 't bestel Gods in de natuur van onze schepping. Maar geheel buiten deze natuurindeeling om is er nog een tweede, geheel andere indeeling, die rechtstreeks van Godswege over ons beschikt wordt. Of viert niet een ieder zijn jaardag, die op niet anders terugziet dan op zijn persoonlijke geboorte, en aan wat anders hing de bepaling van dien geboortedag dan aan Gods bestel? Feitelijk is het niet anders met onze weekindeeling, die evenzoo niet aan de natuur hangt, maar aan het heilig zevental, en die uit dit bij God heilig zevental in ons leven inschoof. Veel sterker echter spreekt dit bestel Gods in ons sterven. We worden geboren op den dag dien God voor ons bepaald had, en zoo ook sterven we op den dag die in Gods Boek voor ons beschreven staat. En wat nu nog veel sterker spreekt, zoo als 't met ons geboren worden en met ons sterven staat, juist evenzoo staat het ook met het opkomen en straks weer ondergaan van geheel onze aarde. Eens i^ die wereld geschapen, en_ eens zal die wereld haar einde bereikt hebben, maar ook die dag van de Schepping, en die dag van. de Voleinding, ze komen niet uit de natuur op, ze hangen niet aan de omwenteling van aarde en maan, in het zonsverband, maar eeniglijk aan Gods hoog bestel. De wereld is geschapen en is gekomen, op den dag en in de ure die er in Gods eeuwig bestel voor verordend was. En zoo nu ook zal wat nu onze wereld is, eens ondergaan, niet omdat het uit de natuur voortvloeit, maar omdat God 't zoo verordend heeft. En die .groote dag van de Voleinding zal ingaan door de wederkomst van dëh Christus op de wolken des hemels.

Dit nu zal zeer plotseling geschieden. Zelf waarschuwde onze Heiland ons, dat we met onze inw'achting van dien dag niet zouden afgaan op geruchten. »Zoo zij u zeggen zullen, dat de Christus komende is, en gezien werd in de woestijn ofin de binnenkamer, geloof het nieti. En op die waarschuwing tegen zelfbedrog laat Jezus nu aanstonds deze stellige, sterk sprekende aankondiging volgen, dat »gelijk de bliksem uitgaat van het oosten en schijnt tot in het westen, dat zoo ook de toekomst van den Zoon des menschen zal wezen«! Beslister kon het niet worden uitgedrukt, en sterker kon het niet in 'beeld gebracht. Geheel onverhoeds komt uit de donkere wolken de bliksemschicht opvonken, en zonder toeven kantelt ze zich in die ure zichtbaar naar omlaag, en wat te gebeuren stond, is voleind. Nu waren de eeuwen die sinds Jezus dit betuigde, verliepen, voor ons van langen duur, en niemand onzer kan zeggen, hoeVele de een wen zullen zijn die nog aan wat reeds verliep, staan te worden toegevoegd. Maar hoe hoog ook. allengs het cijfer van deze eeuwen klom, voor God zijn en blijven duizend jaren als één dag. Vandaar 't zoo sterk spreken van Jezus. We mochten - op den duur dier eeuwen niet insluimeren. Heel ons leven door moest de verwachting van wat komen kon, ons bezielen, tot ernst stemmen en opheffen. De tijd en cTe eeuwigheid moesten steeds in ons geloofsbesef ineengeschakeld liggen. Een»kom HeereJezus, ja kom haastelijk«! moet de bede van onze ziel blijven. En toch, hiervoor is de Kerk van Christus maar al te spoedig bezweken. Aanvankelijk na Jezus hemelvaart, 'was er in heel Christus Kerk schier een hunkeren en hongeren naar het einde dat nu te komen stond. Zelfs verkreeg onder die pressie het leven iets onnatuurlijks. Maar dit hield niet aan. Toen de dag der Voleinding toefde en vertraagd werd, sloeg de Kerk veeleer in het tegenovergestelde uiterste over, en verloor ze de Voleinding schier geheel uit het oog. Aan de.wederkomst des Heeren werd toen.schier niet meer gedacht, er werd niet meer op gehoopt. Straks stierf men en ging de eeuwigheid in, en in die eeuwigheid vond en genoot men zijn Heiland. Men kon immers niet meer wenschen. En zoo leefde de massa nu eeuw na eeuw voort, en de Voleinding sprak het geloof niet meer toe. Jezus' zeer stellige betuiging en zoo besliste aankondiging werd vergeten.

Eerst van den jammer die thans uit de spannende oorlogsweeën opdoemt, kan gezegd dat ze weer in breedpr kring aan de Voleinding en aan Jezus wederkomst deed denken. Men kan nog niet zeggen, dat de echte ernst het leven aangreep, maar er kwam dan toch zekere onrust in de gemoederen op. In de breede spanne tijds die aan het tiitbreken van dezen ocr-log voorafging, had sinds lang een valsche gerustheid ons schier aan elk denken om wat komen ïcon ontwend. Èr braken ook toen wel in Azië en in het verre Oosten kleine krijgen uit, maar dit deerde óns land niet. Hier genoot men voorspoed, hier verrijkte men zich, hier won men in graad van wetenschap en kunst; wat verkreeg het gewone leven niefalomklemmende aantrekkelijkheid! De predicatie van wat in de toekomst dreigen kon, vond dan ook bijna geen gehoor. En lei men het oor te luisteren als de publieke opinie opnieuw haar orakelen vernemen liet, dan geraakte men steeds meer onder den indruk, dat de rijke vreugde in het levensgenot als van zelf en ongemerkt al hooger klom. En al kon niet verheeld, dat krankheid en armoe nog drukken bleef, ook deze beide euvelen namen toch afin 't cijfer. En bovendien, men deed nu al wat kon gebeuren om deze droeve exceptiën te hulp te komen. De meest booze krankheden namen gaandeweg af, denk slechts aan de pest, aan de cholera en aan de tering. En voorzoover velerlei krankheid nog kwellen bleef, waren de hospitalen in prachtzalen omgezet, en werd door rijke philantropie wie hulp noodig had geholpen. Er viel dan ook bijna niet anders dan vooruitgang, en vooruitgang schier op elk gebied, te vermelden. Haast scheen het of de jammer van weleer geheel bezworen ware, en of men een gelukkige toekomst tegen ging. Aan de Voleinding dacht schier niemand meer, of ook wie er nog aan dachten, poogden ingang te geven aan de voorstelling, dat al wat de Christus en de Apostelen daaromtrent betuigden, natuurlijk niet anders dan zinbeeldig kon bedoeld zijn. Het wederkomen van Jezus, wat kon het anders zijn, dan het steeds meer doordringen van Jezus geest in de massa. En dit zag men immers zienderoogen voor zich. Steeds meer werd het leed bezworen, en heel 't menschelijk leven genoot immers aldoor van steeds rijkere cultuur. Zag men het niet tot in gewaad en sieraad, ja, in heel de kleeding ? Europa gaf dén toon in het wereldleven aan, en wie die Europa bereisd had, kon anders dan van Europa roemen?

Doch , zie nu wat geheel onverwachte keer in dit alles! Geheel de orde van het EuropeeSche levensbestaan is uitzijn verband gerukt. Het pacificisme is in drieste bittere bellicositeit omgezet. Voor de Vredesconferentie kregen we de oorlogsconventiën. Alle technische kunst richt zich op schot en lood.-'t Werd geen ridderstrijd ixieer, doch veeleereen moordenarij op reusachtige s.thaal. Het verkeer op de grenzen Werd stop gezet, , de handel en de scheepvaart belemmerd of men elkaar uithongeren kon. Voor den gezochten en bijna ingehaalden vi'ede kreeg men woede zonder zelfbedwang. Bij tien maal tien duizenden vielen de slachtoffers. Het brpo'd werd schaarsch en duur. En waar .hu reeds de nood zoo baing aan de deur kwam kloppen, riep men van allen kant, dat toch dit alles nog slechts het begin van den jammer was, en dat, ging 't zoo door, nog veel droever uit-verbano-rukking van heel 't leven te wachten stcu, , ]. Meer nog, waar er voorheen, zoo er een droeve mare uitging, dit bij een Courantengerucht uit de verte bleef, begon nu de tegenspoed tot in ons eigen leven door te dringen. Het onrustbarend klimmen van de prijzen begon te beangstigen. En toen de Overheid daarop bij de reeds zoo gedrukte en geplaagde burgers om voldoening van hooger belasting kwam aankloppen, begonnen man en vrouw elkaar toch bedenkelijk aan te zien, en vroeg men in al breeder kring zich af, waarop dit alles uit zou looperi, indien het op die pijnlijke wijze van maand bij maand al doorging. Ook dat de mannen gemobiliseerd stonden, en de vrouwen in moesten treden, gaf stoornis bij het onderwijs, bij het ambacht, bij het bedrijf op 't land, en in 't huislijk leven. Kortom, men begon zich steeds minder op zijn gemak te gevoelen. Het vredesherstel werd al verschoven. En ten leste begon men uit Azië ons met dreigenden blik als aan te gapen. Immers Europa ging door met het stu.k breken van zijn. zoo overwegend militaire krachten, en Azië maakte zich reeds gereed, om, als straks Europa aan wereldverlies ging lijden, de leidende rol over te nemen, die Europa zich door eigen schuld ontglippen liet. Het is nu deze stand van zaken, die, altoos in geloovige kringen, de vraag of de Voleinding ook naderende was, van zelf deed opkomen. Die gedachte aan de Voleinding die zoo lange eeuwen als geheel uit de heugenis was weggeschoven, begon van lieverlede weer naar voren te dringen. Steeds meer werd men gewaar, Iioe heel de menschelijke saamleving uit haar voegen werd getrokken, 't Begon al.mcer alles op losse schroeven te staan. Wf .'• men op 't slachtvcld en ni Jen raad" è^r ; ÏL, ....ch*: i; ; > vn^ ; ocht, was blijkbaar niei 't vinden van eei. heiligen vrede, maar slechts een omzetting van de verhouding tusschen volken en staten, ja, almeer een dringen en drijven om er den een den ander geheel onder te helpen. De oorlog moest doorgezet. Zelfs aanbod tot onderhandeling over vrede werd bestendig afgeslagen. Men zou 't elkaar wel anders leeren. Tot. het einde toe zou men doorvechten. Het zwaard kon en mocht niet weer in de scheede glijden, eer de tegenpartij er voor goed onder was, en uitgemergeld in haar wanhoop als overwonneling ter aarde lag. En was het daartoe gebracht, dan zou men van dat oogenblik af zelf het bewind voeren over de honderd millioenen volken, die men den kop had ingedrukt, en dezen konden dan tot straf voor hun overmoed wegteren in hun nationale zelfvernietiging en socialen ondergang.

Bij dezen ernstigen. stand van zaken heeft de blik op 't leven, in niet zoo kleinen kring, een merkelijke wijziging ondergaan. Het cachet dat vóór den oorlog op des menschen inzicht in' 't leven stond afgedrukt, was het cachet der onbezorgdheid. Ieder zag het voor oogen, ' steeds ging het leven der menschen vooruit en maakten we vordering op elk terrein.. Het kon niet anders, of allengs zou ook de zonde neergedrukt en overwonnen worden. Ér zouden in de lagere klassen wel hier en daar enkele booswichten overblijven, doch ook dat zou meevallen en moreel • beteren. Maar voor het overige, onder de fatsoenlijker lieden nam de zonde, nam het kwaad al af. Men zag om zich heen bijna niets anders meer dan nobele, . brave, hooggeleerde mannen en vrouwen, zelfs onder de knapen en jonge dochters werd men al van geslacht tot geslacht edeler. Al was dan ook pp de cathechisatie en in de predikatie nög altoos van zonde en zoen sprake, en al werd nog gedurig op-de Schrift gewezen, en op wac Jezus zelf van zijn wederkomst ten gerichte gezegd had, dit alles moest wel geleeraard, maar in de realiteit van 't leven had 't toch nauwelijks beteekenis meer. Vooruitgang bleef de leuze. Van verre zelfs viel niet te gissen., in wat gelukstaat onze achterkleinkinderen een esuw na de onze hun dagen zouden slijten. Het stond wel in Mattheus' Evangelie en in de Openbaring van Johannes, dat het wereldleven ten slotte op één onheilig fiasco zoo uitloopen, maar blijkbaar was dit alleen taal van overspannen geloofsijver geweest. . Rustig kon men nu toezien op wat in het verleden, de liistorie ontzet en beroerd had. Van terugkeer van zulke tafereelen kon nu nooit meer sprake komen. Voorspoed en geluk wachtte ons van alle zijden op. En, al sleepte het nog, komende was de tijd dan toch, dat men heel de Schrift op zij kon •zetten, om buiten haar om te leven, en dat van het profetisch geroep hoe eens al wat nu bloeide onder zou gaan, niet dan hier en daar nog een oude van dagen notitie zou nemen. Wie meeleefde wist het beter. Er kwam geen ondergang, er naderde geen oordeel, van een wederkomst van Jezus kon geen sprake wezen. Van de trap Van geluk waarop we.nu stonden, zouden-we eeuw na eeuw tot al hooger gelukstrap opklimmen. En een Voleinding gelijk ze niet gedroomd was, maar dan-toch binnengeleid stond te worden, zou niet anders wezen dan 't succes waarop onze menschelijke inspanning bogen mocht.

Maar zie nu den-tegenslag, waarvan men zichzelf niet verklaren kan, hoe hij mogelijk is geweest.

Als met één oogwenk, of wilt ge, met één ruk, zijn we op eenmaal uit dien gelukstaat der gerusten uitgeschud. Voor al 't lieve iri den lach der Cultuur, is nu op eens de harde trek van angst en bitterheid in de plaats gekomen, en terwijl vóór 1914 schier een ieder zich indroomde in den vooruitgang der historie, verkeert nu schier alles in onzekerheid en poogt men zich rekenschap te geven van zijn zelfbedrog. De som die men op had gezet, zat stevig in elkaar, maar nu ziet men het voor oogen: die som kwam niet uit. Zelfs zóó weinig uit, dat op dit oogenblik de schranderste staatslieden geen profetie meer wagen, hoe 't ten slotte alles af zal moeten loopen. Tot zelfs de fundamenten der samenleving zijn derwijs geschokt en uiteengerukt, dat er geen peil meer op te trekken is. De ééne voorspiegeling na de andere ging op in droeve teleurstelling. Er is in heel de bange worsteling niet één gegeven, waaraan men houvast kon krijgen. Het ééne vraagteeken maakt op het andere jacht. En al zijn' er te over wereldwijzen die gissen en voor guichelaar spelen, en lichtvaardige veelpraters; die zich aan hersenschimmen en \oorspc!lin|^cn wagen, ds man van ernst voelt, dat hun de mond is gesloten, en g de denkers erkennen volmondig dat voor een staat van zaken als zich nu aan ons • opdringt, hun denken te kort schiet. Zoo vallen de één voor, de ander na, de torens van Babel die men zich gebouwd had, in puin ter neder, en door niets zoozeer als juist door deze onzekerheid trekt schier uit aller gemoed de rust, die er vroeger haar spel indreef, terug. Eerst bepaalde zich dat teloor gaan van de vroegere gerustheid meest tot de hooge en meer ontwikkelde kringen, maar nu 't voedsel al duurder wordt, en de voorraad al schaarscher, en de prijzen al oploopen, en het voor den gewonen burger steeds bezwaarlijker wordt, om wat in de kas inkomt en er uitgaat, op elkaar te doen, kloppen, deelt diezelfde onrust zich almeer ook tot de breeder en tot aan de laagste kringen mede, en dit te meer, omdat men nu wel ontwaart, fiat er door de Regeering wel hulpe geboden wordt, maar ook evenzeer er bij verneemt, dat straks eek alle weelde neerploffend bankroet zeer wel voor de deur kon staan. Zoo voelt men, dat op den weg, waarop men dusver niet zonder zekere luchthartigheid voortschreed, thans niet meer vooruit is te komen. We staan, om 't op zijn zachtst uit te drukken, voor een door en door onzekere en duistere toekomst. Ramp na ramp kan daaruit over ons komen. Onze vaderen hebben ons verteld van den jammer die ook in ons land onder Napoleons schrikbewind is geleden. En ieder die hieraan terugdenkt, doorziet klaarlijk, dat ons elke waarborg ontbreekt, dat 't niet weer op gelijken jammer uit zal loopen, ja dat het zeer wel gebeuren kan, dat de jammer die toen doorworsteld i's, nog geheel in de schaduw wordt gesteld door wat thans over ons komende is.

Vooral in geloovige kringen draagt de indruk van dezen keer in geheel den toestand een ernstig karakter. Immers het kan niet anders, of men wordt er door bevestigd in zijn geloof. Op wat tegeristand men ook stuitte, en aan wat spot en belaching men zich ook blootstelde, men had 't aangedurfd om in de geloovige kringen toch onverbiddelijk aan het Woord zijns Gods vast .te houden, en al had men er niet altoos in geleefd, zonder aarzelen had men toch steeds beleden, dat de gerustheid in de wereld dwaas zelfbedrog was, dat de nawerking van den val rusteloos doorging, en dat het niet anders kon, of, zoo ons redding en uitkomst toebeschikt zal zijn, moest en kon ze alleen van den Christus Gods ons toekomen. Zoo kon het niet anders, ofin alle geloovige kringen had men steeds al 't loos geroep over steeds voortgaande Cultuurontwikkeling gewantrouwd, en steeds hiertegenover de zoo stellige uitspraak gesteld van de Profeten, van den Christus en van het Apostolaat. En scheen 't nu lange jaren, alsof toch steeds weer dit ge­ tuigenis der Schrift door de realiteit der historie in het ongelijk werd gesteld, thans sloeg dit op eenmaal., om. Het kwam nu op , eens o, zoo sterk en plotseling'uit, hoe al het hoog geroep van gestadigen vooruitgang en al het jubelen in de gelukkige toekomst die men tegenging, op zelfbedrog berust had, en hoe 't nu in deze zoo bange dagen juist uitkwam zooals de Profeten, de Christus en het Apostolaat het ons voor eeuwen reeds voorzegd hadden. Dit verhoogde uiteraard de kracht waarmee men zich steeds aan de Schrift had vastgeklemd. De wereld met haar utopieën werd nu in het ongelijk gesteld, en het stille geloof der aan God getrouwe kringen kreeg in elk opzicht gelijk. Al misten dan ook de oiigeloovige twijfelaars den zedelijken moed, om dat te erkennen, toch konden ook zij de Schrjft niet meer lezen, of't sprak ook hun zelven toe, dat 't daar stond zooals 't nu uitkwam. Geheel de stemming is hierdoor nu geneigd, om het geloof in Jezus Wederkomst weer sterker naar voren te trekken. Wat de wereld zich gedroomd en ingebeeld had, blijkt nu te falen, en wat God de Heere in zijn Woord ons voorhield, blijkt nu, zelfs in veel sterker zin, dan waarin de geloovigen het beleden hadden, in wat bezig is te komen, verwezenlijkt te worden. En vandaar dat, als we thans weer zelf lezen of ons laten uitleggen, wat profeet, evangelist of apostel ons over de Wederkomst des Heeren gemeld 'heeft, ook ons dit niet meer als looze klank tegendreunt, maar schier overmant, op aller zinnen beslag legt, en ook ons zelf klaar in doet zien, dat eens 't einde komt.

Wil dit nu zeggen dat we op grond hiervan 't recht hebben voor stellig te zeggen, dat de. Voleinding nu komende is? Geenszins. Dit toch zou zijn een begaan van gelijke fout als uw Heiland zoo stellig gispte in zijn zeggen: »als zij u dit f^n dat Voorhouden, gelooft het ? z2'^if." Gelijk we reeds opmerkten, voor beide mogelijkheden moet het geloof het oog open houden: Het kan zijn, dat deze eeuw het einde niet meer haalt, maar het is ook mogelijk dat ze, na haar afloop, weer door nieuwe eeuwen zal gevolgd worden. Alle zekerheid dienaangaande is ons onthouden. Heeft niet de Christus zelf betuigd, dat die ure alleen den Vader bekend is, en dat zelfs de Zoon die ure niet kent? Hiertegen duldt de Schrift dar* ook geen tegenspraak, * maar juist dit verbiedt u even beslist, en even sterÊ, dm in eigen overtuiging en bij anderen de Ure der Voleinding steeds in zóó ver verschiet te verplaatsen, dat gij er eigenlijk zoo goed als niet mede rekent. Zoo onverhoeds en onverwacht als de bliksem steeds van het Oosten naar het Westen uitschiet, even onverwacht .en onvermoed, zal ook de Wederkomst van den Zoon des menschen zijn. En hierin nu ligt de drang en de beweegreden, om, zal 't wel zijn, geen avond uw hoofd ter ruste te leggen, of ook dien eigen dag, moet 't door uw ziel zijn gegaan, dat uw Heiland dien eigen dag had kunnen komen, en dat evenzoo de dag van morgen de dag des Heeren zou kunnen zijn. Dit nu hangt er maar aan, of uw leven een gestadig leven in de nabijheid van uw God is. Steeds eischt het geloof, dat God in uw hart zal wonen, en dat gij wonen zult nabij uw God. Er kan en mag niet mee volstaan, dat ge af en toe, , zoo enkele malen in 't jaar, in die hoogverheffende gedachten ingaat; die gedachte moet de levensgezellin in de verborgenheid , voor uw ziel zijn. Eiken dag schoot ge te kort, - waarop ti& V.T> Koin, Heere Jezus ! Ja kom haastiglijk.' u geheel vreemd bleef. Overdrijven 'zou ook hier schaden, en we weten hoe die overdrijving in Christus Kerk herhaaldelijk oorzaak was van wat velen die er in vervielen, later zelf betreurd hebben. Maar even stellig is het af te keuren, dat zoo onnoemelijk velen, om niet in gelijke fout te vervallen, toch eeniglijk leven, en soms zelfs sterven, zonder ooit met doordringenden ernst op de Wederkomst van den Christus te zijn ingegaan. Het mag daarom niet ontkend, dat de bange oorlog die woedt, althans dit goede in zich heeft, dat al zulk zorgeloos niet rekenen met de Voleinding thans zoo duidelijk door het wereldgebeuren bestraft wordt. Het inleven in de Wederkomst des Heeren nam nieuwe vlucht, het denken er aan is zichtbaar toegenomen. En de blinde verwachting alsof men zonder het oordeel, zonder de Wederkomst des Heeren en zonder een Voleinding zeer wel op een eeuwig doorgaan en voortgaan der dingen hope mocht bouwen, geraakte nu zelve almeer in haar ongelijk beklemd.

Ook de avond van Oudejaar roept ons in dezen gespannen tijd hiertoe met zoo sterken aandrang op. Een jaar verliep

door den 'oorlog, toch blijft ons dank voegen, dat dit jaar althans nog niet in den vrede van ons eigen land werd ingegrepen. Doch evenmin mag vergeten, dat voor duizenden en duizenden in den lande ook het nu afgeloopen jaar, juist door den oorlog, een jaar van tegenspoed en tekortschieting is geweest. En zoo komt van zelf. dok ons de bede uit 't hart, dat God ons land bij den vrede bewaren moge^en in onzen klimmenden nood moge voorzien. Mee telt ook in dezen avond van het Oudejaar het sprekende feit, dat er, bij veler leed en verarming, toch ook meer dan een enkele was, die juist van anderer leed en ellende hoog geestelijk profijt trok, dat hij zelf won door 't steunen en met mildheid steunen, van wie tekort schoot en verloor. Vanzelf moet de ernst van het oogenblik ook uw Gezinsleven beheerschen. Niet gij alleen als geziq^shoofd, maar onder uw invloed al wie met u .om den huishaard dezen oudejaarsavond saamkomen, moeten den indruk van hoogen ernst zich in hun ziel voelen verdiepen. Om een Christelijk gezin te zijn ook in zoo bange dagen, moet de inwerking van wat de Heere doende is, bij al wie met u onder eenzelfde dak leeft, een opzien naar Boven bevorderen en tot een indenking van 'sHeeren doen leiden. Ons aller leven is onzeker, de dood kan ieder ivur ook bij ons aankloppen, en vooral wie in dagen als we thans doorleven, onaandoenlijk wegstierf, zou zijn schuld voor God hierdoor zoo ernstig vergrooten. Zal 't goed zijn, dan moet evenals in dagen van het bangste gevaar van één uwer lieven, die op het ziekbed ligt, ook deze gespannen oorlogstijd den toon in uw huis en de geheele opvatting van uw huiselijk leven beheerschen. Het moet voelbaar en merkbaar zijn, dat ook in het jaar dat ge nu weer ingaat, uw leven niet een dolen buiten, maar een wandelen met uw God zal zijn, en dat de zoen van Christus, dien ge daarvoor behoeft, eiken morgen opnieuw afgebeden, tot san den avond toe steeds uw levensuiting beheerschen zal.

Vanzelf zal de vrucht hiervan zijn, dat uit uw ziel in uw gezin, uit uw gezin in uw engen kring, en uit dien kring in heel uw volk en vaderland, een verhooging van levenstoon kan uitgaan ; of verkeert ge onder ongeloovigen, laat dan ook daar nimmer de weerklank gemist worden, de weerklank van ernst, die door uw verkeer en optreden wordt uitgelokt. Zoo jammerlijk zal 't zijn, als, komt de Heere eenmaal in de ure der Voleinding, in een gezin waarin geloofd en gebeden wordt, die komst van den Christus bevreemden zal als een gebeurtenis, waarop niemand in zulk een gezin van naderbij verdacht was geweest. Juist dit nïet denken aan den Christus is het liefdeleven miskennen van zijn barmhartigheid. Gij hadt niets aan uw Heiland te bieden, zonder hem . waart ge een verloren creatuur geweest, alle heil en redding komt u nu van Hem toe, alleen maar voorshands nog slechts ten deele. De Voleinding toeft nog, en dan eerst als de Voleinding met 's Heeren wederkomst ingaat, zal zijn glorie ten volle schitteren kunnen. Dat weet ge, dat belijdt ge. Maar wat dan te zeggen, zoo dit alles u toch koud en onverschillig laat, en ge geen dorst in u kent, om de komst van die ure der Voleinding, niet alleen voor u zelf, maar ook voor uw Heiland in te roepen. Hij gaf zich zelf geheel, hij gaf al zijn existentie als voor u over. En. hoe zult ge dan de toekomst tegengaan, en zelf eens wegsterven, zonder ook om Jezus wille te hopen, ja, de bede in uw 'hart hebben gekend, of de dag zich verhaasten mocht, waarop straks de volle glorie voor den Christus eens zal ingaan. Schoot ge nu in 't jaar dat thans sluit, hierin vaak te kort, laat dan 't jaar dat ge morgen ingaat, u ook hierin over u zelf doen triumfeeren, dat ge niet enkel voor uzelf de behoefte aan verlossing gaat voelen, maar even sterk daarbij door de begeerte moogt geprikkeld zijn, om voor uw Jezus het einde in te roepen, waarin zijn triumf de glorie van de zake Gods zal zijn, en zijn Kroon schitteren zal, zonder vlek of smet die haar kan ontsieren. Mogen ook in de Kerk alle Dienaars van Christus bekrachtigd worden, om dit opkomen voor de eere van den Middelaar krachtig te laten doorwerken. Moge op elke School met 'den Bijbel het mysterie der Voleinding als vanzelf indringen, en de eere van den Christus er het einddoel zijn, waarnaar van heeler harte gegrepen wordt. En mag dan 't jaar dat straks met den klokslag van twaalven komt, ons, door Gods genade, een hooger leven in hart en huis en volk doen wedervinden, geve dan onze God ons die heilige erbarming, dat, mocht de Voleinding naderende zijn, en ook wij persoonlijk den dag beleven, waarop, als de bliksem van het Oosten naar het Westen, zoo de glans van den Christus bij zijn wederkomst zal ontvonken, zij 't dan in heilige verrukking dat wie nog op aarde toeven, den Heere uit den Hooge mogen tegengaan. Hem tot glorie, en onze J eigen ziel tot zaligheid, met de taal der verrukking op de lippen: , , Gij, Driemaal heilig zijt ge, o God der Legerscharen, dat aard en hemel steeds uw grootheid openbaren !"

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 31 december 1916

De Heraut | 4 Pagina's

„Gelijk de bliksem uitgaat ban ’t Dosten en schijnt tot in ’t Westen”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 31 december 1916

De Heraut | 4 Pagina's