GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Ieestafel.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ieestafel.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

DR. B. VViELENG.-t. MODERNE LETTERKUNDE. Willem Kloos als literair profeet. Louis Couperus als type van den modernen mensch. — J. H. Kok — 1917 — Kampen.

In dit boek van even 200 bladzijdeo zijn de twee artikelen gebundeld, die respectievelijk in het laatste Mei-en juni-Nr. van STEMMEN DES TijDS hebben gestaan en welke artikelen de m druk vastgelegde leziEgea over KLOOS en COUPERUS zijn, die door DE. W'IELENGA in den winter van 1916, te AMSTERDAM, voor een kring van in de moderne letterkunde bclangitellecde geestverwanten zijn gehouden.

Dit alles vertelt de auteur aan wie het nog niet weten, in een kort woord op ds eerste pagina van zijn MODERNE LETTERKUNDE.

Voor iemand van de positie van den heer WiELEKGA—hij is, naar men weet, predikant in de Gereformeerde Kerk van ASISTERDAM — behoort er moed toe om over de „Nieuweren" in het aSgeineen en over KLOOS en COUPERUS in het bijzoader, zooals hij doet, te spreken en te schrijven; verreweg de groote meerderheid zijner Kerkgenooten toch moeteu van die »Nieuweren" niets hebben.

Deze moed was en is echter verre van onberaden.

DR. WIELENGA wist wat hij wilde, en wilde wat hij wist.

Hij wist, niet onwaarschijnlijk uit zijn pastorale ervaring, dat onder zijn Kerkgeoooten en ook onder andere Christenen en dan bepaaldelijk de jongere generatie, belangstellenden zijn in de Nieuwere Letterkunde.

’n Interesse dat op zekere, in zich, nog niet te veroordeelen con genialiteit tusschen die jongere generatie en de »Nieuweren" berust, en dal ook öaze rijpere jeugd en ónze jonge mannen en vrouwen tot het lezen van gedichten en romans der sNieuweren" dringt.

Deze theoloog, als Christen 'n overtuigd Calvinist, als philosophiae doctor met een wiisgeerigen kijk op wereld en leven, daarbij fijnproever op het gebied der bclletrie, en goed op de hoogte ook van de nieuwe letterktmde, wist dat in deze belletrie een in zich niet te veroordeelen element is, dat, als een schat van schoon­ heid, ook voor een Christen is te genieten.

Maar bij wist ook, dat in deze poötiek en romantiek een ekment is, waardoor het in dien schat genieten kan worden en voor sommigen ook uit de jongere generatie van Chris'elijken huize is geworden tot een genieting der zonde en een zondige genieting, 'n Zondige genieting, die, wijl zij de ziel ontreddert, erger is dan die van het hersengif van den alkohol.

Ook hier stond WIELINGA voor het geweldig probieem van Christendom en Cultuur.

Van het eenerzijds »de christen niet uit maar in de - wereldc en anderzijds het in de wereld bewaard büjven van den boozen. Het geweldig probleem, hier zich voor hem verbijzonderend tot eenerzijds > het zich tot een eere achten van den Christen, ook op.üterair gebied cultuurmensch te zijn* (p. IQl) en anderzijds bij het uitgaan op dat gebied, waarop ook de iNieuweren* zoo interessant zijn, er nog jammerHjker aftekomen dan DIKA, toen zij, kind uit het volk Gods, argeloos en onbezonnen uitging om het land van SICHEM. te bezien.

Nu is dit probleeo}, hoe geweldig ook, toch wel voor oplossing vatbaar en dat zelfs op tweeërlei wijze.

Men kan van A^i^ schatten der moderne letterkunde zich geheel of ook, naar goede ascese, voor een tijd onthouden, en ik geef grif-loe, dat er omstandigheden zijn waarin dit voor een Christen, als eens voor Mozes met de schaten van Egypte, plicht kan wezen. Daar is een meerdere rijkdom voor den Christen dan de schoonheidschatten onzer nieuwere letterkunde, en" wanneer een Christen overtuigd is, dat hii zelf of de zijnen, van deze schatten genietend, dien meerderen rijkdom zou derven, kan ik met hem meevoelen zijn bartewensch, dat het met al die dichtbtmdels en romans der »Nieuweren« mocht gaan als met de tooverboeken der pas bekeerde Christenen in EFEZB.

Dan, er is ook nog een andere wijze om het probleem op te lossen, en wel deze, dat men tegenover deze letterkunde critisch, dat is onderscheidend, beoordeelend, richtend staande, het kosteüjke van het snoode er weet uittetrekken, of, als men dat zelf. niet vermag en onze jongeren vermogen dat nog niet, zich door wie het wel kunnen. Iaat voorlichten en dat »critische< laat bijbrengen.

Dit laatste nu wilde Ds. VVIELENGA voor zijn in de moderne letterkunde belangstellende geestverwanten. Wat hem dreef tot den moed om over KLOOS en COÜPEBUS in AMSTERDAM te spreken en voor wie er hem daar niet gehoord hebben, het gesprokene in STEMMEN DES TIJDS te laten drukken, en voor wie dit Maandschrift niet onder hun bereik hebben, in MoDEBNE LETTERKUNDE nog eens te laten herdrukken, was niet anders dan de drang der christehjke heide om deze belangstellenden voorhchting en kritiek t§ bieden.

In zijn straks door mij genoemd woord op p. 1, waar hij spreekt van zijn twee artikelen „als zeker een geheel vormend : Kloos, type der nieuwere dichtkunst, Couperus voorbeeld van de ideuwère romankunst* — kondigt hij zijn MoDEBNE LETTERKUNDE dan ook aan als sproeve van letterkundige voorhchting en kritiek*.

Als zoodanig wil dit boek ook worden bezien.

Eerst dan WILLEM KLOOS, ALS LITERAIR PROFEET. «Literair profeet*, een toevoeging waarin de auteur, naar wij straks zullen zien èn een tegenstelhng met COUPERUS wil doen uitkomen èn KLCOS' machtige bezieüng en met woord en pen strijden voor zijn ideaal van hteraire kunst, maar welke toevoeging ik èn om den ijk, dien onder óns nu eenmaal het woord jprofeett heeft, al weet ik wel, dat men het ook in ruimer zin gebruikt, èn oradat deze toevoeging hier , niet zoo sprekend is, minder gewenscht acht dan die van Jtype der nieuwe dichtkunst* op p. 1

Dan, hoe dit zij, het w4s een gelukkige greep om ais type der nieuwere dichtkuxj^t uit de Nieuweren juist Kxoos te pakken.

WILLEM KLOOS geboren in 1859, de alzoo nu bijkans zestigjarige, werd, geïnspireerd door JACQUES PERK'S Sonnettenkrans MATHILDE, de aanvoerder der Nieuweren en onder zijn auspiciën kwam het dan ook in 1885 tot de oprichting van de NIEU*WE GIDS.

Nu draagt KLOOS' eigen poëzie, en ik denk daarbij aan zijn sonnetten, het type of den stempel der moderne dichtkunst, der «woordkunst" met haar klank en rythmus, der zuiver eigen beelding vaa zelf doorvoelde lyrische stemming, dat beel-individueele waarvoor KLOOS zeif, zooais WIELEXGA op p. 2 schrijft, de bekende formule vond: , Kunst is de allerpersoonhjkste uitdrukking der ailerpeisoonhjkste emotie". En dit alles als reactie tegen de poëzie van tusschen '60 en '80, wier beoefenaren, zooais WIELEN GA op p. 27 KLOOS weer citeerend, schrijit: de beelden, de «versleten clichés" haalden «als verduurzaamde levensmiddelen uit den provisiewinkel onzer Hohandsche poëtenbent, in plaats van eigen hof-vruchten te plukken geksveekt onder opene lucht".

Meer nog dan met zijn eigen poëzie heeft KLOOS in zijn KSITISKEN, gebundeld in zijn VEERTIEN JAAR LITERATUUR-GESCHIEDENIS en NIEUWERE-LITEBAÏUUR GESCHIEDENIS, zooais WiELENGA terecht opmerkt, de nieuwere htteratuur get)rpeerd, is hij dan ook de groote kritikus van de eerste periode der moderne letterkunde, en heeft hij, «althans meer dan iemand anders vóór hem", WIELENGA denkt hier aan QUEPJDO, «voor de kritiek den eisch der kunst gesteld" (p. 29).

Met kennis van zaken en blijkbare instemming doet hier DR. WIELENGA zijn lezers ook zien wat dan KLOOS' eisch der kunst is. Mijn bestek iaat niet toe hier uitvoerig te worden, maar toch mag ik niet nalaten iets medetedeelen ui: wat op p. 25 staat van > de tsvee hoofdregels, die aan de nieuwe kunsttheorie ten grondslag liggen".

De eerste betreft de impressie, den indruk, de ontroering van voËeren, dieperen gemoedstoestand, hartstochteüjke bewogenheid, in den dichter veroorzaakt óf door dingen buiten hem, — een lenteavond, een zeegezicht — óf door inspiratie, opkomend uit zijn onbewuste zieleleven.

Ds tweede, de expressie daarvan in een kunstwerk. Er moet zijn een haarfijn preciese weergave van wat er omgaat in des kunstenaars binnenste wezen, een naïve, bedoelinglooze, uitbeelding van het leven zijner ziel. En daarom moet in dat weergeven het zuiver persoonhjke zijn, moet de kunstenaar bij benadering de taai zoo persoonhjk mogehjk maken door bet eigen woord en het eigen beeld.

NU moge wat KLOOS en de zijnen omtrent de letterkunde der vorige periode beweerden, al overdreven zijn — veei daarvan is door hem dan ook later terug genomen —maar toch kan niet ontkend, dat de brweging van '80 in onze vaderlandsche belletrie tot een reformatie heeft gïleid.

Bij de meer of minder bewuste toepassing van de twee door KLOOS gestelde hoofdregels hebben onze nieuwere dicnters, in hun werken die schatten van schoonheid geboden waarop ik hierboven doelde.

Maar, in en om die schatten ligt ook hst gif waarop ik daar eveneens doelde.

In zijn artikel over KLOOS verzuimt WIELENGA dan ook allerminst, hieromtrent een voorhchting te geven, die dat heider kan doen inzien, en een kritiek bij te brengen, die den argeloozeen onbezonnene er tegen op zijn hoede vermag te doen zijn.

En, mij ook nu weer tot het voornaamste beperkend, breng ik hier naar voren, dat WIE­ LENGA daartoe wijst op de leus der Nieuweren, uit han eerste periode: «de kunst om de kunst*. Ia het voorbijgaan zij het mij vergund hier even uit PROF. LAND'S L^LEIDING TOT DE WIJSBEGEERTE uitteschrijven de noot op p. 448: «Gezonder leus dan het dikwijls herhaalde* «l'art pour I'art* zou «l'art pour l'homme* wezen. Van iets dat in een onzer behoeften uitnemend voorziet, behoeven wy daarom geen afgod te maken*. Dit laatste hebben de Nieuweren gedaan door «uit hun herinnering de christehjke gedachte mee in te brengen in de nieuwe kunst*, doch zóo, dat door hun reeds aan het christelijk Geloof ontzonken zijn, toen zij als leiders der beweging van 80 optraden, de adoratie van de Schoonheid, bij hen de aanbidding van den eenig waarachtigen God verving. Van huis uit is deze beweging anti-christeUjk en, maar al te dikwijls ontrouw wordend aan haar leus, «de kunst om de kunst*, de kunst als zehdoel, heeft zij, zooais WIELENGA aan KLOOS doet zien, haar in zich mooie kunst misbruikt als middel tot doel, tocn zij er bet Christendom mee bespotte en verguisde.

En, zoo als het op p. 42 staat, waar de schrijver het over de romantiek der Nieuweren heeft: «Hier kwam nog iets bij. Het karakter althans van een deel dier romantiek was naturalistisch-reahstisch. Al het werkehjke kon voorwerp zijn van beschijving. Maar dit r'-alisme voerde of. tot ondrageHjke eentonigheid of tot moddervieze smerigheid*.

Tegen dat realisme en naturahsme in de romantiek is, wat WIELENGA nog had moeten mededeelen, KLOOS in zijn kritieken opgekomen, en ook is hij later, wat WIELENGA niet nalaat te vermelden, van zijn shhimpen en smalen op het Christendom teruggekomen.

Alles saamvattend, komt het mij voor, dat deze proeve van DB. WIELENGA'S letterkundige voorhchting en kritiek uitnemend dienst kan doen als Inleiding tot de studie van KLOOS kritieken, welke tot het recht verstand van het bedoelen der 80-tigers bijzorider geschikt zijn.

In het tweede artikel: Lovis COUPERUS ALS TYPE VAN DEN MODERNEN MENSCH komt mij, na al wat DR. WIELENGA ons daarin van den heer COUPERUS vertelt, de toevoeging heel bedenkelijk voor. Hoogstens kan men hier, zooais de auteur op p. 95 zelf doet, spreken van «een zeker type mensch, van dezen tijd*. Maar bovendien dekt deze bijvoeging het onderwerp niet, want dat is immers: COUPEBUS VOORBEELD VAN DE NIEÜWERÏ EOMANKUNST {p. 1).

Als zoodanig juist COITPEBUS te pakken, dunkt mij 'ü greep die niet gelukkig was. Het is toch 'n zonderhnge methode, om de belangstelling in de moderne letterkunde, bepaaldehjk de nieuwere romantiek, te sierken, door te verwijzen naar de zoo afschrikwekkende prestaties van dezen «overbeschaafden* artiest, om het maar bij dit epitheton te laten.

En daar komt nog iets bij.

Op p. 68 schrijft WIELENGA van COUPERUS, «de N. Gidsformatie liet hem koud, of ergerde hem door haar revolutionair geweld. Niet omdat hij het beginsel der nieuwe taalbeweging afkeurde (krachtens zijn kunst hoorde hij in den kring van KIocs) maar omdat hij zelf niet genoeg principieel dacht en idealistisch voelde*. Met dit laatste ben ik het, weer naar ai wat onze auteur van den heer COUPERUS vertelt, al dunkt mij dat «niet genoeg* wat euphemistisch, goed eens, maar daarom verwonder ik mij des te meer over bovengenoemden greep. Waarom dan hier niet gegrepen naar een romaixier ofromancierè welke, omdat zij principieel dachten en ideahstisch voelden, de N. Gidsformatie niet koud het ? Waarom niet gegrepen naar 'n waschechten 80-tiger of waarom — niet maar, zooais onze auteur op p. 63 schrijft, «desnoods (? ) nog een bhk van verre geslagen op" — doch met twee handen gegrepen en dan stevig vastgehouden, niet een door de beweging van '80 beïnvloeden christehjken auteur, die daarin het kostehjke van het snoode heeft uitgetrokken; auteurs als op die p. 63 genoemd werden: Haspeïs, van Eckeren, Schrijver, Gerritson, een viertal dat zeker voor aanvulling vatbaar is.

De eenig denkbare oplossing van dezen zonderhngen greep dunkt mij dan ook, dat met «Couperus, voorbeeld van de nieuwere romankunst*, metterdaad bedoeld is 'n afschrikwekkend voorbeeld te geven.

Maar dan doet--zich de vraag op hoe het met dit artikel staat als «proeve van letterkundige vooriichtiag en kritiek*.

Wat het eerste betreft, de «voorhchting*, kan ik niet andeis zeggen, dan: het staat er goed mee.

Op grond van mijne ervaring met sommige werken van COUPERUS, zij dit dan ook een onvolkomen inductie, dunkt mij, dat WIELÏNGA de artisticiteit van dezen romancier in het rechte hcht stelt wanneer hij o. m. cp p. 94 schrijft: «Couperus hec-ft taaLkanst in den edelsten 'zin des woords geschapen en daardoor onze taal zelf verfijnd en verheven*; wanneer hij op deze zelfde bladzijde zijn bewondering uitspreekt en documenteert over Couperus visie op de natuur en vi< !ie op de wereld van het zieleleven.

En niet anders dunkt het mij, waar hij, na een korte biographic, de meataüteit van COU­ PERUS in het hcht stelt, hem ons doet zien èn in zijn eerste periode van «indirecte zelfopenbaring, de weerspiegeling van den modernen mensch in de romantische en allegorische scheppingen*, met welk laatste dan bedoeld is zijn roman-figuren*, èn in zijn tweede periode, «wan-; neer hij als feuilletonist* — in het VADEELAND en de HAAGSCHE POST — «aan het publiek ook direct toont zijn ziel*. Niet anders, al houdt dit laatste ook geen. d'rect verband, mei COU­ PERUS' romankunst.

Die düs behchte mentaliteit van dezen modernen' mensch, met zijn onevenwichtige geestesdisposirie waarbij het hedonisme nO eens, ai& bij den antieken hedonist HEGESIAS, omslaat in de melancholie van het pessimisse, om dan straks, bij COUPERUS in zijn tweede periode, «waarin hij den gek steekt met zichzelf en zijn lezers* p. 70 voor zijn levensmoeheid, bij wijze van galgenhumor, een remedie te zoeken in » de mooie grappigheid van een artist (p. 92), de mentaliteit van dezen «levensproever en levensgenieter* (p. 88), van dezen geraffineerden egoïst en ontkenner der moraal, van dezen man die in zijn DE BEBG VAN HET UCHT zelfs «de zonde van Sodom heeft verheerhjkt, p. 62, van dezen Epicurist tegen wien Epicurus zelf bezwaar zou hebben, wekt bij mij de herinnering op aan wat HSGEL schreef over »das zerrciszende und zerrissene Bewusztsein*.

En wijl bij de heer COUPERUS, om nu maar bij zijn eerste periode, waarin hij romans schreef, te bhjven — wij hebben het hier toch over hem, «ali voorbeeld van de nieuwere romantiek* — diens eigen mentaliteit zich weerspiegelt in zijn roman-figuren, kan ik mij best begrijpen, dat een man als DR. WIELENGA schrijft: tV^é. moet ik zeggen, dat 'er. bij Couperus meer dan bij KIoo», zekere overwinning van weerzin ncodig is om zijn hteratuur ia te leven* (p, 93).

Dit nu brengt mij vanzelf tot de andere vraag: hoe staat het ia deze proeve met de kritiek?

Op p. 1 vertelt onze auteur ook: «Sommigen meenden, dat de kritiek in deze opstellen breeder plaats had moeten innemen". Wat het eerste betreft, het opstel over KLOOS, deel ik die xneening niét, maar wat het tweede, het opstel over COLTERÜS aangaat, deel ik haar volkomen. In déze proeve staat het wel met de voorhchting, maar niet met de kritiek goed. Dat zij niet breed genoeg is, erkent Dr. WIELENGA zeif op die eerste pagina van zijn boek. Maar hij verontschuldigt zich daar met te zeggen, «de positieve uiteenzetting is, waar ze de antithese in het licht stelt, soms de scherpste critiek". Ik zou hem daarop willen antwoorden: Zeker amice! Soms; maar hier, en nü ge een proeve van voorhchting en kritiek geeft ook voor de jongere generatie onder uw en mijn geestverwanten, daar kunt gij niet volstaan met, zooais gij zeker gedaan hebt, èa in uw voorhchting èn nog op uw laatste bladzijde er op te wijzen, dat-Couperus en zijn kunst antithetisch tegen het christendom staan. Op het dat had hier, desnoods niet breed, maar dan een toch voor de jongeren scherp geformuleerd waaróm moeten volgen. Zoo scherp, dat van dit voorbeeld der nieuwere romankunst, omdat zij niet alleen slappelingen kweekt, maar ook wel „ktmstgevoehgen onder de jongeren zoo fascineert, dat zij er tijdehjk hun Christendom om vergeten", p. 86, — hun afschuw werd gewekt, en alzoo ook hun «onrijpe zielen niet door ongeoorloofd contact in hun levensstrijd zouden worden bemoeiüjkt". (pag. 111.)

Op deze leemte aan scherpe critiek in het tweede opstel van dit overigens zoo veelszins verdienstehjk boek, dient onze jongere generatie, wanneer zij het gaat lezen, met nadrukte worden gewezen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 januari 1918

De Heraut | 4 Pagina's

Ieestafel.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 januari 1918

De Heraut | 4 Pagina's