GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Leestafel.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Leestafel.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

DR. J. C. DB MooE, predikant bij de Gereformeerde Kerk van Amsterdam. — WAT LEEHT . DE HEILIGE SCHRIFT OVER HEÏ MEDELEVEN DEK ENGELEN EN ZALIGEN MET DE^KERK OP AARDE f — J. H. Kok — 1918 — Kampen.

Op de, 20 September I.I., in UTRECHT gehouden vergadering der VEREENIGING VAN PREDI­ KANTEN VAN GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDER­ LAND heeft DR. DE MOOR deze vraag, door het Moderamen dier Vereeniging hem gesteld, beantwoord. Zijn daar gehouden referaat ligt thans, eenigzins omgewerkt en rekening houdend met de in het debat gemaakte opmerkingen, in druk voor mij.

De vraag op zich zelf is tweeledig en, daar „meeleven" een relatie en elke relatie minstens „twee" onderstelt, zelfs vierledig.

Vragen nu of de engelen met ons en wij met de engelen „medeleven", en evenzoo de twee andere of de zaligen met ons en wij met de zaligen „medeleven" — behooren tot 'n kategorie van vragen^ die, boven de'grenzen van ons kenvermogen liggen en waarvan wij dus niets weten.

Maar zij behooren ook, en met name het tweede paar, tot die waarop zich wierpen èn de bespiegeling welke, als de spin uit eigen lijf, uit eigen denken haar webbe spint, èn de verbeelding, die uit droombelevingen of ook uit belevingen bij opzettelijk veroorzaakte zenuwstoornissen, gestalten schept. Ik denk hier aan de vooroudervereering der heidenvolken, en ook aan dien anderen voim van animisme, het sedert de vorige eeuw onder de christen-volken opgekomen spiritisme of spiritualisme.

Al zulk pogen om op deze vragen een antwoord te vinden, is kortweg zoude voor God

en vindt dan ook, wat blijkt bij de ook ten onzent weer opgekomen superstitie van het »de dooden-vragen", haar bezoldiging is nog erger hersenenontreddering dan alkohol kan teweegbrengen.

Zonde voor God, omdat het is een liggen laten, een voorbijgaan instee van gebruiken, van wat God omtrent deze vragen geopenbaard heeft.

Want, al valt ook met onze oogen van dat meeleven der engelen en zaligen met de kerk op aarde niets te zien, en valt hier dus voor ons denken geen stof te bewerken, - de Bijbel, als Gods Woord, laat ons omtrent die vragen niet in het onzekere.

Gelijk van het Moderamen onzer Predikanten-Vereeniging dan ook uiet anders te verwachten was, stelde het terecht de" vraag: Wat leert de Heilige Schrift in deze materie?

Buiten de Schrift toch, weet niemand ' daar iets van. Alle speculeeren en phantaseeren daarover blijft een gissen, dat geen den minsten waarborg tegen" missen biedt.

Onder de Theologen, die te UTRECHT zouden saamkomen en aan wie de beantwoording dezer vraag kon worden toevertrouwd, behoorde zeker ook onze DR. DE MOOR. Daartoe toch is niet enkel Schriftkennis, doch ook, wat ik zou willen noemen technische bedrevenheid in haar uitlegging noodig, en óok noodig die wetenschappelijke beradenheid welke niet aller is, maar, doordat zij hem, die haar bezit, bij het opstijgen van de Schriftgegevens tot het resultaat, het lood dier gegevens zich nimmer van de vleugels - doet schudden, bewaart voor 'n tenslotte toch nog aan 't speculeeren en phantaseeren slaan.

DE MOOR nu, een Gereformeerd Theoloog, die al de drie zooeven genoemde qualiteiten bezit, heeft met zijn referaat een arbeid verricht, waardoor hij aan de op zich genomen verplichting ten volle heeft voldaan. En het is dan ook te begrijpen, dat de in UTRECHT vergaderde Theologen hem niet lieten gaan zonder hem hun wensch dicht aan het hart te leggen, dat referaat ook als brochure uittegeven.

Na een inleiding stelt hij den gang van zijtJ Schriftonderzoek ter beantwoording van de opgegeven vraag, aldus vast:

10. de verhouding der engelen tot de kerk op aarde.,

20. de verhouding der kerk op aarde tot de engelen.,

3o. de vei houding der gezaligden tot de kerk op aarde,

40. de verhouding der kerk op aarde tot de gezaligden.

Bij deze, logisch onverbeterlijke, dispositie doet zich echter het architectorisch bezwaar op, dat bij de uitwerking ' dezer vier onderdeelen, zij, zooals de Schrijver zelf onverholen erkent, «niet evenredig van omvang zijn". Dit bezwaar dunkt mij echter, wijl men aan een wetenschappelijke verhandeling geen zelfde eischen behoeft te stellen als aan een kunstwerk, niet maar te overzien, doch eer te loven. Want, doordat voor de beantwoording van de twee eerste ondervragen meer gegevens in de Schrift zijn dan voor die der twee laatste, en zoo ook weer voor de eerste meer dan voor de tweede en voor de derde meer dan voor de vierde, getuigt het van DE MOOR'S eerbied voor de Schrift, dat hij, bij die vierderlei beantwoording, niét, om door schijnweten de begeerte ' naar het onweetbare te bevredigen, meer zegt" dan hij weet., maar zich stipt houdt aan wat hij weet uit de Schrift. Terecht schrijft hij dan ook: »Wat leert de Heilige Schrift? — wij moeten dat altoos en bij alles vragen, doch hier voorkl".

In deze zijn bezonnen en bezonken beanttvoording der vraag: Wat leert de Heilige Schrift over het medeleven der engelen en zaligen met de kerk op aarde? kan ik mij dan ook, zoo in haar geheel als in haar onderdeelen, best vinden, en ik kan mij niet anders denken dan dat ieder goed Gereformeerde, die als ik deze studie gelezen heeft, Dr. DE MOOR dankbaar zal zijn voor kennis-verrijking en-verheldering op dit stuk. Het ware een indiscretie èn tegenover den Schrijirer èn tegenover zijn uitgever, hier ook nog aan toetevoegen, wat in dit vlugschrift op deze vraag en haar onderdeelen geantwoord wordt.

Aan 'n dergelijke indiscretie doe ik dan ook niet mee.

Met de hier bovenstaande gunstige beoordeeling van de wijze der beantwoording en mijn betuiging van onverholen instemming met haar inhoud, meen ik het verlangen naar zelf-lezen van dit vlot geschreven en ook 'voor niettheologen verstaanbaar boekje van nog geen 40 bladzijden, bij onze lezers genoegzaam te hebben gewekt.

Dan, éen ding wil ik hier nog aan toevoegen. In deze dagen, nu ook onder ons Gereformeerden, bij sommigen het in practicisme verloopen wilselement, bij anderen het in mysticisme verloopen gevoelselement, het denkelement in de religie qvervoedt, valt op algemeqpe belangstelling voor vragen als deze niet te reken'en.

Ik weet het ook wel en DE MOOR, die het ook wel weet, schrijft daaromtrent onverbeterlijk goed: »Ten opzichte van ^eze dingen moeten wij het juiste midden zoeken tusschen twee uiterste richtingen, die beiden te veroordeelen zijn. Sommigen willen uit een zekere geestelijke traagheid en gemakzucht deze gedachten liever laten rusten; zij hduden zich gaarne bezig met allerlei practischen arbeid in Gods wijngaard en •vinden deze overwegingen niet belangwekkend genoeg of ook te moeilijk om er zich aan te geven. Anderen hebben een ziekelijke neiging om zieh aan het verborgene te wijden en pijnigen zich af met allerlei vragen, waarop wij hier beneden toch het antwoord moeten schuldig blijven. De laatsten vieren-aan hun fantasie den teugel, doch zonder daarmee de waarheid een stap te naderen; hun > zicn« is evenmin het rechte als het «doenc der eersten. Onze roeping is het, om eenerzijds niet wijs te zijn boven het geen menr behoort wijs te zijn, anderzijds geen straal van hemelsch licht te veronachtzamen, die uit het Woord des Heeren tot ons komt en de onzienlijke dingen, waarmede wij in betrekking staan, beschijnt.t

De rechte «kennisc nu van wat God, zooveel als ons in dit leven tot Zijn eer en onze zaligheid van noode is, in Zijn Woord geopenbaard heeft, is zoo voor een recht »doen« van Zijn wil, als voor een recht »zien« van wat achter onze zintuiglijk waarneembare wereld ligt, onmisbaar. Daarom zal ieder Gereformeerde bij wien, doordat elke functie van zijn Ik, zoowel die van zijn denken, als van zijn voelen en willen, ook in de relatie tot Zijn God „het hare doet«, het religieleveri gezond is, aan zijn door practicisme of door mysticisme religieus verziekte broeders en zusters, medicgn bieden wanneer hij ze dit boekje over: »Wat leert de Heilige Schrift omtrent het medeleven der engelen en zaligen met de Kerk op aarde < , — in handen geeft.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 maart 1918

De Heraut | 6 Pagina's

Leestafel.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 maart 1918

De Heraut | 6 Pagina's