GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Van de Voleinding.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Voleinding.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

CCXCIX.

ACHTSTE REEKS.

XLIV.

En ik zag tronen, en zij zaten daarop; en het oordeel werd hun gegeven; en ik .zag de zielen dergenen, die onthoofd waren om het getuigenis van Jezus en om het woord Gods, en die het Beest en zijn beeld niet aangebeden hadden, en die het merkteekeiit niet ontvangen hadden aan hun voorhoofd en aan hunne hand; en zij leefden en heerschten als koningen met Christus de duizeèd jaren. Openb. XX : 4.

Van zelf bleek uit de drie eerste verzen van hoofdstuk XX, dat de inschuiving van de duizend jaren niet anders was dan de aanduiding van het ingrijpen Gods tot stuiting, voor zekeren duur, van het Satanisch geweld. De Satan ging zijn ondergang tegemoet, maar het menschdom op aarde mocht hiervan niet het slachtoffer zijn. Verloren zou gaan onder de kinderen der menschen wat door volhardend ongeloof met God brak, doch de mensch als zoodanig mocht niet het slachtoffer worden van de uitstooting, van Satan uit de hoogere sferen en van zijn nederwerping in de diepten, die met ons aardrijk samenhangen. Nu wordt voor deze opschorting van Satan's geweld zekere duur aangegeven. Dit moest ook wel. Blijkens het XlXe hoofdstuk was het einde gekomen; de aardsche historie werd afgebroken en ging niet meer door. Met den normalen tijd kon alzoo fniet meer gerekend werden. Het waren van nu af eeuwigheidsmomenten en eeuwigheidsvoortschrijdingen geworden, en om aan deze periode van duur nu een uitdrukking te geven, greep de heilige ©penbariiig terug in het Goddelijke en oneindige, en sprak van » duizend jaren «, hiermede op niets anders doelende dan op een Goddelijke pauze, op een overgang en voortschrijding in Gods heilig doen. Er kon geen sprake zijn van terugkeer in onze menschelijke tijdberekening. Nu de Voleinding intrad trok het zich alles uit het menschelijk doen in de Goddelijke levensbeweging terug, en om de Goddelijke levensbeweging in tegen stelling met ons menschelijk voortschrijden aan te duiden, werd nu de Goddelijke duur van wat zich doorzette, in de duizend saamgetrokken. Zoo was het in Psalm 90 geweest, zoo was het in heel de Apocalypse, en zóó moest het daarom ook hiewF zijn. Er moest worden uitgedrukt, jdat, geheel afgezien van alle menschelijke tijdbefekéning, de voortschrijding van het eindproces naar Goddelijken en niet naar menschelijken maatstaf zou "plaats grijpen, en om dit uit te drukken werd nu natuurlijkerwijs de Goddelijke formule gekozen, om zekeren duur uit te drukken, en die formule was altoos geweest, en moest ook hier blijven, het duizendtal. Ook bij ons menschen klom het cijfer van 1 op 3, van 3 op 10, en was zoo steeds voortgaande en klimmende; op Goddelijke erve daarentegen werd op eenmaal en eeniglijk het cijfer van den Goddelijken duur genoemd; dat cijfer nu was steeds geweest, en bleef ook hier in, het duizendtal verscholen, en wel. in dien zin, dat dit duizendtal geen'aantal jaren precies aanduidde, maar opeens en in 't groot den overgang aanwees die in het Goddelijke doen plaats greep.

In verband hiermede zet nu bij vs 4 een geheel andere gebeurtenis in, doch die op geheel gelijke virijze onder het duizendtal valt. Iets waarop hier te meer nadruk valt, omdat de letterlijke opvatting van de duizend jaren hier tot een geheel ondenkbare voorstelling zou leiden. Ziehier toch wat VS. 4—ó ons voorhouden: „Ik zag, zoo zegt Johannes, tronen en zij die nu aan de orde kwamen, zaten op dezelve, en hun werd het oordeel gegeven. En ik zag de zielen dergenen die onthoofd waren om de getuigenis van Jezus en om het Woord Gods, en die het Beest en deszelfs Beeld niet aangebeden, hadden, en die het merkteeken niet ontvangen haddéti aan hun voorhoofd en aan hun hand, en zij leefden en heerschten met Christus als koningen duizend jaren." En dan gaat 't in VS. S—6 aldus voort; , , Maar de overigen der dooden werden niet weder levend, totdat de dui'.end jaren geëindigd waren. Deze is de. eerste opstanding. Zalig is hij die deel heeft aan de eerste opstanding. Over deze heeft de tweede dood geen macht, maar zij zullen als priesters van God en Christus zijn, en zij zullen met Christus lieerschen als koningen duizend jaren, " Dit alles slaat natuurlijk terug op wat reeds vÉin hoofdstuk XII af was voorbereid en aangekondigd, en wordt hier^slechts opgenomen in het eind dat God aan zijn schep­ a z ping bereidt, om een nieuwe Schepping te h doen intreden. Hier vooral spreekt het t bericht zoo duidelijk mogelijk uit, dat de s duizend jaren niet op een periode van tien eeuwen kunnen doelen. Er wordt ons hier bericht over een tasschenschakel e in het groote eindgebeuren, doch het spreekt wel vanzelf, dat er van geen rekken van deze periode tot tien eeuwen sprake kan zijn, overmits hiemede geheel de zin en de beteekenis van het geschetste zou te loor gaan. Wel heeft men zich hiertegen bereepen op de eerste aartsvaders, waarvan Methusalem en Noach den leeftijd van duizend jaren naderden, doch met dit teruggrijpen in dg' aartsvaderlijke oudheid wint men hier geen enkele %threde. Die oud-aartsvaderlijke .leeltijd van omtrent tien eeuwen had toch destijds een van zelf sprekend doel. Het menschelijk leven stond destijds aan een levensgevaar bloot, waarvan later geen sprake meer kon zijn. Er dreigde destijds een uitsterven van het menschelijk geslacht, indien geen wondere levensverlenging werd toegewezen, en men ziet dan ook, hoe, zoodi; -a het leven der ndenschcnkinderen in aantal en kracht toenam, dathoogejaarcijfervan bij deduizend jaren geheel wegvalt, en overgaat in een levensduur van anderhalf honderd jaren, geUjk dit in een deel van Rusland nog steeds voor niet zoo klein deel het geval is. Hierop terug te wijzen als het einde nadert, is dan ook klare ongerijmdheid. Als het einde ingaat is de wereld met millioenen en nogmaals millioenen bevolkt, en kan er alzoo geen sprake zijn van de behoefte om, ter instandhouding van ons menschelijk geslacht, den levensduur te rekken en het leven te ontzien.

We staan hier alzoo voor de wondere gebeurtenis, dat er van dit oogenblik af tusschen twee soorten van dooden princi pieel onderscheid wordt gemaakt. Eerst is er sprake van dooden, die een exceptioneel voordeel genoten, endan volgterin vs. 5, wat de tweede klasse der dooden overko men zal. Deze tweede klasse zijn de gewone dooden, d.w.z. de groote massa millioenen en millioenen die in den loop der eeuwen gestorven, uitgedragen, begraven, verdronken of op andere wijze omgekomen zijn. Deze tweede klasse van dooden nu was uit dit leven verdwenen, en overge gaan in den toestand na den dood. Natuurlijk verkeerden ze destijds in den staat, die paste bij hun geestelijk bestaan toen ze stierven. '• Die in Jezus gestorven was ging een toestand te gemoet, die in het Vaderhuis zijn aanvankelijke heerlijkheid genoot, en wie gestorven was zonder Jezus toe te behooren, was overgegaan in den toestand, waarvan ons gerept - wordt in de gelijkenis van Lazarus en den armen man. Terwijl nu echter de voorstelling die hier heerschte, er toe leidde, om de opstanding van de gezaligden en van de verworpenen als gelijktijdig intredend te denken, wordt hier ten deze een schifting, een scheiding gemaakt, en splitst de Openbaring de gestorvenen in twee klassen. Van deze twee blijkt de eerste klasse de groote menigte, die eerst bij de gemeene opstanding in het levensbewustzijn terugkeert, maar wordt er daarentegen een andere klasse uitgezonderd, die reeds vroeger het leven herwint, en ingaat in wat VS. S noemt ^de eerste opstanding.

Deze uiterst belangrijke mededeeling lieeft nu uiteraard tot allerlei onhoudbare voorstellingen aanleiding gegeven, wanneer J men het verschil tusschen deze eerste en deze tweede opstanding loopen liet over een periode van tien eeuwen. Hoe dieper men in dat mysterie indrong, hoe minder kans men dan ook zag, om er zich rekenschap van te geven, wat dan toch eigenlijk te gebeuren stond. Dat er tweeërlei opstanding zou zijn, stond er duidelijk. Daaraan behoeft alzoo niet getwijfeld te worden. Doch het gaf uiteraard een alles beheerschend verschil, of men den afstand tusschen de eerste en de tweede opstanding als kort en vluchtig nam, dan wel opvatte als een verschil in tijd van meer dan tien eeuwen. En toch, zoolang men toegaf 'aan de uitlegging, om de duizend jaren die tusschen de eerste en 3e tweede opstanding lagen, in letterlijken zin op te vatten, moesten de eerste en de tweede opstanding wel geheel uit elkander worden gerukt, en tusschen deze beide een eeuwenlang stuk van gewoon menschelijke historie worden ingeschoven. Het zou dan een stuk menschelijke historie van hoogere orde zijn; dat geven we volgaarne" toe. Doch ook al verplaatst men voor die tien eeuwen de eerst opgestane heiligen naar Jerusalem en het heilige land, het zouden dan toch ltoos tien eeuwen van menschelijk leven ijn, die er tusschen in kwamen, en al blijft et bij wat, we reeds aangaven, dat deze tien eeuwen van heïHge historie in Jerusalem en het heilige land noch afwisseling, noch vooruitgang toonden, het waren en bleven dan toch altoos tien eeuwen, en die eeuwen moesten, hoe eentonig dan ook, toch een lange geschiedenis gehad hebben. Iets waarop te meer nadruk moet gelegd, omdat het feit niet valt weg te cijferen, dat zij die in deze heilige phase der historie meeleefden, er niets bij wonnen, doch veeleer het veel rijkere leven derfden, dat ie anders onmiddellijk op de nieuwe aarde en onder den nieuwen hemel zouden gesmaakt hebben. Doch ook afgezien hiervan mag ook hier geen oogenblik uit het oog worden verloren, dat deze exceptioneel begenadigden opstonden, hun existentie voortzetten, en straks in de nieuwe menschheid verdwijnen, binnen de vaste periode die de Engel van XX : 1 tot XXI : 9 als een geheel samenvat.

Hierop komt 't dan ook alles tenslotte aan. Is hetgeen ons in Opénb. XX : 1 tot XXI : 9 wordt geschetst, niet één geheel, hangt het niet onlosmakelijk saam, vormt 't niet één saamgeweven, in elkaar geschoven openbaring, dan zeef zeker kon hier vanjeen historische periode van eeuw na eeuw sjjrake zijn; doch dan, en dat is het, waarop hier altoos weer moet worden teruggekomen, dan moet deze gehcele openbaring van XX : 1 tot XXI:9 later in de Apocalypse zijn ingeschoven, en dan hoort ze hier tusschen hoofdstuk XIX en XXI:9 niet thuis. Dit is 't dan ook waaraan de geheele uitlegging hier hangt. Bewegen we ons hier op geheel vrij erf, zoo dat ge niet hebt te vragen, wat in het slot van Hoofdstuk XIX vlak voorafging, noch ook naar hetgeen in h. XXI:1-^ onmiddellijk.volgt, dan kunt ge geheel d'\.i inhoud van Openb. XX : 1-10 als gewoon menschelijke historie uiteenleggen, er metterdaad tien eeuwen voor' beschikbaar stellen, "ja, er ons gewone historischer leven door toelichten, gelijk Augustinus en na hem de meeste uitleggers dan ook gedaan hebben. Komt ge daarentegen tot de geheel andere conclusie, dat met hoofdstuk XX : 1„ de afschaduwing van het einde ingaat, zoodat het gewone menschelijk leven reedsihier in zijn einde insloop, en van nu af geen tijdberekening, maar een afschaduwing van het Goddelijke tijdlooze doen ons geteekend wordt, dan volgt ook de tweede èn de eerste opstanding hier als vanzelf op elkander, en is de vrucht en uitkomst van de eerste opstanding niet anders dan een overgangsphase tusschen den eersten inzet van de Voleindingen haar volle' doorwerking. Men kan en mag daarom over die eenheid van h. XX en XXI:9 geen oogenblik-heen loopen. Immers van meetaf moet wel verstaan, dat én de eerste én de tweede opstanding hier beiden saamvallen, met geen ander verschil van duur, dan noodig was, om achtereenvolgens dfe eerste ën de tweede opstanding in haar noodzakelijk onderling verband en vlak na elkander te doen intreden.

Is er alzoo geen sprake van twee' opstandingen, die door een-verschil van eeuwen van elkander afgescheiden zouden liggen, daarom is er toch wel ter dege een zakelijk onderscheid tusschen wat in de Openbaringen , zelve de eerste en de tweede opstanding heet. Hier ^althans in het XXe hoofdstuk worden in een afzonderlijke klasse gesteld »de zielen dergenen, die onthoofd waren om de getuigenis van Jezus", alzoo de martelaren der laatste periode, en zij die in deze laatste periode als bloedgetuigen het leven hadden gelaten. Van deze bloedgetuigen nif ontvangen we de voorstelling, dat ze niet den gewonen gang des Doods doorgingen, maar tegelijk met de laatstlevende getuigen op aarde, overgingen in een geestelijken staat, die door den Dood niet meer kon geraakt worden. Van zelf is hier op tweeërlei soort van geloovigen de aandacht te vestigen. Ten eerste op de zoodanigen die niet het gewone sterven ondergingen, maar aanstonds in een tweede existentie werden overgezet, en in de tweede plaats op de eigenlijke geestelijke martelaren, die gedood werden, maar aanstonds uit den dood in het leyen werden terug geroepen. Met name Kliefóth heeft dit onderscheid scherp afgeteekend, door de bewering op te stellen, dat de gqzaligdep, die aanstonds in het nieuwe, hoogere leven overgingen, hiermede buiten het oordeel werden gesteld, en niet staks op nieuw aan het oordeel onderworpen werden; Van dit alles kon natuurlijk geen sprake zijn, indien men tusschentijds tien eeuwen verloopen liet, maar juist dat is dan ook de averechtsche opvatting, die principieel moet weerstaan worden. De eerste op­ standing is geen schijnvertooning, om, gelijk t Lazarus en de jongeling te Naïn, ook deze G geheiligde personen als uit den dood in het V leven terug te brengen. Hetgeen deze hei­ d ligen kenmerkt is, dat ze op eenmaal worden d overgezet in den staat en in den toestand, h die bij de overige kinderen der menschen h eerst met de tweede opstanding intreedt. r Nu erkennen we gaarne, dat hetgeen Kliefóth b ten deze, in onderscheiding van al zijn exegetische concurrenten, beweert, een zeer' in het oog loopende durf verraadt Het komt er toch op neder, dat de aldus ten leven geroepenen niet meer deelen in het lot, dat alle overige kinderen der menschen treft.

Uiteraard moet dit dan ook ernstig doordacht worden. Gaatmen toch af op de oude voorstelling, dat men te doen heeft met een 'periode van tien eeuwen, dan wordt de hier gegeven voorstelling ten eenenmale onhoudbaar. Al gold het voor slechts een kleine groep van bijzonder begenadigden en uitverkorenen, in geen geval zou 't toch houdbaar zijn, dat deze tien eeuwen Vóór het einde in de zaligheid ingingen en met het eens komend oordeel in den meest letterlijken zin niets meer uitstaande hadden, tenzij men dan de schier belachelijke poging waagt om hun een ouderdom als van Methusalem toe te kennen. Doch heel anders komt 't natuurlijk te staan, zoo men het verloop der Openbaringen neemt, gelijk het in hoofdstuk XX en XXI voor ons ligt. Is dit stuk der Apocalypse, als door één Engel gegeven, niet in deelen te splitsen, is en blijft 't één geheel, en gaat 't in en loopt 't af in de overgangsperiode van het vlak daarop naderend einde, dan verkrijgt men een geheel andere voorstelling, en is elke poging om wat ons hier bericht wordt, te rekken en op zichzelf te nemen, als iets, dat buiten verband met het naderend einde staat, de ongerijmdheid zelve.

Ook de kortheid waarmee dit alles in tien verzen wordt afgehandeld, wijst ons dien weg qit. Wie de geheele Openbaring doorworstelt, en met nauwkeurigheid nagaat mèt wat uitvoerige voorstellingen geheel de eerste loop van wat te komen staat, ons geteekend wordt, zóó uitvoerig zelfs, dat het vaak onzen geest ophoudt en van de hoofdzaak aftrekt, kan het zich niet verklaren, dat een zoo machtfg geheel van gebeurtenissen als men wil dat in h. XX : 1—10 voor ons zou liggen, in zes verzen zou zijn afgedaan. Men lette er toch wel op, dat vs. 7—10 op een geheel ander gebeuren doelen, dat vanzelf zekeren tijdsduur opeischt. Het ten onder brengen van de volken van Gog en Magog is een worsteling, die uiteraard op een enkele periode beslag 'legt. Doch dit alles laten we nu voor het oogenblik rusten en bepalen ons nu eeniglijk tot wat in h. XX:4—6 ons wordt voorgehouden, en let men scherp op deze nadere indeeling, dan is het hiermede voor wie goed leest uitgemaakt, dat de eerste opstanding niet anders dan een kort vooraf ingrijpen van den Christus is in den gang van wat te gebeuren staat. De Christus heeft dan het Beest en den Valschea Profeet reeds ten ondergebracht, en evenzoo den Satan met zijn Demonen reeds uit de hooge sferen in de laagte der peillooze diepte neergeworpen. Hét oordeel is alzoo reeds ingetreden, en gaat, eenmaal begonnen zijnde, door. Tot de gewone formule van het historisch menschelijk leven keert het doen van den Christus niet terug. Het oordeel is ingezet, en doorloopt nu zijn phasen, en één van die natuurlijke oordeelsphasen is nu, dat de Christus zijn heilige martelaren tot zich trekt, hun door vervroegde opstanding delevensmacht hergeeft, en meê door hen zal inzetten wat te komen staat.

Er is alzoo geen sprake van een nieuwen toestand dien de Hetere in het leven roept. Hij trekt zijn martelaren, zijn laatste getrouwen tot zich, laat hen in de herwinning van het leven aan alle anderen voorafgaan, en omringt zich door deze eerste opstanding van zijn getrouwen van een rijke schare, die in het oordeel dat nu ingaat, hem bijstaat en tot uitgebreide krachtsontwikkeling in staat stelt. Van dit alles blijft uiteraard niets over, zoo men deze eerste voorafgaande opstanding tien eeuwen voor de tweede doet plaats grijpen. Doch heel .anders konft 't natuurlijk te staan, zoo beide "èn die eerste èn die tweede opstanding voorvallen en afloopen in wat zelfs door geen normale tijdsmaat kan worden uitgedrukt, doch veeleer 't begin is, waarmee het eindoordeel inzet. Zoo nu wordt het verloop niet alleen natuurlijk, maar tegelijk rijk. Er is nu niet eerst een overgaan in het hooge en eeuwige, om daaruit een nieuwe levenshistprie van tien eeuwen af e leiden, doch er is een proces in het oddelijk doen, nadat de Voleinding intrad. andaar dat het hier eenzelfde engel is ie geheel dit visioen voor ons uitstalt, en ie niet besluit dan na ons den nieuwen hemel en de nieuwe aarde voorgesteld te hebben. We mogen hier met geen jaren rekenen, doch mochten we het ons een oogenblik veroorloven, zoo zouden we het ons kunnen voorstellen, dat de binding en opsluiting van Satan zeg enkele dagen duurde, dat voorts in die zelfde dagen de gezaligde martelaren, en zij die nog op aarde onder de geloovigen Christus' eere verhoogden, tot een hooger staat van existentie, door afzondering, werden opgeheven. Zoo zou dan hier de, eerste opstanding spreken. Inmiddels zou het proces van de Goddelijke Voleinding doorgaan, en straks, als deze eerst verwekten reeds ten leven waren ingegaan, zou kort daarop de volledige opstanding volgen, en het proces voleind zijn.,

De laatste worsteling, met Gog en Magog staat hieraan niet in den weg. In vs. 7, 8 en 9 wordt toch wel gesproken van de eindworsteling, die de Satan met het oog op Gog en Magog ondernemen zal, edoch, en hier lette men op, van een langdurige worsteling, die hieruit zou opkomen, is geen oogenblik sprake. Wel toch staat er, dat Satan, met behulp van zijh legermacht, de legerplaats en de geliefde stad omsingelen zal, maar er volgt niet op, dat dit tot een doodelijke worsteling zal leiden. Veeleer wordt kortaf en als met één doodelijken slag uitgesproken, dat er vupr van God uit den hemel neder zal vallen, en dat dit vuur Satans geheele macht zal verslinden. Ook hierbij is alzoo aan geen eigenlijke periode te denken. Het gaat alles in een geheel ongewoon tempo, schier plotseling en met afdoende gevolgen toe^ Hiervan nu verstaat men uiteraard niets, zoo men vasthoudt aan de grondfout om de duizend jaren naar den almanak over tien eeuwen te laten loopen. Dit echter maakt de aankondiging van den laatsten Engel, die over de oude wereld profeteert, dan ook volstrekt ondenkbaar. De duizend jaar zijn de maat van het Goddelijk symbolisch optreden. Doch laat men op die wijs eenmaal den letterlijken zin van het cijfer duizend in deze geheele profetie varen, zoodat waar van duizend gesproken wordt, op niet anders wordt gedoeld dan op het proces der Goddelijke actie, dan. vernauwt zich natuurlijk de duur van dit proces, zoodat 't alles saamgenomen als één saamhangend geheel in snelle opeenvolging afloopt. Duizend beteekent hier dan niet anders, dan dat er niet meer met menschelijke gegevens gerekend wordt, en dat het in het verloop der dingen de rechtstreeksche Goddelijke actie is, waarop we gewezen warden. Wij menschen rekenen dan in ons kleine dóen met cijfers van 3, 10, 12 enzoovoorts; bij God daarentegen vallen alle deze beperkende groepeeringen weg, en daarom wordt voor dit Goddelijk doen geen ander cijfer (mits dan symbolisch) gebezigd, dan altoos weer het majestueuse cijfer, dat zijn Goddelijk karakter in het getal van duizend aangeeft.

De eerste opstanding, gelijk ze ons van hen bericht wordt, die als martelaren of als laatste getuigen vooi-den Christus optraden, is alzoo niet op te vatten als iets, dat een reeks van jaren en eeuwen aan het jongste oordeel voorafging, maar veeleer als iets, dat het jongste oordeel verhaastte en inleidde. HoofdstukXlXen XX—XXI:9 s& am geven ons hêt geheel van het eindproces, en in dit hoofdstuk worden slechts enkele verzen aan deze eerste opstanding gewijd, en de grootere helft van vs. 11 tot en met XXI:9, alzoo saam veertien verzen, aan hetgeen terstond daarop volgde. Nu is ongetwijfeld het rechte verstand van dezen geheelen pericoop in den loop der eeuwen radicaal bedorven, doordien men van meetaf aan die valsche opvatting van het duizendtal heeft toegegeven, en alle verdere hiermede saamhangende vraagstukken geheel eenzijdig uit de tien eerste verzen van h. XX heeft pogen te verklaren. Men heeft daardoor deze tien verzen uit hoofdstuk XX op onbegrijpelijke wijze geïsoleerd, en door die misvatting kon het niet anders, of er moest wel een averechtsche opvatting insluipen, die ten slotte de beteekenis van het duizendtal in de Apocalypse geheel voorbij zag, en verzuimde met het verband te rekenen waarin hoofdstiiik XX met XIX en XXI stond, en op die wijs kon het niet anders, of het feit, dat het hier de eindoplossing gold, werd geheel uit het oog verloren. Dit kon ten slotte dan ook tot geen andere conclusie leiden, dan dat geheel dit XXIe hoofdstuk, ja de geheele Apocalypse, verdicht en verzonnen was. De handhaving

van dit hoofdstuk was als rechtstrceksch vervolg op hoofdstuk XX niet meer doenlijk, en zoo had men te kiezen tusschen de twee mogelijkheden die overbleven; en wel in dien-zin, dat óf heel dat XXe hoofd, stuk, als van te verdachten oorsprong, weg moest vallen, óf dat de cijfers ook in dit hoofdstuk niet anders dan symbolisch moesten worden opgevat, doch dan ook heel VS. 1—10, als in snel procei te voleinden, voor ons «ouden treden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 oktober 1918

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Voleinding.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 oktober 1918

De Heraut | 4 Pagina's