GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Verwachtende de belofte des Vaders”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Verwachtende de belofte des Vaders”.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

En als hij met hen vergaderd was, beval hij hun, dat zij van Jeruzalem niet scheiden zouden, maar verwachten de belofte des Vaders, die gij, zeide hij, van mij gehoord hebt. Hand. I : 4.

Lukas, aan wien we het zoo gewichtige boek tier Handelingen te danken hebben, was als geneesheer steeds nauwkeurig in wat hij bericht, en zoo meldt hij ons aanstonds, reeds in het derde vers dat hij neerschreef, hoe de verrezen Heiland gedurende veertig dagen na zijn Verrijzenis zich aan zijn Apostelen en overige discipelen geopenbaard heeit. Hiermede bedoelde hij natuurlijk niet, dat de Christus gedurende een tijdpeik vaa veertig dagen, eiken dag, van den morgen tot den avond, met zijn Apostelen in aanraking was gekomen. Van elders weten we, dat dit er niet naar leek, en dat de Christus slechts op een klein aantal dagen zich met zijn Apostelen onderhield.

Toch hebben die veertig dagen, waarvan Lukas gewaagt, een ernstige beteekenis. Ze duiden toch aan, dat er tusschen den dag van Jezus' Verrijzenis, of wilt ge sinds zijn eerste outmoeting met zijn discipelen na zijn Opstanding, en den dag van zijn Hemelvaart een tijdperk van veerdg dagen verloopen was; juist het cijfer, dat ook wij nog steeds gelden laten. De Hemelvaartsdag valt ook bij ons nog steeds op den veenigslen dag na Paschen in, en daarna verloopen dan nogmaals tien dagen om ons naar Pinksteren te leiden, wat ahoo van Jezus' Opstanding tot aan dtn Pinksterzegen saam op vijftig dagen doelt.

Let er nu op, hoe in de H. Schrift steeds op alle manier met een vast cijfer, met een gestadig aantal gerekend woidt, en hoe onder deze cijfers het getal van zeven, van twaalf, van veertig, en zoo meer, steeds naar voren dringt. Voor ons blijft het steeds raadselachtig waarom de Heëre onze God schier immer met deze op den voorgrond tredende cijfers rekening houdt. Tal van cijfers komen bij zulke berekeningen nimmtr voor. Denk maar aan de elf, aan de dertien, aan de zeventien. Zoo dikwijls er in het bestel Gods van cijfers sprake is, zijn't veelal juist zulke getallen, die wij zouden overslaan. Wij hechten aan het tientallig stelsel, maar zoo is 't in het bestel van den Eeuwige niet. Hier zijn 't juist de drie, de zeven, de twaalf, de veertig en zooveel meer, die den kringloop en den saamhang aanduiden en inperken.

En zoo nu is het ook bij Jezus' Hemelvaart. Ook voor de Hemelvaart zien we een vast cijter intreden, en wel het cijfer van veertig. Nu zou 't ons allicht toeschijnen, alsof voor dat hooge en afgeronde cijfer hier zelfs geen aanleiding aanwezig was. Alle verschijningen saam zouden nog op geen tien dagen beslag leggen. Om wat oorzaak moest nu dit cijfer hier oploopen tot de veertig? Reden wordt ons hiervan ook niet gegeven. Alleen het feit wordt vastgesteld, en wel vastgesteld als een feit, dat in niets van measchelijk willekeur of van aardsche gebeurtenissen afhing, maar dat uitsluitend en eenigüjk bepaald was door Goddelijke beschikking. Wij zouden zulk een cijfer allicht op twintig of vijf-en-twintig dagen gesteld hebben. En toch mocht dit niet zoo zijn. Het getal der dagen moest volloopen tot de veertig, en zelfs op geen zweem van beweegreden wordt geduid, uit wat hoofde deze veertig dagen vol moesten worden.

Zulk stiptelijk aanwijzen niet van menschenkant, doch van Gods zijde, blijft ons deswege zulk een raadsel, wijl wij zoo licht geneigd zijn, zich bij God alles in het eeuwigheidsbegrip te doen verliezen, zoo dat de getallen en cijfers, hoe ook genomen, er feitelijk niets meer toe schijnen te doen. En toch blijkt bij nader indenken, hoe juist deze bewering, alsof de getalcijfers voor God niet mtê zouden tellen, op een grondv^rgissing beiust. Reeds het Drieëen-zijn vanden Almachtige bewijst het tegendeel, en als ge aan de Schepping toekomt, ziet ge hoe aanstonds het zevental wordt ingezet, en zulks zóó beslist, dat alle verder handelen van God met den mensch, Zijnerzijds aan de Drie^ en wat de Schepping aangaat aan de Zeven gebonden blijft. Diepzinnige geleerden, die in de cijferwereld tot op den bodem doordrongen, gaven ons dan ook op velerlei manier de stellige verzekering, dat in 'l Goddelijke zijn en doen steeds ook het wondere cijfer meespreekt, ja, dat de eeuwigheid ten slotte niet anders dan met het oog op de cijfers van drie en zeven, en zoo ook van twaalf en veertig, kan begrepen worden. Het eindige en het oneindige staan met elkander krachtens den oorsprong der dingen in harmonisch en natuurlijk verband.

Ook wat de getalcijfers betreft, gaat daarom de Ciiristus steeds op den Vader terug. Met beslistheid betuigde de Christus het aan zijn jongeren, op 't oogenblik, toen zijn opvaren ten hemel op staanden voet zou intreden: »Het komt u niet toe, te weten de tijden en gelegen-- heden, die de Vader in zijn eigene jnacht gesteld Keef ti. Reeds vóór zijn Kruisiging had de Christus zelf het betuigd: > Van dien dag en die ure weet nierriand, ook niet de Engelen des hemels, dan mijn Vader alleeuc Zelfs de Christus zou dien dag en die ure eerst vaststellen kunnen als ze intraden. Voor ons is het eeuwige niets dan een ganschelijk onbepaald begiip, waaraan we geen vaste verwachtingen verbinden kunnen. Als wij ons hooren aanzeggen, dat de ure der eeuwigheid ingaat, dan maakt zulks geen anderen indruk, dan alsof alle onderscheid zelfs van eeuw na eeuw nu weg viel, en alsof er niet dan een eindelooze gelijkmatigheid van alle dingen zou overblijven. Zoo sterk omklemt ons zelfs dit besef van het eeuwige, dat we ons jpiet recht in kunnen denken, hoe in het Vaderhuis het eeuwige leven intreedt en hoe J: och ten leste ook dit leven in het Vaderhuis door het laatste oordeel zal worden afgebroken, om eerst over opstanding en oordeel heen in de eeuwige gelukzaligheid van de nieuwe aarde onder den nieuwen hemel over te leiden.

Het is dan ook ten eenenmale onjrist gezien, alsof de cijfers en getallen alleen bij onze voorstelling thuis hoorden, en alsof het denken en oen van God Drieëenig geheel buiten alle n erschil van tijd en buiten alle indeeling van z euwen en jaren omging. Het ligt eeniglijk s an onze kortzichtigheid, dat 't ons on­ s doenlijk schijnt, om, ook als we in het eeuwige u ons verplaatsen, nog met getallen en afstanden en onderscheiden cijfers te rekenen.

De Christus sprak het daarom op het oogen u blik van zijn Hemelvaart zoo stellig en met g zulk een beslistheid voor zijn jongeren uit, dat w de belofte voorde toekomst teenbelofte des Vaders*^ p en niet een gissing onzerzijds was, ja, dat de Christus zelf de komst van de ure, waarin die belofte verwezeniykt zou worden, van den Vader moest inwachten. Het kon daaropi niet anders zijn, dan het ^verwachten van de belofte des Vadets", die gij, zoo voegde Jezus er aan toe, van mij gehoord hebt. Aan de jongeren kwam het niet toe, die ure te kennen. De Christus zelf kon wel profeteeren, dat die ure nu komende en reeds nabij was, maarover het ingaan van die ure zou de Vader beschikken, en aan de jongeren vooral kwam het in 't minst niet toe, »te weten de tijden en gelegenheden, die de Vader in zijn eigen macht gesteld heeft.”

In het eeuwige doen Gods was ook de beschikking over al het bijzondere opgenomen. De eeuwigheid zou zich in 't minst met in vage algemeenheden verliezen, die steeds en onveranderlijk zich zelf gelijk zouden blijven. Wat voor ons de wisseling van tijden en toestanden is, vloeit voor ons voort uit Gods heilige, alomvattende beschikking. Het onderscheid tusschen onze voorstelling en de wezenheid der dingen gelijk ze in God rust, bestaat alleen hierin, dat wij het eeuwige niet met het bijzondere tot hooger eenheid kunnen saamvoegen. Wat eeuwig is, mist voor ons alle tijdsindeeling. Voor den Heere onzen God daarentegen is de indetling in het bijzondere tot in zijn eigen dag en ure toe het uit Hem zelf opwellende. Het eeuwige is voor den Schepper aller dingen tegelijk het alomvattende en het alles in 't bijzonder van zijn wezen doordringende. Voor onzen beperkten blik is het eeuwige een steeds in zich zelf gelijk blijvend, eender; voor den Heere onzen God daarentegen spreidt in het eeuwige zich de rijkste veelvormigheid uit. Onze blik is te beperkt zoodat we óf alleen het tijdelijk bijzondere óf alleen het alles in zich opslurpende eeuwige kunnen genieten. In God daarentegen is het «eeuwigec de rijkste ontplooiing vaa al wat in 't bijzondere schitteren kan.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 mei 1919

De Heraut | 4 Pagina's

„Verwachtende de belofte des Vaders”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 mei 1919

De Heraut | 4 Pagina's