GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Van de Kerk.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Kerk.

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXIX.

En het geschiedde te Icónië, dat zij te zamen gingen in de synagoge der Joden, en alzoo spraken, dat eene groote menigte, beide van Joden en Grieken, geloofde. Hand, XIV : 1.

Zijn door wat voorafging de algemeene verhoudingen, waaronder de Kerk van Christus na het gebeurde op den Pinksterdag het eerst optrad, in haar breeder omtrek, duidelijk genoeg afgeteekend, dan behoort thans aanstonds op het historisch verloop, dat de gang van het - Kerkelijk leven nam, nader te worden ingegaan. Hierbij nu sta op den voorgrond, dat gemeenlijk te veel ingang wordt gegeven aan de voorstelling, alsof de Kerk, van haar eerste optreden af, die vaste vormen had aangenomen en al^ algemeen fftldig geijkt had, lie thans nog in onze Gereformeerde Kerken, blijkens onze Belijdenis, blijkens onze Kerkenorde, en ingevolge de beteekenis van de geldende formuleering, heerschende zijn. Men vergistzich echter ten eenenmale, indien men het zich voorstelt, alsof een Kerkrecht, een geschreven belijdenis, en een Liturgie, gelijk wij die thans bezitten, aanstonds na het heilig Pmksteren in de Kerk te Jeruzalem waren ingevoerd, en vandaar in bijna gelijkluidenden vorm voor alle overige destijds reeds bestaande of straks gestichte Kerken werden geldend verklaard. Er is geen enkele stellige uitspraak van de Apostelen, of van Lukas in zijn Handelingen, die deze voorstelling waar zou kunnen maken. Veeleer toonen de feiten, en blijkt uit de Apostosche geschriften, dat er in den eersten aanvang van 't leven der Kerk van zulk een aiouivattende eenpariglieid Ia belij'leijis en optreden nog geen sprake was. Het nam oorspronkelijk in de onderscheidene Kerken schier alles een eigen loop en een eigen vorm aan. Van gelijkvormigheid in het optreden wa.s schier nog geen sprake, en zoo men de vraag stelt, of de eerst optredende zelfstandige Kerken meer 'leken op wat later door Rome als Kerkelijken vorm tot heerschappij is gebracht, dan wel op hetgeen te Geneve door Calvijn werd aanbevolen, of nóg later in Amerika vasten vorm aannam, dan eischt eerlijke zin, dat men geen oogenblikaarzele, om in beginsel althans aan den Roomschen Kerkvorm de prioriteit toe te kennen. Hiermede is uiteraard in het minst niet uitgesproken, dat reeds toentertijd deze Roomsche Kerkvorm de later ten volle uitgewerkte gestalte verkreeg, als waarin wij haar in de dagen van Luther en Calvijn leeren kennen, of sterker nog, alsof de Kerk, reeds in dien eersten aanvang, zich inzette in wat in 1870, over alle Concilie en Episcopaat heen, als uitsluitende bevoegdheid van den Paus werd geheiligd, maar wel, dat de eerste inzet, waaruit ten slotte bij consequentie de huidige Roomsche Kerkvorm moest opkomen, reeds in die eerste dagen, en kort na het wegvallen van het Apostolaat, zijn wortel schoot.

Neemt men, gelijk 't zich historisch aan ons vertoont, eerst het Kerkelijk leven onder het Apostolaat, daarna het leven der Kerk onder de groote Kerkvaders, en voorts de ontwikkeling van den Roomschen Kerkvorm, gelijk deze zich ten slotte in Luthers dagen voordeed, en buigt men dan zijdelings af, om te kennen wat Luther uitdacht en wrocht, waarin de Anabaptisten en Mennonieten afweken, hoe Calvijn tot zuiverder gehalte geraakte, en hoe hetgeen onder Calvijn nog in 't proces steken bleef, eindelijk dan toch door de Pilgrimfathers in Amerika zijn finalen, geheel onafhankelijken, en zuiver kerkelijken vorm erlangde, dan boeit ons drieërlei: l». na het Apostolaat de opkomende episcopale vorm; Z** de eenzijdige voltooiïng van dezen episcopalen en straks papalen kerkvorm, gelijk deze in de Kerkvaders, in Rome, in de Conciliën en ten slotte inde Vaticaanschc decisiën van 1870 zich voortzette; en 3». de Reformatorische Kerkgestalte, die op haar beurt wederom in drieërlei vorm zich ontplooide, t. w. in de Luthersche, in de Calvinistische en in de Anabaptistische wijze van optreden. Doch stelt men het zich nu voor, alsof na het wegvallen der Apostelen, reeds de eerste Kerkvaders den zuiver Calvinistischen Kerkvorm niet slechts aanbevalen, maar ook invoerden, dan merkt men zelf al spoedig, hoe averechts men uitkomt. Van zelf mag er geen oogenblik aan gedacht, alsof te ontkennen ware, dat reeds in de tweede helft der tweede eeuw, enkele plaatselijke Kerken nog in bijna zuiver Apostolischen vorm zich openbaarden; doch men vergist zich ten eenenmale, indien men de^ voorstelling huldigt, alsof 't reeds destijds alzoo met alle geordende Kerken stond. Die volstrekte zuiverheid van vorm, die hier en daar uit mocht komen, was veeleer hooge uitzondering, en als'beheerschende neiging wet-d al spoedig het stre.^-j op.-r.'. .t».. as aan het Episcopaat de leiding van het Kerkelijk leven toe te vertrouwen, en van den papalen Bisschop te Rome den meest beheerschenden invloed te doen. uitgaan. Hiermede is "natuurlijk allerminst bedoeld te zeggen, dat deze saamvattende en op eenheid van vorm doelende neiging reeds destijds het pleidooi gewonnen had. Steeds zelfs kwam van meer dan één zijde zekere tegenactie uit, om, tegen alle verbandsidee in, de enkele Kerken op zich zelf te doen blijven staan, gelijk zulks met name in de Afrikaansche Kerken te bespeuren viel. Steeds dient van meet af erkend, dat dit neigingen waren, die tegen het algemeene streven der Kerk ingingen, en dat dit algemeene streven er ongemerkt en als van zelf toe leidde, om de Kerken onder het Episcopaat en zoo ook onder het papale Episcopaat van Rome te brengen. Men mag het zich daarom niet voorstellen, alsof de Christelijke Kerken in de drie ^ vier eerste eeuwen in zuiver Calvinistischen vorm gebloeid hadden, en eerst later-afdoolden. Veeleer moet omgekeerd erkend, dat de algemeene gang van het Kerkelijk leven op eenheid drong, en dat deze drang naar eenheid de oorspronkelijk zoo rijke verscheidenheid, spoediger dan men zou vermoed hebben, de eerst alles beheerschende vrijheid der Kerken aan banden legde en in eenheid van vorm omzette.

Hierbij lette men er intusschen wel op, dat er van een Synodale saamwerking van alle Christelijke Kerken saam op de beheerschende punten van het Kerkelijk saamleven, voorshands nog geen spi ike was. Zelfs op het Concilie van Nicea (325) waren in het minst nog niet alle bestaande Kerken vertegenwoordigd. Die alomvattende eenheid is in het Kerkelijk leven eerst veel later tot stand gekomen, hoewel ook dit latere nooit anders dan in beperkten zin mag geconstateerd. De Oostersche Kerken neigden er van meet af toe, om een geheel afgescheiden en geïsoleerde positie in te nemen, en al heeft men destijds gepoogd het Oosten ook Kerkelijk met het Westen te vereenigen, daarin tenvolle geslaagd is men toch nimmer, en nauwelijks bood zich een geschikt verschil van Kerkelijke zienswijze aan, of van dit difFerent' is aanstonds gebruik gemaakt, om opnieuw een scheidsmuur te doen optrekken. Dit echter neemt in het minst niet weg, dat op alle terrein en van allen kant van meet af niet de latere Calvinistische zuiverheid den Kerkvorm regelde, maar dat het Episcopaat schier op elk terrein den toestand beheerschte, en dat niet onze uitgezuiverde Kerkvorm, maar het uitgangspunt van wat ten slotte tot Rome geleid heeft, zich al spoedig van het Kerkelijk leven meester maakte.

Uiteraard mag dit niet zóó verstaan, alsof na het wegvallen van het Apostolaat aanstonds van de Kerk van Rome de geheele leiding uitging. Die vastheid van leiding is eerst van lieverlede aan het Roomsch Episcopaat gebonden. Dit echter raakt slechts de ontwikkeling die deze Kerkvorm allengs nam en nemen moest, doch wat blijft, van meet af izich aankondigt, en tot op de Reformatie den gang van het Kerkelijk leven is blijven beheerschen, was dat de beteekenis van het gemeenteleven al meer te loor ging; dat er van invloed van de gewone geloovigen op wat de Kerk zijn zou, steeds minder sprake viel, en dat na niet zoo lange dagen, de Kerkleden in geheel passieve conditie overgingen, om alle beheersching van den gang van het Kerkelijk leven in handen van de Bisschoppen te doen komen, zoodat het alles hierdoor reeds aanstonds min of meer onder den invloed geraakte van den geestelijken Vorst, die te Rome in de oude Keizerstad zijn macht deed gelden.

Om een helder inzicht in het eerste bestand van het nieuw opkomend kerkelijk leven te erlangen, moet op meerdere historische bijzonderheden de aandacht saamgetrokken. Dit geldt al aanstonds van de hoegrootheid der eerste Christelijke Kerk te Jerusalem. We lezen hier aanvankelijk van vrij hooge cijfers. Reeds den eersten dag na Petrus optreden, wordt ons gemeld van drieduizend gedoopten, zoodat men na verloop van geheel de Pinkster-periode wel gissen mag, dat het getal der bekeerden tot een vijfdjiizend gestegen was. Hierbij echter stelt men het zich nu gemeenlijk voor, alsof de eerste Christelijke Kerk te Jerusalem dit beduidende cijfer bereikte. Hiervan echter kan geen sprake zijn. Gelijk we uit de groote volksoploopen, waarvan in den Pinkstermorgen de voor­ aan liggende tempelzalen getuigen waren, vernemen, waren de hoorders van Petrus, die straks zicïi gewonnen gaven, in 't minst niet allen inwoi ars van de heilige stad, doch leKSigiiü^irf-ji't alle oorden van Syrië en Klein-Azie, die met het Pinksterfeest naar de heilige st.id waren getogen. Voorzoover nu de tot deze groepen behoorende personen zich n i Petrus' Pinksterredé gewonnen gaven en zich doopen lieten, sprak 't vanzelf, dat de niet-Jerusalemmers hieronder welhaast zich opmaakten om naar hun woonplaats terug te keeren. De vrij plotseling bekeerden waren een gemengd gezelschap. Er waren inwoners van Jerusalem onder, e« werden ond^r hen belijders gevonden, die uit Judea of Galileaherkomstig waren, doch er behoorden pok niet weinigen toe, die van veel verder af gekomen waren, met name uit Syrië en Klein-Azië, en vrij waarschijnlijk ook wel eenigen uit Griekenland en Rome. Zooals het tot op het uitbreken van den jongsten oorlog regel en gewo(nte was, dat uit Java, Sumatra en andere eilanden van onzen Archipel duizenden bede'/ftartgangers onder Egypte's hoede, naar Mekka en naar Medina togen om de heilige plaatsen van het Mohammedanisme op te zoeken, juist zoo was het ook destijds vrij gezette regel, dat eenige duizenden Joodsche pelgrims uit de plaats hunner woning, ais er een der groote feesten naderde, naar S^on optogen, doch niet met het voornemen om daar teblijven woiien, doch veel meer om na afgeloopen feestviering aanstonds weder met hun gezellen uit Jeruzalem naaf het land hunner inwoning terug te keeren. Men moet uit dien hoofde wel aannemen, dat van de duizenden, die onder den Invloed van Petrus' Pinksterrede zich gewor.nen gaven en tot den Christus bekeerden, y-; rreweg het grooter deel straks Jeruzalem v, - -er verlaten heeft, uin huibwctaits ie keeicu. v'asce cijfers zijti hiervoor niet aan te geven, maar, aangenomen dat het geheele tal bekeerden op een vier è. vijfduizend liep, mag toch zonder vrees voor te ernstige vergissing ondersteld, dat uit de inwoners van Jeruzalem zelf, nauwelijks een groote tweeduizend der eerste Christenen ook aldaar woonden.

Dit strookt met wat ons verder van deze eerste Christelijke Kerk te Jerusalem gemeld werd. »Allen, zoo staat er in vs. 44, allen die geloofden waren bijeen en hadden alle dingen gemeen, en zij verkochten hun goederen en have, en verdeelden ze aan allen, naar dat elk van noode had". Deze geheel speciale teekening van het beeld der eerste Jerusalemsche Kerk gaat nu zeer wel door, zoo we ze toepassen op die bepaalde bekeerden van den Pinksterdag, die inwoners van Jerusalem waren, doch ze past in niets op het geheele getal van de Pinksterbekeerden. De velen toch, die geen inwoners van Jerusalem waren, maar slechts de enkele dagen van het groote Pinksterfeest daar vertoefden, konden uiteraard noch hun huis, noch hun have verkoopen, omdat ze hierover niet te Jerusalem beschikken konden. Hun have konden alleen zoodanige bekeerde Joden te Jerusalem verkoopen, die te Jerusalem woonden, er een huis hadden en over hun meubilair en vee konden beschikken. Schat men het cijfer, van deze mannen nu op een tweeduizend, zoo is aan te nemen, dat deze bekeerden alle bezittingen van de hand deden, en saam zich verzekerden van zoo veel woning als noodig was, om een onderkomen te vinden, deze woonplaatsen in genieea'schappelijk bezit hielden, saam aten, en saam alle ding gemeen hadden. Zij bepaalden er zich dan ook niet toe, om op den Sabbath of op den dag des Heeren bijeen te komen, maar waren tdagelijks" bijeen, en altoos in een der Tempelzalen; een kerkgebouw hadden ze blijkbaar nog niet. En in zulk een Tempelzaal elkaar vindende, gingen ze dan van daar uit naar de plaats waar ze de broeders vinden konden, »braken met deze van huis tot huis het Brood, en aten dat brood saam met verheuging en eenvoudigheid des harten". Deze manier van optreden maakte, zoo staat er in het slotvers, een gunstigen indruk op geheel de bevolking van Jerusalem, en gevolg hiervan was, dat, na het vertrek van de vreemde Joden, die huiswaarts waren gekeerd, het aantal der bekeerde Joden' gestadig toenam. Zoo ontstond er in dezen kring al spoedig gebrek aan het noodige levensonderhoud, iets wat op tweeërlei wijze uitkwam. Eenerzijds door wat Ananias en ^ Saffira deden die, uit vreeze van gebrek te zullen lijden, onder den schijn van alles te geven, - slechts een deel van hun bezit afstonden, en anderzijds door de zorge die al spoedig noodzakelijk werd voor de verarmde leden der Kerk, die honger begonnen te lijden. De »gemeenschap van goederen" meest blijkbaar niet in letterlijken zin worden opgevat. Voor velen bleef het zoodoende mogelijk, om 't karige leven vol te houden, maar toch waren er ook; die gebrek begonnen te lijden, en dit gaf toen aanleiding tot de instelling van het Diaconaat. Ook dit Diaconaat mag men zich intusschen niet voorstellen als geheel in strekking en vorming saamvallende met wat later het Diaconaat werd. Voor ons. Gereformeerden, is het wel moeilijk om ons dit eerste Diaconaat als op lossen voet staande voor te stellen, doch het feit ligt er toch toe, dat er elders bij de stichting van nieuwe Kerken niet dan een enkel maal opzettelijk van een ingesteld Diaconaat gesproken wordt. En hieruit nu is het te verklaren, gelijk later uitvoeriger ter sprake zal komen, dat het op zich zelf staande Diaconaat reeds spoedig ophield gevormd te worden. Ook de Luthersche Kerk kon niet besluiten om • het Diaconaat als afzonderlijk ambt voor de armverzorging weer in te stellen, en gaat men achter de Reformatie in de Roomsche, Grieksche, Nestoriaansche en andere Kerken terug» dan vindt men bijna overal dat onder het Diaconaat iets geheel anders verstaan wordt, dan wat de Gereformeerde Kerken er weder in, herleven deden. Wel bezien staat dan ook vrijwel vast, dat na het Apostolaat de Diaconie reeds vrij spoedig ten deele wegviel, en dat het Diaconaat zelfs onder de leiding van het Apostolaat niet overal, niet in elke Kerk en niet voor alle armverzorging werd in stand gehouden. Persoonlijk was de Apostel Paulus zeer sterk op het Diaconaat gesteld, en zelfs het ambt van Diaconesse hield hij in eere, maar dit belet toch niet, dat zeer vele Kerken, die aan Paulus' Apostolaat haar opkomst dankten, geen enkel teeken geven van een bij haar ingesteld Diaconaat. Dit kan natuurlijk daarin zijn oorsprong hebben gevonden, dat er in vele pas upkomende Kerken geen armen waren. Vooral uit de Heidenen bekeerden zich veelal eeniglijk de meer wijsgeerig gevormden, en dit bracht van zelf te weeg, dat men bij de eerste stichting van zulk een Kerk nog, met geen behoeftigen, en allerminst met in hoofdzaak armen, te doen had. Er kan niet genoeg op gelet, dat ten deze tusschen de bekeerlingen uit de Joden en die uit de Heidenen een verschil gaapte. Voorzooveel de bekeerlingen uit de lagere standen opkwamen, lag het voor de hand, dat veelal niet de rijke 'en gegoede ingezetenen zich bij de Kerk aansloten. Nederig vrome zin werd veel meer onder de lieden van zeer kleine middelen aangetrofifin, terwijl de rijke bezitters er meer toe neigden om met het Sanhedrin en de Sadduceërs zich in de Joodsche geleerdheid vast te zetten. Zoo verklaarde het zich dan ook als vanzelf, dat in zulke pas opkomende Kerken in Klein-Azië en Europa de behoefte aan arm verzorging nog niet gevoeld werd, zoodat het Diaconaat niet dan in enkele plaatsen opkwam. Bij de Joodsche Synagoge in Palestina daarentegen school het neigen tot het geloof allicht juist het meest bij de , min gegoede bevolking, en het is hierdoor, dat het zich ten volle begrijpen laat, dat te Jerusalem het eerst de behoefte aan een Diaconaat opkwam; doch hiermee hing dan ook saam, dat zulk een Diaconaat niet aanstonds tot een aparte instelling voor alle Kerken geijkt werd, maar enkel dddr opkwam, waar eenerzijds dé gemeenschap der goederen de Kerk verarmde, en anderzijds juist uit de lagere volksklasse niet weinigen tot den Christus bekeerd waren.

Men plaatst zich dan ook op een verkeerd standpunt, zoo men verluiden laat, dat het Diaconaat een gereede en vaste Apostolische instelling was, die reeds aanstonds in elke Christelijke Kerk tothaar recht moest komen, en steeds den ten volle uitgewerkten vorm moest aannemen, dien Paulus veelal verordende. Volstrekt gezag bezit wat de Apostel Paulus desaangaande te boek stelde, zeer zeker, doch uit wat hij in naam van zijn Zender verordende, volgde geenszins, dat de organisatie waarop hij het oog had, aanstonds en van meet afin haar vollen vorm en allerwegen tot stand moest komen. Men vergete toch niet, dat velen der eerste Christelijke Kerken in de dagen, waarin Paulus zijn Brieven schreef, nog zeer onontwikkeld waren. De velerlei behoeften, die zich straks allerwegen in het Kerkelijk leven openbaarden, waren aanvankelijk in tal van gemeenten nog zoo goed als onbekend. Tweeërlei moet uit dien hoofde worden vastgehouden. In de eerste jSlaats volgt uit Paulus Brieven, dat, is een Christelijke gemeente tot volledige ontwikkeling gekomen, zoodat een groot deel der inwoners van alle klassen in de plaats waar ze zich openbaarde, zich aansloot, of er door geboorte in op-1 kwam, het Diaconaat als regel te eeren is. In zulk een normale, uitgebreide Kerk zijn toch niet alleen rijken en gegoeden, maar ook armen, en voor die armen moet door de Kerk gezorgd worden; iets waarvoor dan het Diaconaat vanzelf de vereischte instelling is. Doch ook van de andere zijde moet erkend, dat oorspronkelijk, ten tijde toen de Apostelen zelve nog voor het welzijn der reeds gestichte Kerken opkwamen, veeleer bij uitzondering dan als regel van een Diaiconaat sprake was. Niet dan uiterst zelden wordt dan ook van het Diaconaat met name melding gemaakt. We lezen ervan in Filipp. 1:1, waar Paulus schrijft: gt; Aan al de Heiligen in Christus Jezus die te Philippi zijn, met de opzieners en diakenen": n voorts in I Tim. III:8, waar staat: De diakenen insgelijks moeten eerbaar zijn, niet tweetongig, niet die zich tot veel wijns begeven, geen vuilgewin zoekers." Een regel waaraaii in vs, 12 dan wordt toegevoegd: Dat de diakenen ééner vrouwe mannen zijn, die hunne kinderen en hun eigen huizen wel regeeren." Bovendien mag niet uit het oog verloren, dat in Hand. VI, waar we het verhaal vinden hoe er zeven mannen werden aangewezen, om de Tafelen te bedienen, van geen Diaconaat sprake is. Het verhaal in Hand. VI wijst er als aanleiding tot het aanstellen vandeze zeven mannen eeniglijk op, dat de Apostelen het te druk kregen, daar zij uiteraard volstrekt niet alleen de leiding hadden in de Kerk te Jeruzalem, maar gedurig overal elders heen moesten, en voorts tot over de verst afgelegen Kerken te waken hadden. Nu ging er aanvankelijk met de verzorging van de gemeenteleden veel tijd teloor. Zij kwamen gedurig bijeen. Ze vierden 't heilige maal schier eiken dag, en daar de goederengemeenschap er velen verarmd had, moest op de verzorging van deze verlegen broederen orde gesteld. De opdracht hiertoe nu werd aan Stefanus en zijn zes ambtgenooten gegeven, doch zonder dat ook uit maar iets blijkt, dat deze zeven broeders van die ure af de geregelde bedeeling der armen op zich namen. Stefanus viel schier aanstonds weg, doch zonder dat er plaatsvervanging aan de orde komt. Philippus vinden we aanstonds als prediker in Samaria, doch zonder dat een ander te Jerusalem in zijn plaats treedt. Kortom, uit niets blijkt, dat door het verhaalde in Hand. VI metterdaad wat wij onder een Diaconaat verstaan, zou zijn ingesteld. Ten deele zelfs ontvangt men veeleer den indruk, dat er regel en orde op de voorziening in den nood dezer verarmde Christenen moest gesteld worden, en dat, toen aan deze zeven mannen was opgedragen, hierin te voorzien, zij met de geheele Gemeente hierop orde gesteld hebben, tot tijd en wijle het opgekomen bezwaar verviel. Toen nu op die wijze deze ongelegenheid geregeld en in den ontstanen nood voorzien was, schijnt hiermede de taak van deze mannen zeer wel te zijn afgeloopen, zoodat ze zich verder weer aan allerlei geestelijke diensten wijden konden, die van de armverzorging geheel onderscheiden waren. Onder alle-richtingen van de Christelijke Kerk, met uitzondering van de Calvinisten, is het dan ook vrij wel als vaststaande aangenomen, dat in Hand. VI geenszins van de instelling van een eigenlijk Diaconaat gehandeld werd. Van het Diaconaat in eigenlijken zin wordt uitsluitend door Paulus gesproken, en zelfs door hem niet, als ware er een vaste instelling onder te verstaan, die in alle gestichte Kerken opkwam, maar veeleer als een instelling, die opkwam waar ze noodig bleek, en elders achterwege bleef. Zoo en niet anders bieden de feiten zich aan, waaruit derhalve in 't minst niet mag afgeleid, dat het Diaconaat geen vaste positie in Christus Kerk zou hebben ingenomenj zelfs het vrouwelijk Diaconaat kan uit het Apostolisch instituut niet worden weggecijferd. Waar intusschen wel aan is vast te houden, blijft het onloochenbaar feit, dat Paulus volstrekt nog niet zelf allerwegen instelde, wat z. i. bij volledige ontwikkeling van het Kerkelijk leven ten slotte in geen Kerk ontbreken mocht. Het Diaconaat was een Kerkelijke instelling die, als de Kerk tot rijkere ontplooiing kwam, ten slotte overal aan den dag moest treden. Doch deze regel gold uitsluitend bij verdere ontwikkeling van het Kerkelijk wezen, gelijk dit in Jerusalem aanstonds het geval was, maar in Klein Azië, Griekenland en Rome zich eerst van lieverlede ontwikkelen kon. Het mag dus allerminst voorgesteld, alsof de instelling of het wegblijven van het Diaconaat van onze wilkeur afhing, en het is stellig als een feil en fout te beschouwen, dat de Roomsche, de Grieksche en de Luthersche Kerken het Diaconaat in zijn specialen vorm niet tot zijn recht lieten komen.

Doch ook omgekeerd moet evenzoo de stelling betwist, alsof het Diaconaat van meet af allerwegen optrad, en alsof ookthans nog met name de Luthersche Kerken haar Christelijk karakter zouden verloochenen, door geen afzonderlijk Diaconaat in het leven te roepen. De overtuiging dat Luther ten deze verzuimde door te tasten, wint thans ook in Duitschland en in de Scandinavische rijken almeer veld. Men gevoelt vooral bij de stuitende wijze, waarop thans door Bswind na Bewind in de rechten en in de goederen der Kerken wordt ingegrepen, hoe ontoereikend en onbruikbaar de aloude regeling was, die in zoo menig land de Diaconie vergeestelijkte, en de Armverzorging aandegeestelijkheidopdroeg. Wat in Amerika het Calvinisme wrocht, en ook hier te lande bij de Separatisten en Dolerenden tot stand kwam, blijft, voor onzen tijd, nog altoos de éenig bruikbare regeling aanbieden, die de Kerk vrij laat en de Armen naar behooren verzorgt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 oktober 1919

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Kerk.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 oktober 1919

De Heraut | 4 Pagina's