GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Van de Kerk.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Kerk.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXXVI.

En zegt aan Archippus: Zie op de bediening die gij aacgenom? n hebt in den Heere, dat gij die vervult Coloss. IV : 17.

Over Zweden gaven we een zeer uitvoerige toelichting. Dit kon en moest. Het kon omdat men van Zweedsche zijde steeds zeer nauwkeurige inlichtingen verstrekt heeft, en het moest, omdat onder de strikt Luthersche landen niet één zich zoo consequent en uitnemend ontwikkeld heeft als Zweden. Over Denemarken en Noorwegen volgt daarom thans slechts een kort overzicht. Denemarken is in zijn bevolking de laatste jaren zeer in het oogloopend toegenomen, maar in den Kerkdijken stand vau het Deensche leven is weinig verandering ingetreden. De bevolking nam zeer toe. Ze werd in 1870 bij de algemeene volkstelling geschat op niet meer dan 1.784.741 personen, en in 1916 bleek bij de volkstelling dat het totale cijfer reeds geklommen was tot 2.940.979. Een zeer aanzienlijke vermeerdering in een periode van 46 jaren. Kerkelijk is hierbij nu het opmerkelijkst, dat de verhouding tusschen de lederi der Luthersche Staatskerk en de personen die hiervan afweken, zoo uiterst weinig verliep. Bidroeg de geheele bevolking bijna drie millioen zielen in 1916. van deze behoorden 2 715.187 zielen tot de Luthersche Staatskerk. Van de overigen hadden enkele groepen zich bij geen Kerkelijk verband aangesloten, terwijl overigens het getal der Gereformeerden 1142. dat der Baptisten 5664, der Roomschen 9821, der Methodisten 4284. der Irvingianen 2778, der Adventisten 1282, en van andere nog kleinere secten saam een 4000 bedroeg, waar dan nog 5164 Joden bijkwamen. De bewoners van IJsland zijn hier niet bij gerekend, maar voor het vasteland van Denemarken blijkt dan toch uit de opgegeven cijfers reeds zonneklaar, dat de afscheiding van de hoofdkerk bij zeer kleine afmetingen gebleven is, en dat zonder overdrijving mag gezegd, dat Danemarken formeel, na Zweden, het meest beslist Luthersche land van het Noorden is. Toch hechte men hieraan niet te overwegende beteekenis. Gelijk met alle Landskerken, zoo is het ook met de groote Luthersche Lsndskerk in Denemarken. Men beweegt zich in die Landskerk op den meest vrijen voet. Tal van geheel afgedoolden huizen er nog altoos in, en anderen in niet minder grooten getale zijn van de confessioneele eischen die deze Landskerk stelt, steeds meer afgeweken, doch worden er niet dan uiterst zeiden om bemoeilijkt. Er zijn geen ouderlingen in onzen zin in Denemarken. In hoofdzaak komt geheel de drukte van het Kerkelijk leven eeniglijk op de predikanten neder. Ook diakenen in onzen geest kent men er niet, en de verzorging van de armen gaat voor een goed deel van de plaatselijke regeering uit. Althans in de steden spreekt 't daarom schier vanzelf, dat de Kerkleden meest aan zichzelf zijn overgelaten, en al blijven ze in de Kerk, toch vaak geheel met de Kerkbelijdenis gebroken hebben, en in volkomen Modernisme zijn overgeslagen. Een Modernisme, dat dan wel weder reactie in het leven riep en ernstige belijders zich aaneen deed sluiten, maar zonder dat deze ommekeer in de Kerkelijke cijfers uitkwam.

De groote ommekeer in het Kerkelijk leven van Denemarken greep plaats in 1849. De machtige revolutionaire omwenteling, die toen. in heel Europa uitbrak, heeft niet alleen het Scandinavische Zweden, maar ook Denemarken op sterk doorwerkende wijze aangegrepen. Feitelijk werd dusver in Denemarken alle religieuse vrijheid gemist, maar in 1848/9 is deze als vrucht en gevolg van de geestenrevolutie er doorgebroken, en is van die jaren af feitelijk niet alleen, maar ook wettelijk vastgesteld, en wel zoo dat elk inwoner van Denemarken in zijn denken en belijden volstrekt Vlij zou blijven. § 79 van de in 1866 ingetreden Grondwetsherziening heeft het in 1849 aanvaarde beginsel dan ook volle kracht verleend. - Niemand, zoo luidde van toen af de alles beheerschende bepaling, mag ter oorzake van zijn godsdienstige belijdenis in zijn burgerlijke en politieke rechten beperkt worden, gelijk ook omgekeerd geen Deensch burger zich, ter oorzake van zijn godsdienstige denkbeelden, aan het naleven van alle staatsplichten onttrekken kan. Ook de drukpersvrijheid werd van toen af ruim en mild zoo op Staatkundige als op Kerkelijke en Confessioneele publicatiën toegepast. Hier stond wel tegenover, dat het onder strafbepaling verboden was zich op hoonende of beleedigende wijze over een in het land opgetreden confessioneele groep uit te laten. Djch dit zag alleen op hoon en spot. Voor het overige bleef de critiek over anderer meening of belijdenis volkomen vrij. O )k was gewaakt voor de ongestoorde uitoefening van de verscheiden religiën, door elke secte in haar eigen gebouw. Van alle geweldpleging moest men zich stiptelijk onthouden. Ouk in zake het sluiten van het huwelijk werd van nu af algeheele vrijheid verleend, wat de geloofscombinatie betrof. Ook het Kerkelijk huwelijk bleef nu geen eisch meer. Men kon zich Kerkelijk, maar men kon zich ook geheel burgerlijk laten huwen, en het verschil in belijdenis sloot geen enkel huwelijk, uit.

Op eigenaardige wijze blijkt ook in Denemarken, wat uitweg men insloeg, om den band tusschen den Predikant en de Gemeenteleden niet in verkorting der gewetensvrijheid te doen ontaarden. In 1855 namelijk werd een wet uitgevaardigd, die het aan de leden eener Kerk toestond, zich aan de zielsverzorging van den predikant der wijk te onttrekken, en zich onder de geestelijke hoede van een door hen zelf gekozen geestelijke te plaatsen. Die door hem zelf ge'.ochte geestelijke moest dan natuurlijk in dezelfde stad of in hetzelfde dorp wonen, en zoo dit niet kon, moest de geestelijke, aan wien hij zich thans met zijn gezin zou toevertrouwen, toch in de nabijheid wonen. Deze overgang moest van den persoon, die verandering wenscht, zelf uitgaan. Zelf moet hij weten, aan wien hij zich en zijn gezin van nu af geestelijk wenscht toe te vertrouwen. Heeft hij zulk een nabijwonend geestelijke hiertoe bereid gevonden, dan is hij verplicht aan den predikant van zijn wijk hiervan kennis te geven. Deze kennisgeving echter geschiedt niet door hemzelf, daar dit te stuitend zou zijn. Hij geeft daarom kennis van zijn overgang aan de classis, zouden wij zeggen, en deze zendt het bericht door aan den wijkpredikant, die zich hierin te voegen heeft. Doch hier blijft het niet bij. Aan wie zich op deze wijze van den wijkpredikant afscheidde en zich onder het verband van een nabijwonend predikant stelde, wordt toch, wat zeer ver gaat, het recht verleend, om den door hem gekozen predikant in het kerkgebouw van de Gemeente, waar hij woont, te laten optreden, zoo voor de prediking als voor de bediening van het Sacrament, voor catechisatieonderwijs enz.

Het was in vollen zin het inschuiven van het Kerkelid met zijn gekozen Prediker, om een soort zelfstandig Kerkelijk leven in de eigen gemeente, en in het eigen kerkgebouw te doen plaats grijpen. Vooral waar het parochiestelsel heerscht, is dit een zeer gewenschte uitweg, en Voetius zou de vrijheid van-het Gemeenteleven verlangd hebben, indien ook hij zulk een verwisseling van het eigen Kerkverband had aanbevolen.

Nog op andere wijze heeft men in Denemarken gepoogd de meer vrije keuze van de Gremeenteleden te bevredigen.Ditging dan zöo toe, dat zekere groepen Kerkeleden, die zich in wat bestond en gold, niet recht vinden konden, zich samenvoegden, en alsnu door vrije keuze een eigen prediker aanstelden, alzoo een eigen soort godsdienstoefening in het leven riepen, en zoodoende half een vrije gemeente worden konden, maar toch altoos zóó, dat ze in de Staatskerk bleven meetellen, en als nieuw gevormde gemeente in het verband van de Staatskerk optraden. Wie dit beoogden, waren dan gehouden allereerst zelven een eigen Kerkgebouw zich aan te schsiïen, en opdat het behoud en het gebruik van dit Kerkgebouw de noodige duurzaamheid zou kunnen erlangen, moest daarom het schriftelijke getuigenis worden overgelegd, dat tenminste twintig huisgezinnen aan deze nieuwe formatie deel namen. Dit Kerkelijk gebouw mocht dan niet verder dan hoogstens één mijl van de woningen der leden afliggen. De nieuwe groep kiest daarop een eigen prediker, en draagt dezen aan den Koning ter aanstelling voor. Hoofd voor hoofd moet elk der leden dan zijn lidmaatschap aan zijn oorspronkelijke Kerk hebben opgezegd. En ten slotte moet het bewijs worden geleverd, dat deze huisvaders des zins en willens zijn om jaarlijks de gelden voor het gebouw en voor de predikers bijeen te brengen. Dit alles moet dan door den Bisschop goedgekeurd en bezegeld zijn, en kwam men hiertoe, dan bood deze opmerkelijke instelling de gereede gelegenheid, om waar de parochie en de predikant van die parochie de leden der Kerk niet bevredigen kon, op andere en vrijere wijze, maar toch onder behoorlijk verband, in de Kerkelijke behoeften te voorzien. Iets waarbij men er nu wel op lette, dat hier geen sprake wa-5 van wat wij een Evangelisatiegefaouw p!-.gen te noemen. Zuik een Evangel4S5tfeg'v: "jouw toch is niet in het Kerkelijk verband opgenomen, doch staat naast en tegenover de Kerk, terwijl in Denemarken juist is zorg gedragen, dat elke confessioneele groep tot een regeling kan geraken, die ten volle aan haar begeerte beantwoordt, maar zonder zich ook maar eenigszins van het Kerkelijk geheel los te maken. Hier kwam aUoo een breeder opvatting van het Kerkelijk leven tot haar recht, dan in onze Ned. Herv. Kerk in practijk kwam. De Kerk van Denemarken ontsluit aan de groepen, die in haar verkeeren, de mogelijkheid, om hun eigen Kerkelijke levensontwikkeling te erlangen, zonder dat daarom het Kerkelijk verband behoeft losgemaakt of terzijde gelaten te worden. Zeer uitgebreid is de toepassing van deze nieuwe regeling niet geweest, en zelfs heeft men later het aantal van gezimen dat zulk een Kerk zou kunnen stichten, van twintig op tien herleid, maar het hoofdbezwaar school natuurlijk in de kosten. Ter oorzake van die vrij hooge onkosten waren het meest een groep welgestelde burgers, die tot de oprichting van zulke gtï-; oleerde Kerken konden overgaan; de armere gemeenteleden, die onder een min geloovig prediker zuchten, kunnen zich er niet redden.

Evenals in Zweden staat ook hier aan het hoofd der Kerkelijke groepen een soort van Bisschoppen, die vroegerevenals in Duitschland wel superintendenten werden genoemd, maar sinds toch ook hier den meer sprekenden en meer eervollen naam en titel van Bisschoppen zich door den Koning zagen toegekend. Ze zijn acht in aantal, waarvan één op IJsland. Het is ook hier de Koning, die ais ho«? ra de» Ketk deze acht Bisschoppen kiest en aanstelt. Tusschen deze acht Bisschoppen en de Predikers staan dan de Proosten als middelband in. Ook deze worden door de Regeering benoemd, en wel uit de Predikers die onder het Episcopaat, dat 't geldt, thuis hooren. Iets wat te gereeder kan, omdat de Moderne theologie weinig in Denemarken vorderde, en het overgroote deel der leeraars steeds aan de gronddenkbeelden der Belijdenis van de Aug'burgsche Confessie getrouw bleef. De Zondagsvierirg en de vormen van den eeredienst zijn van oudsher in vasten vorm gegoten. Ook de formulieren van Doop en Avondmaal bleven van kracht. Men had in Denemarken geen voorliefde voor de Psalmen. Ze worden nog wel gebezigd, maar een poging om ze evenals in Zweden meer naar voren te dringen, is toch niet geslaagd. Zijn universitaire theologie ontleent de Deensche Kerk aan de Academie van Kopenhagen. Deze L^niversiteit toch beschikt over een theologische faculteit met vijf hoogleeraren. De predikanten voor IJsland worden echter grootendeels te Reikiavik opgeleid. Beurzen en studiefondsen zijn in Denemarken voor de opleiding der predikanten ruimschoots aanwezig. Schier in elk opzicht ontwaart men, dat het Kerkelijk leven in Denemarken steeds een hooge vlucht nam, en niet 't minst de bekende Prediker Grundvig beijverde zich om ook het Psalmgezang weer in eere te brengen.

Als derde deel van Scandinavië moet thans aan de schets van het Kerkelijk leven in Zweden en Denemaiken, nog in korte trekken het beeld van Noorwegen worden toegevoegd. Noorwegen draagt meer nog dan Zweden een eenig karakter ter oorzake van zijn zeldzame uitgebreidheid, en iij verband hiermede zoö schaarsche bevolking. Vooral bij een vergelijking met ons land komt dit zeer sterk uit. Al onze Provinciën saim beslaan geen grooter terrein dan van even 34 duizend vierkante mijlen, en op dit beperkte terrein wonen ten onzent ongeveer zeven millioen ingezetenen. Op 31 DfC. 1917 was het preciese cijfer 6 724 663, en alzoo \97 inwoners op de vierkante mijl. Neemt ge nu hiertegenover Noorwegen, dan komt ge in aanraking met een terrein van bijna 323 duizend kilometers, en op deze erve, die meer dan tienmaal zoo groot is als ons landsterrein, woonden in December 1910 nog riet meer dan kleine twee en een half millioen inwoners, of naar het preciese cijfer 2.391.932. Was het bij ons 197 inwoners per vierkante kilonieter, in Noorwegen blijft het cijfer staan op zeven personen. Bij ons is 't land alzoo 28 maal dichter bevolkt. En nu lette men er op, dat deze bevolking van Noorwegen toch in de laatste halve eeuw zoo ongelotflijk aanwies. In 1876 was de bevolking nog niet hooger geklommen dan tot 1.802.172 zielen. Iets waarbij dan nog gerekend moet worden met de geduchte verhuizing van de Noren, Op deze gegevens, rakende de bevolking, moest hier nu zeer bijzonder gewezen worden, omdat schier niets zoozeer als de uitgestrektheid van de Landserve en de dunheid der bevolking den gang van 't Kerkelijke leven in Noorwegen beheerscht hebben. Dit was ook het geval in Denemarken en in Zweden, maar toch in veel strenger zin nog in Noorwegen.

Vooral hieruit verklaart zich dan ook de eenheid van Kerkelijke religie, die steeds in Noorwegen geheerscht heeft, en in hoofdzaak ook thans nog kan worden waargenomen. Ook Noorwegen was, eerde Reformatie er indrong, zoo goed als geheel Roomsch-Katholiek, maar na den ommekeer die in dit Kerkelijk leven tot stand kwam, bleef er van de vroegere Kerkeenheid zoo goed als geen spoor over. Dit nu was niet enkel in de 17e en 18e eeuw alzoo, maar 't bleef in hoofdzaak nog steeds zoo, gelijk het als gevolg van de Reformatie geworden was. Bedroeg in 1910 het cijfer der bevolking 2.391.782, zoo behoorden toen tot de Luthersche Staatskerk 2.329.229. Daarbij moest men dan eigenlijk nog de 15.000 vrije Lutherschen voegen. En voorts vindt men in Noorwegen een tienduizend Methodisten, een achtduizend B-iptisten, tweeduizend Roomsch-Katholieken en dan nog een veertienduizend lieden van allerlei secten. Joden zijn er zoo goed als in 't geheel niet. Ze halen nog geen 1100. Maar wat men wel iets talrijker in Noorwegen had, zijn lieden die er prijs op stellen er voor uit te komen, dat ze met alle religie gebroken hebben, en deze becijfert men op een goede 12 000 over heel het land. Zonder overdrijving kan derhalve gezegd, dat ook in Noorwegen de aloude Staatskerk nog altoos beslag op zoo goed ais de geücclc uevotking legt, en dut 3o afzonderingen schier nauwelijks mee tellen. Men staat alzoo in Noorwegen voor soortgelijk verschijnsel als zich in Zweden en Denemarken voordeed. Er is door de volledige religie vrijheid die werd ingevoerd, wel zekere afbrokkeling van de Luthersche Staatskerk tot stand gekomen, doch niet dan op zeer kleine schaal. En wat vooral de aandacht boeit is het in heel Scandinavië zoo sterk sprekende feit, dat de aloude Roomsche Kerk er niet alleen het onderspit delfde, maar vrij spoedig zelfs er ten eenenmale verdwenen is. Men weet hoe in ons land, in Duitschland en zelfs in Engeland nog steeds een vrij groot aantal inwoners zich aan de vroeger oud-Roomsche Kerk zijn blijven vastklemmen, in Scandinavië daarentegen staat men voor het in het oog springende feit, dat de vroeger ook hier beleden Roomsche Confessie, toen eenmaal de Reformatie doorbrak, in zeer korten tijd zoo goed als spoorloos verdwenen is. Een land, waar vier eeuwen geleden zoo goed als alles Roomsch was, vertoont thans, bij volledige Religievrijheid, u het beeld, dat de Roomsche religie der vaderen er op geenerlei wijze weer opleeft en op het cijfer van twee-, drieduizend voor geheel het reusachtig groote land hangen blijft. Te meer moet hierop met bijzonderen nadruk gewezen, omdat de bevolking van Scandinavië uit haar aard zeer individualistisch is aangelegd. Op niets stelt men er zoo zeer prijs als op 't hebben van een eigen opinie. Had dan ook de Regeering niet van meet af met hand en tand aan de eenheid van Religie vastgehouden, zoo zou ongetwijfeld heel Scandinavië, en niet het minst Noorwegen, het toonbeeld geworden zijn van een religieuse en kerkelijke verscheidenheid zonder waarneembare grens. Nu daarentegen de afval van Rome en het overgaan tot het Lutheranisme vrij plotseling intrad, en de vlak daarop gevolgde historie van Scandinavië diep in het religieuse leven ir greep, nam de overgang en ommekeer schier plotseling een absoluut karakter aan, terwijl tevens mag aangenomen, dat het Scandinavisch karakter niet dan kwalijk met den aard der Roomsche Religie overeenstemde.

Uit het beeld, dat Dr. A. Michelsen in de Theol. Prot. Real Encyclopaedic van 1882 ontwiep, is de huidige toestand van Noorwegen op Kerkelijk gebied in zeer korte trekken zeer wel na te gaan. De historisch zoo bekende Koning Christiaan V, die tegelijk over Noorwegen en Denemarken regeerde, heeft in 1670 voor beide Rijken een Kerkelijke Grondwet afgekondigd, die de eenheid der Luthersche Religie voor beide Rijken in den meest volstrekten zin invoerde. Afwijking werd zelfs in bijzondere gevallen niet toegelaten. Alleen bij de Gezantschappen vond men huispredikers van afwijkende belijdenis, doch voor het overige kende heel Noorwegen slechts ééne algemeen geldende Kerkelijke Religie, en niet de minste afwijking hiervan werd toegestaan. En al is nu ook in Noorwegen na de Europeesche crisis van 1848 althans algemeene duiding van private en particuliere overtuiging heerschende geworden, toch is de Kroon de machtige factor gebleven, die nog steeds het Kerkelijke wezen en de school van alle gading op geheel bijzondere wijze blijft beheerschen. Dit zou zeer stellig een ander verloop hebben genomen, indien niet nog steeds gezegd kon worden, dat de vrome zin in Noorwegen van het nationale besef onafscheidelijk is. Schrijver dezes heeft in vroeger jaren een goed deel van Noorwegen persoonlijk kunnen bezoeken, en zijn kennismaking met het volk ten plattenlande gaf steeds opnieuw bewijs van den stillen, ^^ernstigen en vromen zin, die met name aan deze landsbevolking eigen is.

De regeling van het Kerkelijk wezen in Noorwegen gaat ten deele van de Regeering uit en ten deele van de Storthing; Stor beduidt in het Noorsch ons groot, en thing is het woord voor een vergadering. Storthing beteekent derhalve: de groote vergadering; en het is nu dit Parlement, als men zoo wil, dat de bevoegdheid bezat, om met den Kroondrager de Kerkelijke aangelegenheden te regelen; iets waar dan de regeling van de lagere school tevens onder begrepen is. Qok nu weer is in Noorwegen, blijkens de c fficieele gegevens, de - meer conservatieve richting naar voren gedrongen. Een kor.te poos geleden was dit anders, en bespeurde men op alle manier dat de afJolende geesten zich poogden op te dringen, doch dit is spoedig gestuit, iets waartoe ongetwijfeld de totstandkoming van het Vrouwenkiesrecht voor deStorthJr.5 Ori'C-ï— V-_1ïirfr »»e, y4.r.g.r.r...^..l.4. O-^ g«.t« yf(il< X heeft ook de invloed van de Kroon hierop nog steeds ten goede ingewerkt, want ster, ': .; r dan in Zweden en Denemarken be! ield de Kroon in Noorwegen nog haar LI l ersch standpunt, om de Kroon als hi-.fdfactor in het Kerkelijk leven te de - n optreden, edoch met deze veelzeggende uitzondering, dat de Bisschoppen en de Proosten in Noorwegen niet door de Kroon benoemd worden, maar door de geestelijken in elk district worden aangewezen.

Het ritueel voor de Godsdienstoefeningen volgt meest wat Bugenhagen voorDuitschland gaf; alleen is het hierbij uiterst opmerkelijk, dat de koster bij het begin en het einde van elke Godsdienstoefening zich bij de trappen van het Choor plaatst: bij den aanvang van den dienst om den zegen op de prediking af te bidden, en voor het uiteengaan van de Kerk om den zegen af te smeeken over de gehouden predicatie en de gedane gebeden en de lofzangen. Hij doet dit niet door zich in gemeenschap met de opgekomen Kerkleden te plaatsen, en van wij te spreken, maar door zich aan te dienen als een getuige, die in naam der Kerk optreedt, en nu den zegen voor haar afbidt. De Liturgie die nog steeds gebezigd wordt, is in hoofdzaak de oorspronkelijk ingegevoerde. In het lied bleef Noorwegen achterlijk. De psalmodie werd er nimmer regel. Men gebruikte oude gezangboeken, en zulks wel onderscheiden en verschillend in de onderscheiden streken van het land. In de dagen van het Rationalisme gaf dit aanleiding tot de invoering van een geheel geesteloos liederenboek. Dit vond echter niet dan zeerspaarzamelijkingang, en is thans zoo goed als geheel buiten gebruik gekomen. Aau de viering van den Zondag wordt in Noorwegen nog steeds allerwegen in de landsdistrikten groote waarde gehecht, ook omdat deze meer stipte Zondagviering voor de onderscheiden familiën de gelegenheid opent, om elkander op te zoeken, en de familiebetrekkingen in stand te houden. De groote afstanden noodzaakten zelfs tot het deels publiekrechtelijke, deels privaatrechtelijke invoeren der Leekenpredicatiën, eenigermate in den geest van wat onze Vrienden der Waarheid ondernamen, doch altoos met dit onderscheid, dat 't in Noorwegen eisch werd in het gemis aan predicatiën te voorzien, en veel minder om voor de prediking der Waarheid op te komen. De geestelijken in Noorwegen vinden hun theologische opleiding aan de Universiteit van Christiania, die een theologische faculteit met vijf hoogleeraren bezit. Ten deele kent Noorwegen ook een Diaconale verzorging der Armen, die haar middelen ontleent aan de vrijwillige bijdragen der Gemeenteleden. Toch zie men hierin niet de werking van een anderen geest, dan in Denemarken en Zweden heerschte. Het motief dat voor allerlei afwijking van dien aard in Noorwegen gold, moet schier altoos gezocht worden in de

gesplitstheid van de Kerkelijke bevolking, die het ondoenlijk maakt, om elke groep of buurt steeds over een geordend leeraar te doen beschikken. Dat er ook in Noorwegen afdoling insloop en ongodsdienstige tin vaak het Kerkelijk leven bedierf, kan hieruit natuurlijk niet eenzijdig verklaard. Vooral in de grootere steden heerschte een tijdlang onder den invloed van het Rationalisme verdooving. Dit echter is tenslotte door den echt vromen zin van het volk allengs weer in alle opzichten gebeterd. En thans mag dankbaar erkend, dat het aloude vaste geloof weer op breede schaal in Noorwegen ingang vond, en dat er van een moderniseering van de predikers zelfs zoo weinig sprake is, dat veeleer de predikers nog bijna unaniem het Christenvolk in de handhaving van de aloude Belijdenis voorgaan.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 november 1919

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Kerk.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 november 1919

De Heraut | 4 Pagina's