GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Van de Kerk.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Kerk.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

XLIV.

Maar wij zullen volharden in het gebed, en in de bediening des Woords. Hand. VI : 4.

Uit het geheele verloop van wat ons in Hand. VI wordt medegedeeld, bleek alzoo ten duidelijkste, dat er in Hand. VI met geen woord van een ambtelijke aanstelling vaa Stepbanus enzijnzes medegecomitteerden gerept wordt. Al wat we vernemen is, dat er een. buitengewone groep van zeven mannen werd aangewezen, om een ongelegenheid die zich in 't Kerkelijk leven te Jerusalem had voorgedaan, weg te nemen. Nu geven we toe dat hierbij tweeërlei aanstelling zich denken liet. Er kon sprake in dit bericht geweest zijn van een duurzame ambtelijke aanstelling, maar op zichzelf behoeft dit in 't minst niet. Er kon evengoed gedoeld zijn op een commissie met tijdelijke en voorbijgaande opdracht, en juist alleen van dat tweede blijkt hier. Ware het toch anders bedoeld, en werd hier gehandeld van een duurzame, blijvende, ambtelijke aanstelling, dan zou dit aan'ïtonds zich in de feiten toonen moeten. Waar toch een ambtelijke orde wordt ingevoerd, is het stellige eisch, dat de gekozen en aangewezen mannen in het bijzondere ambtelijke gaven bezitten, en dat ze met het oog op die gaven gekozen of benoemd worden, en sterker nog, dat ten eerste hetgeen van hen vermeld wordt, handelt van hun ambtelijke bezigheid, alsmede dat in geval de gekozenen uitvallen, er aanstonds andere ambtsdragers in hun plaats benoemd werden. Er is hier sprake, zegt men, van diakerun. Welnu, waar In een onzer Kerken een diaken, door wat oorzaak ook, uit zijn ambt uitvalt, wordt aanstonds door den Kerkeraad de gelegenheid geopend, om ia de ontstane vacature door nieuwe keuze te voorzien. Juist hiervan echter bespeurt men hier niets. Stephanus trad op, die een rede hield. Dsze rede nu sloeg in niets op diaconale aangelegenheden, maar was geheel in 't algemeen genomen een rede die bekeerlingen poogde te maken. Oï'er de armenverzorging werd door Stephanus in de rede, waarop hier gedoeld wordt, met geen woord gerept. Hij hield een rede, gelijk een Dienaar des Woords zich die zou veroorloofd hebben, indien men over zijn predicatie ware gevallen. Sterk blijkt hier de tegenstelling vooral daaruit, dat bij de aanstelling van de commissie om deze zaken nader te regelen, uitdrukkelijk op de tegenstelling wordt gewezen, dat de zeven gekozenen van de regeling der geldelijke aangelegenheden met de Grieksche Christenen zouden handelen, en dat de Apostelen alsdan vrije gelegenheid zouden erlangen, om zich ongedeerd en ongestoord te wijden aan de bediening des Woords. Zoo toch staat er in vs. 3 en 4; »Ziet dan om, broeders, naar zeven mannen uit u, die goede getuigenis hebben, vol des Heiligen Geestes en der Wijsheid, en dan zullen wij deze mannen stellen over deze noodige zaak, en voorts zullen wij dan volharden in het gebed en de bediening des Woords.i Bespeurde men nu dat Stephanus in Hand. VII gehandeld had van de Armverzorging, zoo zou 't alles correct zijn. Doch juist hiervan ontwaren we niets. Integendeel, Stephanus sluit zich veeleer aan bij wat de Apostelen verklaard hadden, dat hun eigenlijke bemoeiing zou wezen. Zij zouden van de armenzaken zich ontslagen rekenen, en nu zich door de macht van het woord op het geestelijke werpen. Dit nu deed ook Stephanus, en zelfs op eenige en meesterlijke wijze. Zijn rede bezielt ons, zoo we haar herlezen, thans nog. Daarentegen kan op geen manier worden beweerd en volgehouden, dat hetgeen bij hield een diaconale rede was. Ze ging veeleer geheel buiten de aangelegenheden van het Pauperisme om. Wil men Hand. VI : 1—6 tot zijn recht laten komen, en toch ook tegelijk aan Stephanus als redenaar en pleitbezorger van Israels heilige zaak recht doen, dan kan de conclnsie geen andere zijn, dan dat Stephanus om zijn uitnemende gaven met het praesidum dezer tijdelijke commissie belast werd, maar dat hij onderwijl, even als voorheen, doorging met zijn talent als redenaar ten behoeve van de Christelijke zaak aan te wenden. Het is er juist mede als met een tijdelijke commissie, die thans aan een geëerd lid van onze Kerken wordt opgedragen. Dan toch verzorgt hij zeer zeker deze tijdelijke aangelegenheid, maar de tijd en de inspanning die hij hieraan wijdt, belet hem ia niets, om in zijn overige roe­ ping te volharden. Thans vooral gevoelt men die overwegende bedenking, zoo men nagaat welke thans vaak de bemoeiing van den predikant met de armenzaken is. Menig verlegene en hulpbehoeftige van eenige positie wendt zich in zijn verlegenheid gemeenlijk niet tot de Diakenen. Hoe verkeerd 't ook zij, men beeldt zich maar al te spoedig in, dat er iets vernederends in ligt om door de Diakenen geholpen te worden. Dit euvel betert allengs, en vooral onder de Gereformeerden komen betere usantiën in zwang. Doch met name in de kolossale Hervormde Kerk, waarin de armbedeeling nog zoo veelszins achterop staat en te onbeduidend is, pleegt een verlegen man van zekere positie, doch die bij vrienden geen hulp vindt, zich niet tot de Diakenen, maar tot een der Predikanten te wenden, en niet zelden is 't dan een Predikant, die, als ware hij Diaken voor de Kerkleden van hoogere positie, geen tijd en moeite ontziet om deze hulpbehoevenden in hun eenigszins hoogere positie te hulp te komen. Veelszins zijn in zulke gevallen juist de Predikanten de diakenen der meer gegoeden, voorzöover deze tijdelijk in ongelegenheid geraakten. Zoo had het derhalve met Stephanus ook het geval kunnen zijn, doch juist geheel omgekeerd richt zijn prachtige, bezielende rede zich niet op diaconale zaken maar op algemeene kerkelijke aangelegenheden. Uit het feit derhalve, dat hij in Hand. VII zoo schitterend het woord voert, volgt in 't minst niet, dat hij zulks in diaconale hoedanigheid deed. Geheel afgezien van de Pauperistische aangelegenheid die hij tijdelijk op zich genomen had, treedt hij hier op, gelijk hij als uitnemend redenaar anders placht op te treden, en van een diaconale roeping die hem opgedragen zou zijn geweest, bespeurt men niets. Het betoog dat hij hield, was een historisch overzicht dat hij gaf over het verleden van Israel, zoo zelfs dat hij met Abraham's uittreden uit Mesopotamië aanving. Waar nu door Lukas met geen woord en met geen letter hierbij van de diaconale bediening gewaagd wordt, is uit de rede van Stephanus niets hoegenaamd over de Diaconale aangelegenheden af te leiden. Er was door hem met geen woord van een Diaconie, noch met een letter van een vast ambt gesproken, en daarom mist men elk recht, om uit hetgeen hier voorkomt, iets speciaal diaconaals in ambtelij ken zin af te leiden.

Doch er is meer. Hadden de zeven destijds aangestelde mannen een duurzaam ambt op zich genomen, dan zou, bij het uitvallen van één van hen, aanstonds tot de benoeming van een plaatsvervanger moeten zijn overgegaan. Met de Romeinsche of Joodsche regeering te Jeruzalem hadt men hierbij niets te maken. Verzorging kon niet ontbeerd worden. De zaak die 't gold, droeg een geheel eigenaardig karakter. Ware derhalve metterdaad de bedoeling geweest, om door de aanwijzing van dit zevental een duurzaam officie en een blijvend ambt in te stellen, dan had na Stepbanus uitvallen aanstonds een ander in zijn plaats moeten 2ijn aangesteld. Hiervan echter is met geen woord sprake, en evenmin wordt gemeld dat de overige zes, die als leden van de commissie waren opgetreden, later eenig ontslag ontvingen. Wat men daarentegen wel ontwaart is, dat meer dan één ook van de overige zes commissieleden elders optraden, en blijkbaar, na de armenaangelegenheid geregeld te hebben, zich op de propaganda van het Evangelie zoo te Jerusalem als elders bleven toeleggen, blijkbaar gelijk ze dit steeds ook vroeger hadden gedaan. Herhaaldelijk toch lezen we, dat meer dan één van deze mannen het land intoog, toespraken tot de schare hield en nieuwen aanhang voor de Kerk van Christus zocht te winnen. Dit nu zou uiteraard, bijaldien ze diakenen met vaste aanstelling waren geweest, zich niet alzoo hebben kunnen toedragen. Niet alsof hun optreden te Jerusalem in deze bijzondere aangelegenheid vanzelf een duurzaam karakter zou moeten hebben gedragen. Ook nu nog wordt vaak een Diaken, die naar elders vertrekt, op zijn aanzoek door den Kerkeraad ontslagen. Doch wat op zichzelf ondenkbaar is, bestaat ditmaal hierin dat de aangestelde Diakenen, zoo hun een duurzaam karakter bij hun aanstelling ware toegekend, hun plaats zouden verlaten en hun ambtelijk beroep zouden verzaakt hebben, zonder verlof hiertoe te erlangen, en zonder dat een plaatsvervanger voor hen ware opgetreden. Daar we nu echter noch van zulk een aanvrage om ontslag noch van de aanstelling van zulk een plaatsvervanger ook maar met een woord gerept vinden, blijkt hieruit ten duidelijkste, dat hier op geenerlei wijze van een officieele aanstelling op langen duur sprake kan zijn gewast. Alles verklaart zich, en het geheel van 't verhaal levert niet de minste bedenking op, zoo we eeniglijk te doen hebben met een tijdelijke commissie van advies of van bereddering; maar hierbij moet 't dan ook blijven en meer dan dit tijdelijk karakter mag aan het zevental uit vs. 5 niet worden toegekend, Gold het een aanstelling voor korten tijd, gelijk het bij zoo menige commissie ook nu nog het geval is, dan verklaart zich al wat we hier lezen gereedelijk. Het ligt dan in den aard der zaak, dat bij het vermelden der tijdelijke aanstelling van zulk een commissie, alle leden der commissie met name genoemd worden, maar ook dat waar later leden van deze commissie in een geheel andere zaak optreden, van hun aanstelling in de eerste commissie verder geen sprake meer geschiedt. Zoo gaat het ten onzent ook. Bij de aanstelling van zulk een commissie van zeven leden komt het zeer precieselijk op de zeven namen en zelfs op de volgorde van hun benoeming aan. Doch heeft zulk een commissie zich eenmaal met de haar opgedragen taak bezig gehouden, en deze afgedaan, dan kan van de personen die hier in deze Commissie zitting hadden, allerlei uit hun verder optreden worden opgeteekend, doch zonder dat hierbij op die eerste Commissie wordt teruggezien, of ook zonder dat op hun vroegere zitting in die Commissie ook maar gezinspeeld wordt. Voor ernstigen twijfel blijft hier alzoo geen plaats over. Er wordt in Hand. VI : 1—6 met geen enkel woord van een Diaconie of van een Diaconale positie ook maar gewag gemaakt, en gelijk we duidelijk meenen te hebben aangetoond, de& e^'en werden geroepen voor de oplossing van een moeilijkheid, die een geheel eigenaardig en speciaal karakter droeg. Hoewel er niet zelden ook elders zeven destijds kleine gemeenten gesticht waren, van geen van die gemeenten wordt ook maar met een woord vermeld, wat ons hier te lezen wordt gegeven. Moeilijkheden als zich destijds te Jerusalem voordeden, schijnen elders niet te zijn voorgekomen, en waar vooral de nadruk op valt, de gerezen moeilijkheid moest voor oplossing vatbaar zijn, en zoodra ze opgelost was, sprak het van zelf, dat de Commissie van zeven leden die hiermede zich belastte, haar ontslag erlangt en niet vernieuwd werd.

Niets verplichtte de Grieksche Christenen, die ook elders voorkwamen, om met de Christenen uit de Joden in eenzelfde Kerk te huizen. De Kerkformatiën sloten zich veelal aan bij wat voorheen als Synagoge een eigen existentie had gezocht, en herhaaldelijk kwam het zelfs voor, dat in eenzelfde plaats meer dan twee of drie van zulke Synagogen waren opgetreden. Ware er nu nog sprake geweest van een zeer kleine burgerlijke gemeente, zoo liet het zich nog denken, dat tegen het naast elkaar verschijnen van twee of drie Kerken in een zelfde localiteit overwegend bezwaar ware gerezen. Hiervan echter was te Jerusalem uit den aard der zaak geen sprake. Had zich derhalve overwegend en afdoend bezwaar voorgedaan^ om deze Grieksche Christenen, van wie hier sprake is, met de Christenen uit de Joden saam te laten huizen, wat ware dan eenvoudiger geweest, dan ook hier de scheiding en deeling in practijk te brengen, en deze Christenen van Grieksche herkomst, als eigen Kerk naast de Christenkerk van Joodsche herkomst een.eigen positie te laten innemen. Doch ook hiervan wordt met geen woord gerept, iets wat dan wel daaraan zal zijn toe te schrijven geweest, dat de bekeerde Grieken niet zoo velen in aantal waren, of te wel geldelijk in bijzonderen nood verkeerden. Let er vooral op, dat Lukas in zijn verhaal er uitdrukkelijk melding van maakt, dat hetgeen aanleiding tot de gerezen moeilijkheid gaf, vooral hierin bestond, dat er vijf Synagogen schijnen bestaan te hebben, die alle saam in het ééne Jerusalem haar bestaan zoo onderscheiden aangaven, en wel de Lybische, de Cyrenische, de Alexandrijnsche en die van Cilicië. Er bestond alzoo alleszins aanleiding om de verdeeldheid een ernstiger karakter te doen aannmen. Dit nu moest voor deze enkele Grieken gemeden, en van daar blijkbaar hun verlangen, om bij de Christelijke groepen die zich uit de Joden hadden afgezonderd, aan te sluiten. En vergeet nu niet dat zich hierbij nog tweeërlei bezwaar voegde, waarvan het eerste was, dat deze Grieksche Christenen blijkbaar weinig in aantal waren, maar bovenal, dat de Christenen, met name te Jerusalem, in den eersten aanloop van hun bekeering, zich juist blijkens het optreden van zulke onderscheidene

Kerken te Jerusalem op^ alle manier verarmd hadden. Men had in den eersten aanloop op gemeenschap van goedelen aangestuurd. Wat men aanvankelijk bezeten had, was derhalve afhandig gemaakt, en hieruit vooral was nu de spannende verlegenheid opgekomen, dat men in armoede vervallen was en op elkanders broedelijken steun moest kunnen rekenen. Er staat in vs. 7 dan ook uitdrukkelijk bij, dat »het getal der discipelen zich te Jerusalem zeer vermenigvuldigde*, en dat met name een groot aantal van de Joodsche priesters tot het Christendom overging.

Ook dit laatste heeft tot veel misvatting aanleiding gegeven. Van meetaf trok het aan, om van de eerste bekeering der Joden te Jerusalem een zoodanige voorstelling te geven, dat het scheen of het Jodendom uit Israels hoofdstad in het eerste opkomen van het Christelijk element een overwegende beteekenis had ingenomen. In breeden kring werd gedurig de voorstelling vernieuwd, alsof de vele duizenden bekeerden, van dewelke in Hand. II:41 melding wordt gemaakt, zoo goed als allen inwoners van Jerusalem zouden geweest J staan. Dit nu is zeer stellig een geheel onjuiste opvatting geweest. Op een der groote feesten, die men te Jerusalem vierde, welk ook, placht men allerminst met de inwoners van Jerusalem alleen te zijn. Ongetwijfeld zelfs was het getal der van buiten af opgedaagde geloovigen veel, veel grooter dan dat der burgers van de hoofdstad. Op zulk een nationaalgodsdienstig feest toch plachten uit alle streken, waar Joden gevestigd waren, enkele ijverige aanhangers van de Joodsche religie naar de hëtüge stad op te gaan, om in de hoofdstad zelve het imposante feest te vieren. Die vreemde gasten traden dan van zelf meer op den voorgrond dan de gewone inwoners van Jerusalem. Het ging er dan mede, gelijk het ook ten onzent pleegt te gaan, als er in een onzer groote steden een indrukwekkend feest wordt gevierd, dat jaarlijks terugkeert. De gewone inwoners van de stad zijn dan aan de viering van zulk een feest gewoon, en nemen deswege eiken keer dat het terugkeert, slechts zeer zijdelings deel aan de uitwendige plechtigheden. Daarentegen is de deelneming aan het festijn en aan hetgeen er mede saamhangt in den regel zeer groot van de zijde der uit den omtrek en uit alle verder afgelegen streken opgekomen f.estvierders. Die maakten er de reis voor. Die waren er opzettelijk voor opgekomen, en wilden daarom zelven de volle genieting er van zich toeëigenen. Meer nog, het waren juist deze vreemdelingen die op zulke feesten meer opzettelijk op den voorgrond traden, en die er prijs op stelden steeds de eerste en meest in het oog loopende plaats in te nemen. Ais er dan ook in Hand. II : 41 staat, dat »daar werden op dien dag tot hen toegedaan omtrent drieduizend zielens, vergist men zich ten eenenmale, zoo men acht, dat dit in hoofdzaak op inwoners van Jerusalem slaat. Stellig was eer het tegendeel het geval, en al kan vastgesteld, dat er zeer zeker onder deze drieduizend ook een beduidend aantal Jerusalemmers waren, toch zie men niet voorbij, dat zeer zeker de overgroote helft gevormd werd door de vreemdelingen die pas gisteren van verre waren aangekomen, en binnen enkele dagen Jerusalem weer verlieten, om naar hun eigen woonstede in verafgelegen stad of dorp terug te keeren. Er moet hier derhalve in de eerste plaats op die tijdelijk ingekomen vreemdelingen gelet, die pas gekomen waren en binnen zeer kort weer naar hun woonstede terugkeerden. Er heeft zeer zeker kort daarop ook te Jerusalem zelf een in het oog loopende talrijke bekeering plaats gehad, doch hiervan wordt eerst vele dagen later melding gemaakt, en wel met name in Hand. V : 7. Daar toch lezen we voorheteerst, dat het getal der discipelen te Jerusalem vtij plotseling, let wel, ook te Jerusalem sr^'^'r vermenigvuldigde. Dit leest ge in Hand. II daarentegen niet. Daar staat in de laatste verzen wel, dat er toeneming was van bekeerlingen, maar wordt geheel in het midden gelaten, van waar deze bekeerlingen herkomstig waren, 'tzij uit Jerusalem zelf, 't zij van buiten af. Let nu op dit verschil in de mededeeling, en lees nu hier, dat thans het getal van Jerusalem's bekeerlingen zich zeer vermenigvuldigde, en het wordt al te zaam volkomen duidelijk. Op het feest had er een zeer talrijke bekeering plaats gehad, deels ook van bekeerden uit de hoofdstad zelve, maar toch in hoofdzaak van Joden van elders, die voor het feest naar de tempelstad waren opgekomen. Thans daarent egen liet ook een aanmerkelijk deel riesters zich vinden om zich bij de beeerlingen aan te sluiten, en dit overgaan an die priesterschare gaf van zelf aaneiding, om nu ook den overgang van ele burger-inwoners met kracht te beorderen. Het ééne hing met het andere echtstreeks saam. Toen nu ook in de . oofdstad zelve het aantal belijders aanerkelijk wies, nam de bekeering een eer algemeene vlucht, die vermoedelijk n hoofdzaak was toe te schrijven aan weeërlei oorzaak. In de eerste plaats aan e neiging die opkwam, om zich van ijn bezit te ontdoen, zijn huis of land, oor zooveel men daar eigenaar van was, e verkoopen, van deze gelden een tijdlang als in gemeenschap saam te gaan leven, en op die wijs de ontwikkeling van het bürgerleven in gemeenschap te tarten. Hiermede moet hier wel gerekend worden. Leest men toch Hand. II kortweg en past men het hier verhaalde geheel op inwoners van Jerusalem toe, dan geraakt men ten eenenmale in verwarring. Dan toch zou reeds op den eersten Pinksterdag de bekeering zoo alomvattend zijn geweest, dat er hier geen sprake van kon zijn dat het getal der discipelen zich te erusalem zoo vermenigvuldigde. Met drie duizend op één dag toch zou die vermenigvuldiging reeds zoo aanmerkelijk groot zijn geweest, dat men hier geen voorstelling zou hebben kunnen geven, alsof thans eerst de toebrenging doorbrak. Daarentegen sluit 't alles zich op uitnemende wijze aaneen, zoo men de opvatting huldigt, dat op den Pinksterdag de toebrecging zeer aanmerkelijk was, doch in hoofdzaak uit vreemdelingen bestond die als feestgangers van elders naar Jeruzalem waren opgetogen, en slechts voor een betrekkelijk veel kleiner deel op inwoners van Jeruzalem toepasselijk was geweest. Veel praecieser sluiten dan ook de gegevens ineen, indien men het zoo verstaat, dat op den Pinksterdag de bekeering in hoofdzaak gold van de vreemdelingen die van elders waren opgekomen. Het waren dan deze vreemdelingen die naar Jeruzalem waren opgekomen uit godsdienstigen zin, om den God der vaderen te verheerlijken. Het moet alzoo ondersteld, dat ze met een ontvankelijk gemoed naar de tempelstad waren opgetogen, en met groote ingenomenheid van het doorbreken der nieuwe, immers Christelijke, religie kennis namen.

De inwoners van Jeruzalem zelf daarentegen, en zie hier het tweede punt, traden slechts voor een betrekkelijk klein deel over, en wachtten de dingen af die te gebeuren stonden, daar zij 't eerst aan de beurt zouden zijn, om de nadeelige gevolgen •van hun overgang te lijden. En te meer nam die overgang te Jeruzalem een meer afwachtende houding aan, toen de Overheid scheen besloten te zijn, om tegen de nieuwe religie die opdoemde, positie te nemen. Dat verzet der Overheid werd toen wel gebroken door de kloeke en besliste houding van het Apostolaat en vooral van Petrus, maar de spanning was toch daarmee nog niet weggenomen, en juist aan die spanning is toen eerst een eind gekomen door de teekenen en wonderen die de apostelen deden, en door de kloekheid waarmede ze hun verzet steeds verder lieten doorgisten. Te meer ging het dien weg uit, omdat de eigeiilijke Jeruzalemmers die tot bekeering waren gekomen, in meerderheid tot communisme waren overgegaan, hun bezittingen en zelfs hun woningen hadden verkocht, en door deze averechtsche opvatting van hun positie binnen zeer korten tijd in zoo bedenkelijke armoede vervielen, dat straks Paul us met de liefdegaven der bekeerde Heidenen naar Jeruzalem moest optrekken, om den ondergang der Gemeente te voorkomen. Sociaal was de toestand in Jeruzalem eer om af te stooten dan om aan te trekken. En juist hierop heeft de bekeering dier Priesters toen zoo wonderbaar gelukkig ingewerkt. Die Priesters vervielen niet in de armoede waaronder vele andere bekeerden lijden moesten, en het waren eerst de weduwen zoo van de Grieken als van de Priesters die huipe van noode hadden, deze hulpe aanvroegen, en hierdoor de Kerk noodzaakten, om in den nood dezer behoeftigen te voorzien. Bij deze noodlijdenden nu waren ook de weduwen van een kleine schare Grieken, en het is de zorge voor deze weduwen, die de geheele nu opkomende actie in het leven riep.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 februari 1920

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Kerk.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 februari 1920

De Heraut | 4 Pagina's