GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Terwijl hij met sprak, werd ik versterkt.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Terwijl hij met sprak, werd ik versterkt.”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

En hij zeide: rees niet, gq zeer gewenschte man, vrede zij u, wees sterk, ja wees sterk. En terwijl hij met mij sprak, werd ik versterkt, en zeide: ijn Heere spreke, want gij hebt mij versterkt. Daniël X:19.

Op wondere wijze gevoelde Daniël zich ten slotie innerlijk in zijn ziel aangegrepen. Hij zonk in. Doch op zeldzame wijze werd bij plotseling met hemelsche macht aangesproken. Ea toen herkreeg Daniël iets van zijn vroegere geestelijke veerkracht. Hem werd aangezegd: > Vrees niet, gij, zeer gewenschte man, vrede zij u, wees sterk, ja, wees sterk!» En na die heerlijke

toezegging trad de innerlijke versterking in. Er volgt toch in vs. 19 van het bezielend verhaal: > En terwijl hij met mij sprak, werd ik versterkt, en ik zeide: Mijne Heere spreke, want gij hebt mij versterkt !

Hetgeen feitelijk hier plaats greep, laat alzoo geen twijfel over. Daniël was ter neer geslagen, en gevoelde zich als overmand door wat hij bespeurde dat over hem kwam. Doch in dit pijnlijk oogenblik laat God de Heere Dan ël niet aan zichzelf over, maar grijpt hem aan, om hem te sterken. Dit echter geschiedt niet rechtstreeks. De Heere komt niet zelf met zijn wondere Goddelijke macht over den profeet. Het is uit de onzichbare geestenwereld, dat de Heere den krachtigen geest op Daniël afzendt, om hem aan te giijpen, op te beurea en als te verjongen. En hierdoor gevoelt Daniël op eenmaal een nieuwe geestelijke veerkracht in zich instorten. Dan ël had geklaagd: »Van nu af bestaat geen kracht in mij en geen adem is in mij overgebleven !c Doch jujst die ingezonken en gedrukte gemoedsstemming wordt thans uit hem weggenomen, en een geheel verjongde geestesstemming van heilige veerkracht voelt hij in zich opwaken. Als in menschengedaante was de Eogel Gods tot en over hem gekomen. Door dien Engel, die in menschelijke gedaante zich aan hem openbaarde, werd hij aangesproken als > zeer gewenschte manc Eu toen volgde de heerlijke inwerking, die hij in zijn geest ervaren mocht. Zijn imerlijke slapheid week, zijn onaandoenhjkheid veranderde in haar tegendeel, en als door een toovergreep uit den Hooge in zijn tegendeel omgezet, hoorde hij zich nu door dien Engel in menschengedaante als »zeer gewenschte maa< toespreken, en er bij voegen: »Vrede zQ u, wees sterk, ja wees sterk." En toen gevoelde Daniël het plotseling. Nieuwe kracht, nieuwe bezieling voer in hem. En zoo belijdt hij: tterwijl die Engel in menschengedaante met mij spiak, wera! ik versterkt, en zeide ik: Mijn Heere spreke, want Gij hebt mij versterkt.”

Voelbaar werden hier de twee verhoudingen tegenover elkander gesteld, waarin we geestelijk met onzen God verkeeren kunnen. Eerst verneemt ge, hoe.Daniël in een oogtnbhk van inzinkmg als ware 't geheel van zijn God veivreemd is; en vlak daarop hoort ge van een zoo krachtige inwerking op Dan ëi's geest, dat hij in de gemeenschap met zijn God weer gelooft, en de rijke openbaring van zijn inleven in dat geloof ervaren mag.

De tegenstelling, die hier opkomt, spreekt zich onomwoxiden uit. De gemeenschap van de verkoren of geroepen ziel met haar God, moet geheel beheerscht zija. Er is geen sprake van, dat wij onzerzijds ter helfie onzen God zouden naderen, en dat de Almachtige in zijn goedertierenheid als voor de andere helft tot ons en zelfs in ons zou nederdalen, om ons zijn heilige gemeenschap te doen genieten. D.e halve zielstoestanden komen wel voor, doch ze zijn ontzinkmg aan het waarachtige geloof, ontglipping aan wat 't zijn moet.

De verhouding waarin we tot onzen God staan, is niet, dat de innige vtreeniging halverwege van onze zijde tot stand komt, en dat Gud de Heere, zoo we dien halven weg Hem tegemoet komen, dan, maar ook dan eerst, zich over ons ontfermt om dan zijnerzijds ons te naderen. De trekking gaat niet van ons op God uit, maar van God op ons. Het is onze God die 'c oog sloeg op de ziel van de verkorenen die hem zouden toebehooreo, en nu dan ook doortasten wil en ons aangreep, en ons omzette in die heilige gestalte, die haar eenheid en saamvoeging met zijn heihge verkiejing tot stand zou brengen. Natuurlijk gaat deze verkiezende en bezielende actie buiten ons om. Ze gaat niet van ons uit, doch ze komt tot en over ons. EQ is eenmaal het heerlijk einddoel bereikt, en de verkorene ziel in het Vaderhuis ingegaan, dan is het met de verkorene ziel die zich zelve vleit over wat ze tot stand mocht brengen, doch eeniglijk de dankbaarheid van de verkorene en de verloste ziel, die jubelt over wat louter in vrije genade van haar God haar toekwam.

Vraagt ge, of er dan toch in de straks ge-V roept ne en ingeleide ziel niet vooraf heilige inwerkingen plaats grijpen, die de verkiesing eenigszins tegemoet treden, en de ziel voorbereiden op de haar straks te verstrekken genade, zoo mag en moet uiteraard dankbaar erkend, dat lang niet zoo zelden, eer het besef van de Verkiezing in de ziel doordringt, ook uit die geroepen ziel uitingen naar den Heilige omhoog gaan, waarin we volstrekt nog niet aanstonds het trek­ s ken van het Kindschap naa^ het Vaderschap e erkennen, maar die de ziel toch zuchten doen naar eenige gemeenschap, — dan mag en dient dit ten volle erkend, voor zoover er reeds vroeger zekere dorst naar het heilige in onze ziel kwam opwaken. Maar al hebt ge hiervoor een open oog, toch zullen alle begenadigden, die, eer ze sterven, de volle verzekering van genade ontvangen mochten, u zonder aarzeling belijden, dat dit alles nog eerst de aanvankelijke toe­ j nadering der geiade voor hen geweest is, en dat het oveiheerschende besef van hun toebrenging ten eeuwigen leven eerst intrad, toeu hun God hun denken en peinzen tot zwijgen bracht, en hen eeniglijk in de Eeuwige Verkiezing de ruste en genade deed viid.-n, waar hun ziel naar dorstte en dorsten moest. Het is niet mogelijk hier op aarde, in deze zondige wereld, reeds eer we sterven de volle zekerheid der genade in onee ziel te voelen inglijden, tenzij het een werking is, die eeniglijk d van onzen God ons toekomt. En al moge het dan aanvankelijk zijn, dat we beginnen met voor een vierde in de loutere verkiezing te rusten, terwijl onze ziel voor het overige nog s aan eigen toeneiging en overgifte hangt, dan kan o toch de zielservaring nooit een andere z^jn, dan dat met elke nieuwe schudding van onze ziel, g dat zelfvertrouwen en dat steunen op eigen ziels­ t genieting afneemt, en ten slotte geheel ver­ v dwijnt, om eeniglijk in de verkiezing onzes Gods onzen vrede te doen rusten, en terwijl er o niets meer uit ons zelf opkomt, ten slotte geheel s en ten volle ons zaligheidsgevoel uit onzen God in ons te doen afdalen.

Van zelf kan 't nog altoos een vraag blijven, hoe 't met deze onze zalige ruste zou zijn toegegaan, zoo het oorspronkelijk Verbond in stand waie gebleven, en niets onze ziel van onzen God had kunnen vervreemden. Met deze volzalige toestanden mogen we echter thans niet meer ten volle rekenen. Al wat in onze ziel niet door louter genade aangegrepen, omgekeeid en voor eeuwig vastgehouden wordt, ontglipt en ontzinkt ons ten slotte, en hierbij kan van geen finale zaligheid sprake njn. Er is op zich zelf niets heiligers, niets zaligers, niets vooral van Goddelijke heiligheid, dat in ons zou opkomen, en uit ons naar God zou opstijgen. Er kan niets heiligs uit ons opkomen, of 't . moet vooraf voorbedachtelijk en opzettelijk door g v z C w i w w z M God in ons gelegd, door God in ons verwekt, door God in ons tot actie geroepen zijn. Siel al, er ware iets dat in ons gistte en opbruiste ten eeuwigen leven, dan' zou 't toch altoos eeniglijk uit God zijn dat 't in ons. kon zijn ingekomen, door Hem dat het in ons bevestigd zou zijn, en onder zijn heilige leiding dat 't zija einddoel zou zijn toegevoerd. Ware de mensch naast God uit zich Zelf opgekomen, zoodat er ook maar iets heiligs, eeuwigs en blijvends in den mensch kon schitteren dat niet uit God in hem was ingeplant en ingeprent, zoo zou er zeer zeker een zelfstandig mensch naast God, ja ten slotte tegenover God denkbaar zijn. Doch juist dit is het volstrekt ondenkbare, het eeniglijk door Satan gedachte, toen hij den mensch ten val inspireerde. Maar zoolang er sprake is van wat ten eeuwigen leven zich in ons openbaren moet, zoo kan het niet anders dan uit God ons toekomen, door God in ons onderhouden worden, en door onzen God-zoo heerlijk bewerkt worden, dat het ons ten eeuwigen leven gedijt. Wat naast God op wil komen, is uit den Booze, en alleen wat uit God, door God en tot God ook in ons menschen werkt, blijft Hem gewijd.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 maart 1920

De Heraut | 4 Pagina's

„Terwijl hij met sprak, werd ik versterkt.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 maart 1920

De Heraut | 4 Pagina's