GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Van de Kerk.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Kerk.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

LIII.

En het Beest werd gegrepen, en met dit de valsche profeet, die de teekenen in zijne tegenwoordigheid gedaan had, door welke hij verleid had, die het merkteeken van het beest ontvangen hadden, en die zijn beeld aanbaden. Deze twee zijn levend geworden, in den poel des vuurs, die met sulver brandt. Openb. XIX : 20.

Waar de tegen God gekante geest tenleste verhoudingen aanneemt, gelijk wij dit zelf in de jongste periode van de geschiedenis van onzen tijd konden waarnemen, blijft er geen twijfel over, of de gebeurtenissen die we beleven, wijzen ten duidelijkste op wat de Apostel Johannes in zijn Openbaringen ons voorzegd heeft, dat in 't eind te komen stond. Het is alleen in de Openbaringen toch, d_at we in de Heilige Schrift de zoo klare en doorzichtige aanzegging ontvangen van een scheiding en splitsing, die onder de kinderen der volkeren te komen staat, en zulks wel in dien zin, dat betrekkelijk slechts een geringer deel der alsdan nog levenden zou behouden worden en ten leven ingaan, doch dan ook anderzijds onder het stellige voorteeken, dat de verderfenis de overigen niet slechts wachtte, maar steeds nader bij kwam. Het is vooral met het oog hierop, dat we de ergerlijke dwingelanden, die in BudaPesth huishielden, en nog altoos in Rusland doorwoeden, niet in beginsel af hebben gescheiden van de Socialisten in het gemeen. Scherp moge practisch het onderscheid zich afteekenen tusschen de woede der Sofyets in het Oosten en den onrustigen geest onder onze Sociaal-Democraten, doch in beginsel bezien, is tóch feitelijk beider doen en drijven één in pogen en één in 't einddoel. Het keert zich in derzulken geest alles, met haat en minachting, tegen den Heilige, en het onderscheid teekent zich slechts af in den graad van haat die in veler boosaardigheid wordt uitgespeeld, en die niet tot rust kan komen, eer ze haar einddoel bereikt heeft. Zelfs ten onzent bespeurt men thans aan de dusgenaamde Communisten, hoe het éénzelfde drift is, die allen aandrijft, en het verschil in graad wordt eeniglijk beheerscht door de ongelijkheid van veler karakter. Wat in Openbaringen XIX zoo aangrijpt, is daarom juist het wegvallen van deze gewone onderscheidingen, en het zich uitstrekken van alles naar de stoutste excessen. De vraag waarvoor men ons thans stelt, is dan ook niet, of we den eersten, tweeden of derden graad van het onheilig beginsel tot het onze zullen maken; er is alleen te rekenen met het feit, dat de verschillende tempo's door één geest gedreven worden, en 't bij velen slechts door de tijdsomstandigheden en de gelegenheden, waarin ze zich geplaatst zien, beslist wordt, of de één bij een langer tempo rust nam, dan wel de ander 't beslist, die het uiterste kwetspunt bereikte of er door gegrepen is. Juist met het oog hierop nu is 't in zoo hooge mate belangrq'k, nauwkeurig acht te geven op wat zich thans met name in Buda Pesth een oogenblik heeft toegedragen.

Ware hier niet spoedig stuiting ingetreden, en had deze woedende geest zich uit Buda Pesth naar Weenen kunnen overplaatsen, zoo zou wat Openb. XIX ons voorzegd heeft, zelfs op breede schaal, nu reeds zijn ingereden. In elk geval gaat 't niet aan, van gebeurtenissen als hier plaats grepen, kennis te nemen, en niet aanstonds de giftige verwantschap te gevoelen waarin ze tot den jammer van het einde der wereld staan. Hieruit volgde dan ^ook vanzelf, dat we hier de uitkomende actie van de Socialisten niet op zichzelf mochten nemen, otn hun innerlijk streven en bedoelen onbesproken te laten, en dat veeleer de samenhang van alle Socialisme hier reeds in 't licht moest worden gesteld, om rechtstreeks op de teekenen van het einde te wijzen, die Johannes in zijn Openbaringen met zoo gesloten verband laat uitkomen, om alzoo nu reeds te doen gevoelen, dat wat thans zich in de meest bedenkelijke momenten gaat uiten, rechtstreeks met Openb. XIX in verband staat. Voorheen verschoven ook wij allicht zulk een ingrijpende gebeurtenis naar verre toekomst, niet vermoedende, dat het einde der wereld metterdaad zoo nabij kon wezen. Thans echter kan noch mag dit meer. De gang van het leven en de tijdsomstandigheden nemen ftUengs zulk een complex aan, en beginnen zich op allerlei wijze zoo scherp teekenend op elk terrein te uiten, dat we van de Profetie der Openbaringen ook het heden niet meer mogen afscheiden. Het zijn geen eigendunkelijke voorspellingen, waaraan we ons ten deze wagen. Voorzooveel we ons in de oorlogsjaren over deze in 't oog springende teekenen in de natuur en in het léven der volkeren uitlieten, sloten we ons steeds bij de teekenen der Voleinding ZAn, omdat juist de Voleinding het machtige onderwerp was, waarmede we ons bezig hielden, zoo zelfs dat dit ten slotte geheel^ onzen geest innam. Doch wat niet verzuimd mocht worden, was de verwijzing, die zich al deze vier jaren voordeed naar de teekenen in de natuur en naar de wijziging die het leven van zoo menig volk keer op keer nam. De aardbevingen vermenigvuldigden zich niet slechts, maar namen zoo hand over hand toe, dat het niet aanging er ganschelijk niet mede te rekenen, en de on^ettende worsteling tusschen bijna twintig volken van Europa, Azië, Amerika, Afrika en Australië liet u niet toe, dien krijg op niet meer dan op een gewonen oorlog tusschen volk en volk te waardeeren. Wat echter dusver, bij al de woede, die de golfslag van het leven der volkeren opjoeg, nimmer nog nader te voorschijn trad, was het boosaardig karakter van dien komenden volkeren-oorlog, waarvan in de Openbaringen van Johannes zoo ampel voorzegd was. Die aangrijpende voorzegging is in de feiten eerst nu, op 't laatst te BudaPesth, aan 't licht getreden, en wel vooralsnog bezworen, maar dan toch in zulk een woede in het licht verschenen, dat yoor verwantschap met Openb XIX reeds nu naar dezen gruwel der volkeren lean en moet verwezen worden.

Nu kan men natuurlijk, gelijk verreweg de meesten dan ook doen, ook over dezen reusachtigen gruwel wel heenglijden, en gelijk de meeste geleerden 't zich veroorloven, uitleggingen op eigen hand van het gebeurde geven, ja, zelfs uit die gegevens profetieën zonder eind afleiden voor wat ons thans te wachten zou staan.Niet weinigen juichen zelfs van vreugde bij het inwachten van die nieuwe toekomst. Al wat achter ons ligt, gaat dan op in den schandroep der Wandalen, en in wat thans zich te ontwikkelen staat, begroet men zonder aarzelen een nieuw geboren wereld van weelde en levensgeluk, gelijk de volkeren zulks dusver, except een tijdlang onder het Romeinsche bewind, nog nimmer, eeuw na eeuw, genoten hebben. Men vindt wat zich thans van allen kant op ons aandringt, wel vreemd en wel niet zonder vreeze. Althans vraagt men zich af, of er niet nog gevaarlijker overgangen zullen plaats hebben uit een zoo beklemmend heden naar dien volkomen staat waaruit alle gevaar zou geweken zijn, maar de hoop zelfs hiervoor geeft men niet op. In zijn verwachtingen waant men muurvast te kunnen staan, en men stelt er prijs op, zelfs de aanvangen van een gouden eeuw die komt, er in te mogen zien. Juist daarom echter is hetgeen nu in het Oosten van Europa plaats greep, en zich nader in Buda Pesth onder de volgelingen van Bela Kun als volksgruwel openbaarde, van zoo ernstige beteekenis. Dit toch toonde, dat het niet aangaat het thans gebeurde, in verband met den bezworen vrede, als een uiting te beoordeelen, waar verder niets achter school. . Waar men toch vroeger nog aarzelen kon, of het zoo tragisch in Rusland gebeurde niet louter opkwam uit hartstochtelijke reactie tegen de tyrannieke overmacht, waarmede Rusland zoo lange jaren door zijn heerschers vertreden was, kon dit in Buda Pest bij Bela Kun's optreden niet langer als uitvlucht dienst doen. Hier stond men voor een plotseling uitgebroken uitval van den geest der Hel. Het booze had behalve zijn excessen in stakingen, en in sociale dwingelandijen, hier een vorm van den uitersten graad aangenomen, om den jammer met willekeur tegen de volken te doen woeden. Hier werd letterlijk niets ontzien. Hier drong het Booze derwijs in steeds zwaarder woede door, dat niemand zich meer uit schuwheid terugtrok, en de innerlijke boosaardigheid van den alles zoekenden geest geen schuwheid of zelf beheersching meer kende, doch tot 't uiterste toe, zoo diep 't slechts kon, in het leven der volken indrong.

Verschil van gevoelen is hier alzoo afgesneden. Het was een uiterste van zelf vernieling ten koste van al het bestaande, om, geheel naar eigen goedvinden, geheel door machtsmisbruik en overmoed, een nieuwen stand van zaken in het leven te roepen. Bela Kun ontzag niets meer en dreef tot de uiterste spitse het booze kwaad voor zich uit, óm een wereld om zich heen te scheppen, waarin eeniglijk het door hem beoogde sociale en nationale kwaad heerschen zou. Nu is dit radicale product van wat de hel opgaf, vrij spoedig in Buda Pest en in den omtrek door de Rumenen bedwongen en thans zelfs door de echte Hongaren terzijde geschoven. Maar dit belet niet, dat de uiting van het niets ontziende Socialistisch bederf er in Bela Kun geweest is, en nog nagist, zoodat dit kwaad voor de komst van het laatste der dagen mee blijft tellen. Dit historische feit van zoover strekkende beteekenis leidt er van zelf toe, dat we almeer ons zelven ook rekenschap pogen te geven van de toestanden, waarin nu blijkbaar ook het zuidelijk deel van Europa, in Italië en in Spanje geraakt. Ook hier wordt de bodem van het geestelijk nationale leven almeer losgewoeld. Het doet zich uitwendig voor, alsof in deze landen aj^s nog in zijn Roomsch-Katholieken vorm ongestoord het vroegere historische leven voortzette. Wat zich in de Scandinavische landen voordeed, spreekt hier zelfs nog sterker. Ook tenonzent heet in 't ofScieele cijferboek geheel de bevolking op enkele honderden na nog altoos in bekende godsdienstige gezindheden ingedeeld, terwijl een nader onderzoek, met name in de groote steden ingesteld, ten duidelijkste aantoonde, dat geen derde gedeelte van wat men opgeeft, in de werkelijkheid als geloovig mee kan tellen. Zoo vonden we het op meer gespannen voet nog in Scandinavië, 't bleek zoo op kleine excepties na ook bij ons nu gevonden te worden, en het resultaat is, dat op de keper bezien, de ons geboden gegevens voor geen derde, ja voor geen vierde der totaliteit meer gelden. Dit nu is in de Roomsche landen van Zuid-Europa nog driester. Daar toch wordt in de officieele gegevens nog zoo goed als de geheele bevolking als geheel normaal aangegeven, terwijl gedurig op de meest duidelijke wijze blijkt, hoe toch feitetelijk ten stelligste drie vierden van de bevolking, als de vrede niet in het land verstoord wordt, met de rustverstoorders èén lijn trekken, en er niet aan denken om voor het aloude geloof der vaderen op te komen. Uit dien hoofde nu is 't aan geen twijfel onderhevig, of de tijd is naderende, waarin deze onware schijn in een nationale catastrophe ondergaat. Dan is de fatale nederlaag van het oude régime niet meer af te wenden. Dan zal het ongeloof zich ook in onze streken openlijk proclameeren gaan. En dan is het een zeer ernstige vraag, hoever de fatale nederlaag van het geloof, dat nog in schijn zich staande hield, reeds doordrong. Hierop toch wordt van velerlei zijde nu reeds gezinspeeld. Eens gaan de luiken van de vensters, en zal de sinds lange jaren feitelijk bestaande toestand zich, ten koste van de Kerk, op niets ontziende wijze openbaren. België is ten deze zoo leerzaam. Gedurende een periode van zeven-en-twintig jaren werd het in Christelijk Conservatieven geest geregeerd. Men had er een evenredig kiesrecht ingevoerd, en dit had men gelukkigerwijze zoo weten in te richten, dat de meerderheid rechts kwam en rechts bleef. Eerst nu. door den oorlog is deze verhouding omgegaan, en thans toont de uitkomst, dat de Clericalen, gelijk men ze placht te noemen, hun positie hebben ingeboet, en in de minderheid zijn geraakt. Nu zou dit in geen enkel opzicht bevreemden kunnen, zoo de Belgen voor het meerendeel de Roomsche Kerk verlaten hadden en Protestant waren geworden. Doch hiervan. is geen sprake. In alle officieele organen wordt nog steeds gepromulgeerd, dat geheel de Belgische bevolking, uitgezonderd alleen een kleine groep Joden en een iets grootere groep Protestanten, met de Roomsch-Katholieke Kerk vastelijk medegaat, maar bij alle dezen is van bekeering geen sprake. En dit houdt aan, en blijft doorgaan, in weerwil van het onloochenbare feit, dat het grooter deel van de Roomsche bevolking haar Kerkelij k geloof verzaakt heeft, en men op alle manier juist het Roomsche element bitterlijk te lijf gaat en het leven bemoeilijkt. Ook op ons eigen land dient hierbij gelet. Ten onzent zijn we, geheel omgekeerd dan in België, schijnbaar zelfs aan een keerpunt toegekomen, waarbij uit het Zuiden de kreet reeds vernomen werd, dat het Roomsche element thans in Nederland boven ging drijven. Hierop werd zelfs zoo sterk nadruk gelegd, dat men de verwachting uitte van zoo indrukwekkenden ommekeer in den geest der bevolking, dat geheele groepen, die 'toch van Calvinistischen oorsprong waren, thans er toe geneigd schenen, om tot de Roomsche Kerk over te gaan, terwijl omgekeerd van een terugval van de Roomsche Zuider bevolking naar het Liberalisme geen sprake ihecr scheen te zijn. Zoo stuit men hier zeer zeker op een exceptioneele verhouding. Doch het feit blijft niettemin voor schier geheel het overige Europa spreken, dat in schijn en naam alles bij de oude verhoudingen' blijft, doch dat inmiddels een algeheele ommekeer bezig is in te treden, en ons noodzaakt bedacht te zijn op da radicale verandering, die straks schier als vanzelf in de religieuse verhoudingen zal intreden.

Geheel deze geestesbeweging keert zich dan ten slotte, zoo scherp als het slechts kan, tegen de Kerk, maar in het stel kerken tegen de Kerk in beginsel, en in de gezamenlijke Kerken tegen den Christus zelf. Niet natuurlijk tegen den Christus als Profeet, Hoogepriester en Koning, gelijk hij op geheel bijzondere wijze openbaar werd, maar tegen de hoogheilige en overmachtige positie die de Zone Gods in de verhouding tusschen God en de wereld inneemt. Ten ernstigste moet er daarom hierbij op gelet, dat de Christus in zijn hoedanigheid van Middelaar rechtstreeks rust in den Middelaar als Tweede Persoon in de Heilige Drieëenheid, zoodat, hoe ook genomen, zijn heerschappij over zijn Kerk, zoowel onder Israel als in de Christenrijlcen, steeds van den Zone Gods uitgaat. Het is uit dezen hoofde, dat we ook bij het ingrijpen van den Zone Gods, als waarvan hier sprake is, niet teruggaan op een kind des menschen, hoe hoog geplaatst ook, om door dezen hoogwaardigen bemiddelaar de werking van den Christus op zijn Kerk, en door zijn Kerk op de wereld, te doen uitgaan. Hoe hoog een Concilie van eersten rang ook staan'moge, nooit en nimmer kan het eenig Bisschop, hoe hoog ook in eere, wezen die als bemiddelaar in de actie van den Christus optreedt. Er trad nimmer een geval in, dat, laat ons zeggen, de Vorst van van het Vaticaan de beslissing gaf, die het leven der Kerk leiden moest. Hoe hoog de Bisschop van Rome ook in de meening der meeste Zuidelijke Kerken stond, het was nimmer van den Bisschop van Rome dat de beslissing uitging. De beslissing was er steeds en wel in en door den Christus, eer van de Kerk op aarde tot beslissende en toonaangevende handeling kon worden overgegaan. Het Koninklijke machtwoord van den Christus schoof steeds door het ampele woord van menschelijke overlegging heen, en als het geding tot finale conclusie was gekomen, was het nimmer menschelijke verzinning, die den doorslag gaf, maar steeds en immer de machtswil van den alles regeerenden, beheerschenden en realiseerenden Christus. De Christus, of wilt ge de Zone Gods, kan nimmer vragen of afwachten, hoe de loop en de gang van het leven zijner Kerk zijn zal. Hij wacht niet af, maar heerscht, en ten slotte voegt zich 't een en 't al naar zijn heilig welbehagen, ook waar dit welbehagen zich voegt en schikt naar den jammer en naar de ellendigheden, waarin de zonde ons menschelijk geslacht deed uitglijden. Het is en blijft de Christus van wien de heerschappij uitgaat, en wien de macht en de eere toekomt, om zijn heerschappij in te zetten en te handhaven. Niet de Christus, niet de Zone Gods schikt en voegt zich naar het Voorzienigheidsbestuur, maar zelf als Zone Gods, en dus als ingeschakeld in den Drieëenige, en aldus derhalve het Voorzienigheids-regiment meê doorlevende en meê in actie brengende, blijft hij steeds de Tweede Persoon in de Drieëenheid van wien regel en richtsnoer voor den Troon der heerlijkheid tot ons uitgaat.

De strijd dien de Satanische geest, om deze macht van den Christus te keer te gaan, in de aardsche verhoudingen aangaat, zou nu in zijn eersten aanleg ongetwijfeld een minder uitgebreid en minder fel karakter hebben gedragen, indien de Kerken er zich van meet af toe bepaald hadden, om haar actie eeniglijk op geestelijk gebied voor de uitbreiding van de kennisse van het Evangelie saam te trekken. Dit kon intusschen niet. De Kerk van Christus bloeit in het volle leven op, komt daardoor op allerlei wijs met de gegevens van het leven in aanraking, en vindt tenslotte in deze beademing van het werkelijk leven een niet af te wijzen roeping. Ongetwijfeld laat het zich indenken, dat er hier of daar een enkele Kerk verrijzen en stand houden kon, die ter nauwernood aan zulke stoffelijke belangen haar aandacht zou hebben te wijden. Is er sprake van een Kerk, waarin geen behoeftigen worden gevonden, en waarin niemand financieelen steun behoeft, dan telt de diaconale verzorging in zulk een Kerk ter nauwernood mede. Het eenige waarop het dan aankomt is, een gebouw voor den openbaren dienst in 't leven te roepen, licht in den donkeren avond te ontsteken, en zoo 't kan, bij efnstige winterkoude het kerkgebouw te verwarmen. Zoo eenvoudig gaat 't echter in hel gemeen niet toe. Het geestelijke feit ligt er nu eenmaal toe, dat in 't gemeen niet de rijken der aarde, maar meest de spaarzaam toebedeelden, althans bij de Protestantsche Kerken, een veilig onderkomen zoeken. Dit doet aan­ stonds om hulp roepen, en de nood die alsdan om hulp roept, kan niet aan zichzelf worden overgelaten. Bij de armen komen dan de weduwen en weezen, en in 't gemeen eok de kranken, die zichzelf niet redden kunnen. Zoo komt er gedurig nood van allen kant op, en de vraag spant gedurig het kerkelijk leven, hoe men tot voorziening in dezen alzijdigen nood geraken zal.

Doch zelfs hierbij blijft het niet, althans niet in de Kerken van langduriger ontwikkeling, en wat hierbij vooral pleegt te drukken is de schoolquaestie, en het onderwijs in het algemeen. Deels door liefdegaven, maar niet minder door bestuursverzorging, was in den loop der eeuwen schier in alle Christenlanden zulk een behoefte aan verrijking en verbreiding van het School-en onderwijswezen opgekomen, dat in tal van landen en streken geheel het Schoolwezen niet zelden op de Kerken was aangeleund. Zelfs van de Hoogescholen kon dit in zekere mate gezegd worden. En wat zich dan bij ons nog spaarzamelijk voordeed, nam in vele andere landen niet zelden een zoo alomvattend karakter aan, dat de School als bij de Kerk inleefde, en in geheel haar bestaan aan de Kerk gebonden was. En dan natuurlijk deed zich een moeilijkheid voor, die men zelfs in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika slechts zeer ten deele te boven is gekomen. Het was ongetwijfeld een alleszins gelukkige greep, toen men in de Vereenigde Staten zijn toevlucht nam tot de Gemeene Gratie en ook als Staat wel zeer beslist voor de eere Gods opkwam, maar 't dan toch deed los van elk officieel kerkelijk verband. De invloed, die alsnog in de Vereenigde Staten aan Kerken van allerlei aard wordt toegekend, is dan ook van zeer ernstige beteekenis, en de Presidenten van Democratischen of Republikeinschen aard voegen er zich beiden in. Dit blijft dan wel moeilijkheid baren, b.v. in den éénen boozen Staat met de Veelwijverij, maar over het algemeen schikt en voegt men er zich toch in, en het religieus karakter van het Amerikaanscbe Staatsieven weet er zich toch te handhaven.

Oppervlakkig bezien scheen dit er nu toe te zullen leiden, dat de neutrale school in de Vereenigde Staten de volksschool zou worden. Hiertegen echter heeft de historische opkomst der Vereenigde Staten zich verzet. Men was als Protestantsche staat in het leven getreden, en had bij dit optreden niet geaarzeld de Heilige Schrift als grondslag ook voor het Staatsieven te aanvaarden. Hierdoor beheerscht, had men een volksschool in 't leven geroepen, die een algemeen en beslist Protestantsch karakter zou vertoonen, en het aloud-historisch karakter van deze school werd in zoo correcten zin als een school met den Bijbel verstaan, dat men niet gevoelde, hoe men zich als algemeene volksschool van dit Schriftuurlijk Protestantsch karakter der Openbare school zou vrijmaken. Over dat Christelijk-Protestantsche karakter der Openbare volksschool is toen geheel de vorige eeuw ernstige strijd gevoerd. Eenerzijds weigerde men op de meest besliste wijze van de Heilige Schrift te scheiden. Amerika's volksschool moest nu eenmaal een school met officieel Protestantsch karakter zijn en blijven, maar toch begon men op steeds ernstiger wijze te gevoelen, hoe uiterst gewaagd en moeilijk het was, dezen algemeen geldenden stelregel b.v. ook voor de Roomsche ingezetenen door te zetten. Van allen kant zijn toen uitwegen gezocht, die ja de Heilige Schrift in eere lieten, maar toch ook anderzijds geloofsafwijkingen van zeer ernstig karakter toegaven. Tot zelfs over de vertaling van den Bijbel dien men bij het voorlezen van enkele verzen uit de Schrift volgen zou, is toen op bedenkelijke wijze geredetwist. Men weigerde over en weer elkanders officieele Bijbelvertaling over te nemen. Ieder poogde bij zijn eigen Bijbelvertaling te blijven . staan. Het vaste, stoere karakter van de Protestantsche Staatsschool boette dientengevolge telkens weer iets van zijn innerlijke gebondenheid in. Men gevoelde dan ook zeer goed, in welke gevaarlijke positie men niet zelden met dit averechtsche Schoolgeding van de zuivere lijn afweek, en soms afdreef. Had men het Schoolvraagstuk behandeld, gelijk de behandeling er van bij ons verliep, zoo zou de bange worsteling niet zoo heftig karakter hebben aangenomen. Nu echter kon de bange worsteling niet gemeden worden. Aan een bepaalde Kerk behoorde de Staat niet meer, hoe kon het dan onder de leiding der Kerk tot het product van een speciaal geteekend Schoolonderwijs komen?

Dr. A, K.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 mei 1920

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Kerk.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 mei 1920

De Heraut | 4 Pagina's