GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Zij werden allen vervuld met den Heiligen Geest.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Zij werden allen vervuld met den Heiligen Geest.”

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

[PINKSTEREN 1920.]

En zij werden allen vervuld met den Heiligen Geest, en begonnen te spreken met andere talen, zooals de Geest hun gaf uit te spreken. Hand. II: 4

De bezielde bijeenkomst van de Apostelen, met de geloovige broederen en vrouwen, op den Pinkstermorgen kan niet gezegd worden door henzelven uitgelokt te zijn geweest. Eer ontvangt ge den indruk, dat het bijeenkomen van de groote vergadering, en hetgeen op die vergadering een ieder aangreep, uitvloeisel wras van hooger bestel. We lezen toch in Hand. II:1 v.v.: En als de dag van het Pinksterfeest vervuld werd, waren zij allen eendrachtelijk bijeen €, en zie, itoen geschiedde er haastelijk uit den hemel een geluid, gelijk als van een geweldig gedrevenen wind, en vervulde het geheele huis daar zij zaten, en van hen werden gezien verdeelde tongen als van vuur en het zat op iegelijk van ben, en zij werden allen vervuld met den Heiligen Geest en begonnen te spreken met andere talen, zooals de Geest hun gaf uit te spreken.« Was zulk een onverwacht en in hooge bezieling spreken in geheel vreemde talen nu het gewoon verschijnsel geweest, dat zich op den Pinkstermorgen in de Tempelzaal placht voor te doen, zoo zou zich hier niets vreemds meer hebben vertoond, en zou er van een wondere aangrijping, die soms opvlamde, schier geen oogenblik sprake zijn geweest. Maar dit was juist niet zoo. Wat zich hier, op dien vroegen morgen, onverhoeds, in den kring der Apostelen en van hun geestverwanten voordeed, was iets volstrekt ongewoons, en alzoo iets waarop niemand zich voorbereid gevoelde. Vreemd vonden dit zonderlinge verschijnsel de geloovigen, maar vreemder nog de schare die er getuige van was. Men begreep niet, wat zich zoo plotseling en op zoo gansch ongewone wijze voordeed, en noch de discipelen met hun volgelingen, noch de tegenwoordig zijnde getuigen konden zich hetgeen zoo plotseling intrad, verklaren. Er staat dan ook in vs. 5 en V. V.: En daar waren Joden, te Jerusalem wonende, godvruchtige mannen van alle volken dergenen die onder den hemel zijn, en als deze stem geschied was, kwam de menigte te zaam en werd beroerd, want een iegelijk hoorde hen in zijne eigene taal spreken; en zij ontzetten zich allen en verwonderden zich, zeggende tot elkander: ie, zijn niet alle deze die daar spreken, Galileeërs, en hoe hooren wij ze dan een iegelijk in onze eigen taal, in welke wij geboren zijn? » De indruk van dit bevreemdende taalverschijnsel was dan ook overweldigend. Ze gevoelden dat ze niet stonden voor iets, dat zich ook vroeger herhaaldelijk op den Pinksterdag had voorgedaan, maar voor iets ganschelijk ongewoons, voor iets dat ze nimmer hadden aangehoord, en dat, zonder zweem van overdrijving, begroet moest worden als een geheel vreemdsoortig, hier voor 't eerst intredend verschijnsel.

Op dit ongewone en vreemdsoortige moet dan ook, volgens hunne eigen betuiging, de volle nadruk worden gelegd. In hét feit dat Pinksteren het belijdende volk in hooger bezieling bracht, lag niets ongewoons noch vreemdsoortigs. Ook daarin dat op de luisterrijke bijeenkomst van Pinksteren in heel den kring der belijders een hooger, heiliger toon werd aangeslagen, lag niets aangrijpends, en niets dat vooral te Jerusalem op Sion bevreemden kon. Maar wat aangreep, de rust der gedachten verstoorde en met hooge bezinning deed opnemen wat er voorviel, lag in een geheel ongewoon, ditmaal er bijkomend verschijnsel, dat geen der presente Joden nog ooit bijgewoond of beleefd had.

Men stelle zich toch duidelijk voor, wat op den Pinksterdag het veelal voorkomende was. Wel toch heeft men zich verdiept in wat van oudsher op Pinksteren den geest van het volk placht aan te grijpen, doch op dit bijzondere, gelijk het in de boeken van Mozes regeling vond, kwam het hier Qiet aan. De usantiën van het Pinksterfeest gingen in Jezus dagen uiter^iard door op de schier algemeen toen op geestelijk gebied geheiligde wijze. Het Pinksterfeest droeg wel van oudsher een meer alzijdig karakter, doch dit vond onder Israel geen toepassing. Ziet men voor een oogenblik van den bijzonderen naam van Pinksterfeest af, dan kan gezegd dat in het deel van Azië, waarvan hier gerept wordt, geheel een reeks van ook 't volk meesleepende practijken Ingang vonden. Niet toen alleen, maar ook nu nog, voorzoover de Islam de aloude usantiën niet verdrong. Ten deele kan zelfs gezegd, dat de volksusantiën waarop hier gedoeld werd, schier allerwegen Ingang vonden, en na verloop van eeuwen nog altoos stand hiilden. Ook In ons land heerscht althans op het platteland, en onder den lagen werkmansstand, nog bij een breede schare de nelging, om het Pinksterfeest uitsluitend sociaal op te vatten. Vooral de lagere klasse van het volk, en sterker nog gezegd, vooral de aan allen godsdienst gespeende groep onder de schare, viert niet alleen haar Pinksteren, maar stelt zelfs op die viering van het Pinksterfeest hoogen prijs. Maar van een heilig karakter dat hierbij den toon zou aangeven, was zoo goed als nimmer sprake. Nog altoos zijn er ook In ons land streken, waar men zich van oudsher aangewend heeft, om niet alleen den Pinksterdag, maar ook den Pinksternacht in halve brooddronkenheid te vieren. En dit verschijnsel nu deed zich van oudsher ook in Azie voor, volstrekt niet alleen bij de Joden, maar evenzoo bij de naburige volken. De meeste afgodische diensten hadden op deze geheel wereldsche feestviering zelfs een uitsluitend burgerlijk stempel afgedrukt, dat met den heiligen zin van het volk zoo goed als niets uitstaande had. Men weet hoever men in Heldensche landen gaan dorst om zelfs de jonge maagden In een der tempelzalen te laten verkrachten. Denk slechts aan Pinehas en de 24.000 slachtoffers. (Numeri XXV : 7—9) Doch hoevele onheilige gedachten zich hier ook onder mengden, men hield aan het afgodisch karakter van deze oudvaderlijke usantiën vast. De landbouw stelde er prijs op, zulk een afgodisch feest te vieren, om op het uitgezaaide zaad een zegen te erlangen, die rijken groei en mllden bloei voor het graan beloofde. Bij visscherij, scheepvaart en handel deed zich geheel gelijk verschijnsel voor. Er kon in dit alles geen genoegzame bloei noch ook voldoende vertier komen, indien leder particulier op zichzelf bleef staan. Het kwam er daarom op aan, centrale bijeenkomsten en in verband hiermee centrale plechtigheden in te stellen en In stand te houden. Er werd gejubeld, als het korenzaad aan de aarde was toevertrouwd, om den bloei van het graan te verzekeren, en als de toeleg geslaagd was, en rijke oogst werd binnengedragen, dan ging er een jubel onder geheel het volk op, en was het schier allerwegen gebruik, om voor den rijkdom van dien oogst door het ontsteken van weelderige offers te danken. Soortgelijke volksusantiën nu waren reeds in Egvpte, en met name In Gosenland, ook onder de Israëlieten in zwang gekomen. Zijdelings had de Mozaïsche wetgeving zich hierbij aangesloten. En toen In het heiligdom van Tabernakel en Tempel de heilige ofifer-usantiën rijker ontwikkeling vonden, drong ook onder Israel steeds meer de behoefte door, om de toewijding van de offerande, zoo bij het Intreden van den zaaitijd als later bij den oogst, heerschappij in de volksusantiën te doen erlangen.

Doch natuurlijk kon het in Israel bij deze uitwendige neiging tot toewijding niet blijven. Ook In Israel drong van zelf de dubbele gewoonte door, die eenerzijds geheel het uitwendige leven des volks heiligen kon, maar ook anderzijds in bijzondere toewijding van de vromelijk toegenegen zielen een hooger doel zou te bereiken weten. Zoo richtte zich de drang van het Israëlitisch leven er op, om* allereerst aan het normaal burgerlijke leven een heiligen plooi te geven; doch was hieraan voldaan, dan drong men dieper In 't heilige door, en kon geen weerstand bieden aan den drang, om ten slotte geheel zijn levensexistentie Gode te wijden, en allicht In verband met alle heiligen, In de naderende gemeenschap met den Almachtige In te gaan. En hierbij nu juist trad ook thans de uitwerking van de Hemelvaart In, want het verbond hiermede de zielsinnige gemeenschap van de bekeerden en toegewijden op aarde met den Zone Gods, die thans als de Middelaar in den Troon van den Drieëenigen God gezeten was.

Doch hierdoor viel op dit groote Pinksterfeest voor de geloovigen In Israel, 't zij ze In Palestina, of In het Heldenland 'woonden, dan ook alle nadruk. In-de gemeenschap die een geloovig Israëliet met Israel's God\|)eleven mocht, lag van zelf verschil in graad. In de dagen des Ouden Verbonds waren het tot op zekere hoogte uitwendige gemeenschapsteekenen, die den band tusschen de geloovigen en hun Jehova onderhielden. Er was gemeenschap. Die gemeenschap trad gedurig in het licht. Er werd zallglijk In de genieting van die gemeenschap genoten. Maar In den wortel der saamleving met Jehova bleef toch de scheiding tusschen God en zijn volk aanhouden. Hieraan kwam thans voor 't eerst een einde, doordien de Zone Gods als Zoon des menschen, na zijn leven op onze aarde en na zijn wegsterven van deze aarde, de mogelijkheid voor Gods kinderen had doen ontstaan, om, in de volle eenheid met hun God teruggekeerd, de door zijn lijden en sterven gekochten niet alleen op 't Innigst In gemeenschap met zichzelf te verbinden, maar ook In de gemeenschap met den Drieëenigen God te doen ingaan, Er greep hier alzoo versterking plaats van de zielsinnigheld, die ten slotte den verlosten zondaar aan God zelf zou verbinden. Het hoogste doelwit dat bereikt kon worden, was uiteraard, dat deze gemeenschap tusschen de geloovigen en God Drieëenig dan ook nimmer meer stoornis onderging. Alles wat scheiding maakte tusschen God Drieëenig en de geloovigen moest ten slotte bezworen worden, en wel zóó bezworen, dat de door Christus verloste en in Christus opgenomene ten slotte alle scheiding tusschen zijn eigen zielsleven en het leven van den Drieëenigen God te boven kwam.

De gemeenschap tusschen God en den geloovige leidt er van zelf toe, om zich steeds op Inniger voet te laten genieten. Het begint hier niet mede. Veeleer was de breuke die de zonde sloeg, zoo aangrijpend en doordringend geweest, dat 't alles uiteengerukt scheen, en er vaa waarachtige levensgemeenschap tusschen den verkorene en zijn God, althans in vollen en waarachtlgen zin, nimmer meer sprake kon zijn. Doch juist op de tenletdoening van deze scheiding was dan ook geheel het Verlossingswerk gericht. Eer in het Paradijs de val In zonde Intrad, bloeide In Eden de zalige gemeenschap tusschen God en zijn geroepenen ten leven. De vraag was nu slechts, of door het Verlossingswerk deze breuke niet slechts voor den uitwendigen vorm, maar tot In het wezen der zaak zou worden weggenomen. Het antwoord op deze vraag nu was de rijke, alzijdige vrucht van de gansche Openbaring, en de uitkomst was dan ook, dat van lieverlede wat scheiding maakte week en bezweek, en dat allengs steeds inniger gemeenschap Intrad. Geheel de Openbaring trekt zich daarom zoo principieel saam in wat Jezus aan het Kruis tot den medekruisellng riep: »Heden zult gij met mij In het Paradijs zijnU Klaarlijk toch werd hierin uitgesproken, dat hetgeen In het Paradijs teloor ging, na en door het sterven van den Christus, en door ons straks sterven In Jezus gemeenschap, terug zou doen erlangen wat teloor was gegaan, en de onvernietigbare gemeenschap tusschen God Drieëenig en het heilig erfdeel of geheiligde menschenkind zou doen herleven. Het stond dan alzoo, dat bij de Schepping de gemeenschap tusschen God Drieëenig en zijn menschelijk schepsel een volkomene was, ja dat er geen nog Inniger geineenschap zich denken liet. Stelt men het zich alzoo voor, dat de gemeenschap in volkomen zin tusschen God Drieëenig en den mensch als zijn schepsel rechtstreeksche vrucht van de Schepping was, dan spreekt het van zelf, dat de jammerlijke gevolgen van de zonde en van den val niet gezegd konden worden, overwonnen te zijn, tenzij de toestand die in het oorspronkelijk Paradijs zich aandiende, volkomenlijk teruggewonnen en hersteld was. Dat er van de eerste doodelijke wonde een spoor der verwonding zou achterblijven, spreekt vanzelf. De glorie van redding en heling spreekt zich juist in het litteeken uit. Doch dan moet met het litteeken zich ook een vernieuwde uiting van levenskracht paren, die zelfs de glorie van het oorspronkelijke Paradijs nog te boven gaat.

Men vergete toch nimmer, dat de zonde In den val volstrekt niet slechts den mensch als creatuur geschonden, In levenspositie verlaagd en van zijn glans en glorie beroofd had. De gruwel die In de zonde opkwam en heerschte, tastte God zelf aan, en de smaad en schande, die hierdoor over ons menschelijk geslacht sloop, school dan ook' niet in de eerste plaats In wat de mensch verloor en Inboette, maar veel sterker nog In hetgeen aan God werd te kort gedaan door de schending van zijn eeuwige Scheppingsglorie. En hieruit nu vloeit vanzelf voort, dat de redding en verlossing niet voleind kon zijn door wat de verkoren zondaar als heil ten leven ontving, maar dat, In de eerste plaats zelfs, de schending van Gods eere volkomen moest hersteld worden. Dit nu kon voorzeker, en het eindresultaat was dan ook dat 't hiertoe kwam, maar dit moest dan ook In de verheerlijking van Gods heiligen Naam op de gevoeligste wijze In het licht treden. Wat In het Paradijs als zielsinnige gemeenschap tusschen den Almachtige en zijn menschelijk creatuur bedoeld was, moest dan In het eindresultaat van de groote Verlossingsgenade op nieuw aan het licht treden, en de einduitkomst moest wezen, dat de glorie van het Verlossingswerk den roem van de Paradijsheerlijkheid niet slechts evenaarde, maar In de schaduw stelde en te boven ging. Er kan geen sprake zijn van een gedeeltelijke zaligheid. De oorspronkelijke Scheppingsglorie doelde op een volkomen aaneensluiting van den verkoren mensch aan zijn God. Het was dit volkomen levensproces dat door den val In zonde verstoord was. En nu kon er van een tot ruste komen van het Verlossingswerk geen sprake zijn, of ten slotte moest het resultaat zijn verkregen, niet eeniglijk van een persoonlijke redding van den verlorene, maar van zulk een volstrekte omzetting van de wederzijdsche verhouding, dat ten slotte de zielsinnige gemeenschap met den Almachtige voor de verkorenen weer hersteld werd, en dat In het nieuwe Jerusalem een hoogere glans zou schitteren, die zelfs de glorie van den Hof van Eden nog zeer verre te boven ging. Niet alsof de eerst gevallene, en nu geredde zondaar een rijker gave van talenten zou erlangen, dan hem oorspronkelijk in het Paradijs beschoren was. Dit kan niet en kon niet, omdat de eere die den mensch In het Paradijs was toegelegd, niet op hoogeren trap denkbaar ware, dan ze bij de Schepping van den mensch van Godswege besteld was. Maar wel zal het nieuwe Jerusalem zelfs de glorie van het Paradijs in de schaduw stellen, omdat 't God 'Almachtig zijn zal, die In dat nieuwe Paradijs een majesteit van zijn eigen Naam zal doen schitteren, die nog hooger macht en nog meerdere weelde doet uitkomen, dan In het aloude Paradijs als einduitkomst bedoeld was.

Dit nu liet zich eeniglijk denken door de saamvoeging van deze twee groote feiten, in de eerste, plaats dat de Zone Gods bleef wat Hij was, maar tegelijk Zoon des menschen werd, en dat na zijn lijden en sterven deze Zoon des menschen In de Goddelijke glorie zou teruggaan, en den verlosten mensch met zich in die heilige glorie Gods mee zou opnemen. Niet op de veelsoortige menschenkinderen kwam het hier toch aan. De Scheppingsrijkdom, die zich In het Paradijs beloofd had door wat veelsoortig uit het ééne menschenpaar zou te voorschijn treden, verloor hierbij van zelf zijn beteekenis. Vandaar dat de onderscheiding en tegenstelling die In de veelheid van talen zich als aanduiding van de veelsoortige volken en geslachten had aangediend, thans niet alleen wegviel, maar zelfs voor een oogenblik wegvallen moest. Waar het nu tenslotte zou lelden tot bereiking van het doel, om alle geloovige kinderen der menschen in zalige eenheid saam te vatten, opdat de glorie van het nieuwe Jerusalem Gods Scheppingseere zou verhoogen, mocht het verschil In talen, en het verschil In volken, niet langer meespreken. Alle jammerlijk gevolg van den val In het Paradijs moest op het eerste Pinksterfeest worden uitgeschakeld. Het ging nu eeniglijk om de verhooging van de eere Gods, en om de zaligheid van 't menschenkind, die hiervan het heilige gevolg zou zijn. En met het oog hierop nu gingen de talen alle saam In ééne gemeenschap op, en schitterde een oogenblik de heilige uitkomst, dat alle talen als Ineen saamvloelden, en Gods erbarmende genade zich aan alle volk, en alzoo als aan de eenheid van het geheele menschelijk geslacht, toebedeelde. Kinderen Gods te zijn, bleek nu onze eere!

Hoofddoel blijft in Petrus optreden, dat de gave en de werking des Heiligen Geestes thans In de geroepenen ten leven zou ingaan, en een vaste woning In de bekeerden ten leven mocht ontvangen. Met de heenwijzing naar dien Ingang van den Heiligen Geest In de geloovige schare begon de groote gebeurtenis van den eersten Pinksterdag, en daarop volgde toen wel het talen-wonder, maar dat talen-wonder was en bleef een instrumenteel karakter dragen, en toen Petrus zijn rede voleind had, en de geloovigen onder de schare hem In verlegenheid afvroegen: »Wat zullen wij doen, mannen broeders ? c kwam de slot-perlode van Petrus toespraak toch wederom geheel op de werking van den Heiligen Geest terug. Zoo toch luidde Petrus antwoord op de vraag der verlegenheid, die uit het midden der schare zich tot hem verhief: »Bekeer u en een Iegelijk van u worde gedoopt In den naam van Jezus Christus tot vergeving der zonde, en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen.< Uiteraard Is hierbij geen sprake van een gave des Heiligen Geestes voor een bepaald doel. Dan toch zou dit er aan toegevoegd moeten zijn, en Petrus zou klaarlijk moeten hebben uitgesproken: »Dan zult gij de gave of de werking des Heiligen Geestes ontvangen, om In een wonderwerk dat van u zou uitgaan, of In een prediking die u een band met de overige gedoopten zou geven, zich als een opzettelijke Geesteswerking voor dat bepaalde oogenblik zou openbaren.* Van zoo iets Is echter geen sprake. Het doel waarop 't hier afgaat, Is geenszins om deze bekeerden en straks gedoopten door een machtig wonderwerk In eere te doen komen. Er Is ganschelijk van zulk een bijzondere actie die van de toegebrachten zou uitgaan, hier geen sprake. Gedoeld en gewezen wordt dan ook eeniglijk op het zoo aangrijpende feit, dat deze nieuwe gedoopten, die dusver de gemeenschap des Heiligen Geestes niet gekend noch genoten hadden, van deze ure, ja van dat oogenblik af, met de alles te bovengaande genadegifte van den Heiligen Geest zouden bevoorrecht en verrijkt worden. Zoo wordt hier op voor geen misverstand^atbare wijze aangeduid, dat er van nwf af aan tweeërlei soort kinderen des menschen zijn zouden. Eenerzijds de menschen gelijk ze nu waren, en bij wie van geen gave des Heiligen Geestes sprake was, maar dan ook anderzijds de hiervan geheel afwijkende verschijning, dat zich In hen die den Christus beleden en zich aan hem overgaven, een geheel nieuw verschijnsel van Goddelijken oorsprong zou openbaren, en dat dit verschijnsel van hoogere orde hierin zou bestaan, dat de aldus toegebrachten den Heiligen Geest ontvangen zouden, en, dank zij deze Indalingvan den Heiligen Geest In hun Innerlijk wezen, een geheel gewijzigde positie tegenover de wereld eenerzijds en met God Drieëenig anderzijds zouden innemen.

Hieruit Is 't dan ook te verklaren, dat Hoofdstuk II van de Handelingen begint met op dit s vervuld worden met den Heiligen Geestc te wijzen, hieruit het spreken In de vreemde talen afleidt, en dat er, als Petrus zijn Pinksterrede voleind heeft, onmiddellijk op dat beheerscht worden door den Heiligen Geest wordt teruggekomen. Eer Petrus optrad, heette het: »Zij waren allen vervuld met den Heiligen Geest en begonnen te spreken met vreemde talen, zooals de Geest hun gaf uit te spreken"; en als Petrus zijn rede voleind heeft en de teekenen van bekeering zich in de vraag der gewonnen Joden bespeuren laten, komt 't nogmaals tot een verwijzing naar geheel hetzelfde verschijnsel, en heet 't ook hier: > Bekeert u en laat een iegelijk van u gedoopt worden in den naam van Jezus Christus, en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen." Dat hiermede nu volstrekt niet enkel op zekere heilige stemming in hun besef gedoeld werd, maar op een algeheele innerlijke omzetting In hun persoon, vindt juist In dat aangegrepen en bewerkt worden door den Heiligen Geest zijn verklaring. Dat ontvangen van den Heiligen Geest toch slaat hier In 't minst niet op een gewone bekeering, maar is de alomvattende uitdrukking, om alzijdig te doen uitkomen, hoe ditmaal deze bekeerden In een hoogere sfeer werden opgenomen, en hoe die hoogere sfeer daarin van alle gewone levenssfeer onderschelden was, dat wie deze hoogste bewerking van den Heiligen Geest ondergaan mocht, alsnu met geheel zijn persoon In een andere, hoogere sfeer was overgezet, en deel erlangde aan hetgeen In die heilige sfeer aan de wedergeborenen werd toebedeeld.

Het eigenaardig karakter nu van deze hoogere sfeer bestond hierin, dat wie er In zou Worden Ingelijfd, een anderen levenswortel erlangde, en In een hoogere gemeenschap met God Drieëenig werd Ingelijfd. Dat ook hier schijn onder kon doorloopen, weerspreekt de Apostel niet. Uit het verhaal dat in de Handelingen gegeven wordt, blijkt overduidelijk, dat volstrekt niet allen op wie hier gedoeld wordt, persoonlijk In de zaligmakende bekeering waren overgegaan. Zulk een schifting aanvaardt de kring der Apostelen nimmer. Ze aanvaarden steeds de mogelijkheid, dat er schijngeloovigen kunnen optreden, die zich aanstellen als ware het waarachtig geloof hun .deel geworden, en die toch van achteren blijken terug te vallen. Hierdoor echter laten de Apostelen zich niet ophouden. Hierover zal Gods oordeel In geheel persoonlijken zin gaan, en blijkt dan dat de toebrenging slechts schijn is geweest, zoo zal het terugvallen In den eeuwigen dood van zelf de wrange uitkomst zijn. Dit echter staat niet aan het oordeel van den mensch, maar eeniglijk aan het oordeel van God Drieëenig. En hierop nu Is't dan ook dat zich In Hand. II alles saamtrekt. De heerlijke periode van de toebrenging ten eeuwigen leven gaat nu In. De nieuwe

sfeer van de nieuwe levensactie onder de inwerking van den Heiligen Geest ontsluit zich. De hooge, zalige gemeenschap van de geroepenen ten eeuwigen leven met God Drieëenig openbaart zich. Zelfs over alle verschil van taal en afstamming glijdt 't nu heen. Er is nu gemeenschap van Gods kinderen met hun Vader die in de hemelen is, en zulks door het Verlossingswerk van den Man van Smarte. De finale scheiding treedt nu in. Eenerzij ds de vervreemding van Gods gemeenschap, , waaronder ten verderve gaan al wie slechts op schijn doelden en zich in onheilige godsdienstvormen van hun God vervreemdden. Maar daarnaast en daartegenover de kiem van het uitgezuiverde, volzalige leven, dat juist in de gemeenschap met den Drieëenige zijn heilige ontplooiing mocht vferen En daarom is de scheiding die op den eersten Pinksterdag, in verband met den Hemelvaartsdag, tot stand komt, niet een scheiding van kiezing en keur. Tweeërlei wereld komt van dezen eenigen Pinksterdag af tegenover elkander te staan. Eenerzijds klimt 't tot de zaligste en reinste gemeenschap van den geredden zondaar met God Drieëenig op, maar anderzijds is hierdoor de scheiding dan ook tot beslissing gekomen. Wie den Heiligen Geest ontvangen mag, is de voor eeuwig geredde, maar ook, bij hem die de gemeenschap van den Heiligen Geest van zich stoot, gaat voor eeuwig het verlorenzijn in.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 mei 1920

De Heraut | 4 Pagina's

„Zij werden allen vervuld met den Heiligen Geest.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 mei 1920

De Heraut | 4 Pagina's