GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Met toorn, meteen bedroefd zijnde”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Met toorn, meteen bedroefd zijnde”.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

En als hij ze met toorn rondom aangezien had, meteen bedroefd zijnde over de verharding van hun hart, zeide hij tot den mensch: trek uwe hand uit. En hij strekte ze uit, en zijne hand werd hersteld, gezond gelijk de andere. Markus III : 5.

In het aangrijpend oogenblik uit Jezus' leven, waarvan de Evangelist hier verhaalt, hooren we van tweeërlei strijdige aandoeningen, die den Zone Gods aangrepen. We lezen van een heiligen toorn die hem bewoog zich tegenover de schare te stellen, maar tegelijk van een Goddelijk erbarmen, dat hem droef stemde om de hardigheid van hun hart.

Eenerzij ds lezen we, dat Jezus geheel de schare in wier midden hij stond, met de donkere uitdrukking van zijn toorn op 't gelaat aanstaarde, maar tegelijk anderzijds dat de toorn in den Christus toch tenslotte overweldigd werd door Zijn Goddelijk erbarmen. Het ging hier niet tegen een enkel persoon, maar gold de geheele schare in wier midden de Christus stond, en al zulks naar aanleiding van den kranke met de verdorde hand, die genezing bij Jezus zocht, en die genezing bij Jezus vond, en zulks wel onmiddellijk en rechtstreeks. En juist op dit laatste kwam het nu aan. De schare was van zulk een reeks van wonderen, die de Christus deed, getuige geweest, dat er van aarzeling om in Jezus' wondermacht te gelooven, geen sprake meer kon zijn. Ze waren er zelf getuigen van geweest, hoe die wondere genezingen zich telkens herhaalden, en waren geëindigd met er geloof aan te slaan. Veeleer stond de schare als gereed om opnieuw van zulk een wondere genezing getuige te zijn.

Over de mogelijkheid der wondere genezing liep alzoo het geschil niet. Indien het geen Sabbathdag ware geweest, zou ook nu de breede schare zijn toegestroomd, om getuige te zijn van een wondere genezing. Daarover liep dan ook de strijd van dat oogenblik niet. Jezus bewees keer op keer zijn wondermacht, en de schare die er telkens getuige was geweest, hoe. Hij de kranken genas, liep in menigte den Christus tot in de woestijn na, om zoo mogelijk opnieuw van een wonder der genezing met eigen oog getuige te zijn. Neen, het geding van dit oogenblik liep niet over de wondermacht. Die erkende schier geheel de schare in den Christus, en ze liep hem na om deze wondermacht telkens opnieuw in hem te bewonderen. Maar heel iets anders was de Sabbath-quaestie. Op den Sabbath, zoo was van der jeugd af aan deze schare gepredikt, moest van alle daad en handeling worden afgezien, en daarom hoe heerlijk het ook zijn zou, indien de Christus op den dag van morgen dezen man met de verdorde hand genas, toch mocht het niet op den Sabbath gebeuren. Elke handeling van dien aard op den Sabbath zou niets minder dan Sabbathschennis zijn. En daarover zou men den Christus nu openlijk gaan aanklagen, iets waartoe de schare dan vermoedelijk door een drie, vier heethoofdige Farizeërs zou zijn opgezet.

Van vergissing was alzoo geen sprake. De schare die in groote menigte den Christus omringde aarzelde niet te gelooven, dat Jezus ook dezen ongelukkige redden kon ; alleen maar Jezus, zoo oordeelden ze, moest zich aan de letter der Wet houden. Het hinderde niet, of deze ongelukkige nog één enkelen dag in zijn krankheid moest blijven voortlijden. Het kon evengoed morgen gebeuren, dat deze verdorde hand met nieuwe levenskracht bezield werd. En waarom dan nu juist de Sabbath hiervoor misbruikt ? Het stond derhalve aldus, dat deze ongelukkige man nu reeds op staanden voet kon genezen worden, doch dat hierdoor alsdan de Farizeërs zouden geërgerd worden, oftewel dat zijn genezing naar morgen zou verschoven worden, zoodat de Farizeesche opvatting van de Wet stiptelijk ook in deze genezing zou geëerbiedigd worden. Op zich zelf" nu was dit voor den kranke tot op zekere hoogte onverschillig. Voor hem zou de weldaad der genezing toch rijk en overvloedig zijn geweest, al had hij nog een enkel etmaal langer de kranke hand moeten meeslepen. Doch hieraan hing 't hem niet; er was veel ernstiger vraag bij dit geding betrokken. Wat hier beslissing vorderde, was de vraag, of de vormelijke quaestie van den dag hier de werking van Gods genadige liefde zou beheerschen, dan wel of de macht der genade blijken zou over den wetsvorm te triomfeeren. En ook wat dit heilig geding betrof, stond de schare, door de Farizeeërs opgestookt, vlak tegen debarmhartigheid, waaraan Jezus de gereede uiting gaf, en zulks wel rechtstreeks over. Dit niet in te zien, was den vorm boven het wezen stellen, de doorwerking van Gods genade temperen, en rechtstreeks ingaan tegen de regeling die van Godswege voor den Sabbath gegeven was. Alles wat God uitsloot, was door den Sabbath tot ruste gedoemd, en wat veeleer omgekeerd Gods reddende genade verheerlijken kon, moest te meer juist door den Sabbath worden uitgelokt. Een moeder die de zorge voor haar krank kind op den Zondag verwaarloosde, zou nog schuldiger staan, dan zoo het verzuim haar op een der weekdagen te schande maakte. Juist de dag des Heeren roept ons op tot nog stipter zorge voor onze kranken. Zelfs op een dier werd dit toegepast. Het schaap dat op Sabbath in de sloot geraakte, mocht niet, omdat 't Sabbath was, verdrinken, maar moest met te sneller toetastende zorge aanstonds uit 't doodelijk gevaar worden gered.

Het ergerde daarom den Heiland tot in zijn teederste gewaarwording, dat het niet een enkel onverschillige of min-kundige was, die de genezing liefst naar een dag der week verschoof, maar dat geheel de schare, die Hem van alle zijden omringde, door de Farizeërs hiertoe geprikkeld, ook nu weer in de barmhartigheid te kort schoot, en een dorre wetswaarneming boven de betooning der reddende liefde stelde. Dit nu was de oorzaak waarom Jezus zich niet met een ernstig vermaan tevreden stelde, maar geheel onverwacht met het hardste oordeel, dat zich denken liet, tegen de niet doordenkende en niet teeder genoeg gevoelende schare optrad. De Evangelist spreekt van toorn. Geheel de uitdrukking van Jezus gelaat en wezen toonde en bewees immers, dat een heilige toorn deu Heiland innerlijk vervulde. De houding van de leidslieden der schare en van de schare zelve ging ganschelijk tegen Gods genadebestel in. De kranke was tot Jezus gekomen, geloovende' dat hij aanstonds genezing kon erlangen. Jezus had hem daarop, wijl het Sabbath was, niet van zich gestooten of tot den dag daarna uitgesteld. Aanstonds, op staanden voet, bleek Jezus zich zijner te ontfermen, iets waar van zelf niet anders dan Goddelijke liefde in sprak. En dat nu de schare, door de Farizeeën misleid, dit voorbijzag, hier geen oog en geen gevoel voor had, en om zijn Sabbath terzij ging, was een zoo onheilig bedenksel, dat Jezus als de Zone Gods aanstonds gevoelde, hoe zulks den toorn van zijn Vader moest opwekken. En dit nu was het wat in Hem zelf den toorn ontvlammen deed. En nu overziet Jezus de schare naar alle kanten. Zou er nu niemand tegen die wettische misvatting der Farizeeën protesteeren ? Doch neen, niemand komt uit, niemand komt er tegen op. De verblinding heeft de geheele schare aangegrepen. Vandaar dat Jezus zich tegen de geheele schare in zijn toorn keert, en ze als bestraft door zijn toornenden blik, overmits ze de ordinantie Gods blijkt niet te verstaan. En die toornende blik van den Christus spreekt daarom hier te scherper en te doordringender, omdat hij immers te midden dier groote schare als hun Redder stond. Daarin nu bespeurde een ieder hier tweeërlei aandoening tegelijk. Eenerzijds vlamde de toorn op, om de verharding van het hart der schare te veroordeelen, maar tegelijk sloeg zich die toorn aanstonds in erbarming om. De verharding van het hart der schare is Jezus een oorzaak van heftigen toorn, maar ook van teeder erbarmen. Daarom wordt er van de beide aandoeningen van Jezus hart in samenhang gesproken. De verharding van de schare die hem omringt, prikkelt Jezus tot een al doordringenden toorn, maar tegelijk wekt die toorn 't éroarmen van den Heiland op. Hij toornt voor de eere Zijns Vaders, maar voelt tegelijk zijn innerlijk zielsleven door erbarming aangegrepen, en Jezus is bedroefd over de verharding van hun hart.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 juli 1920

De Heraut | 2 Pagina's

„Met toorn, meteen bedroefd zijnde”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 juli 1920

De Heraut | 2 Pagina's