GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Verantwoordelijkheid.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verantwoordelijkheid.

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

.... Maar zoo gij iets kunt, wees met innerlii; -o ontferming over ons bewogen, en help ons. En Jezus zeide tot hem: oo gij kunt gelooveu, a'le dingen zijn mogelijk dengenen, die gelor.fi.. En terstond de vader des kinds, roepende mtt 'r.-'Uen, zeide: k geloof, Heere! kom mijne ongeloovigheid te hulp. Jdarkus 9:22, 23, 24

„Zoo gij iets kunt.....”

„Zoo gij kunt gelooven " Men hoort duidelijk, hoe Jezjus' woord een terugslag is op dat van den vader van het/ ongelukkige kind. Voor het besef van dezen man ligt de redding van , ziin kind alleen voor rekening van Jez'us' macht, , terwijl hij vooralsnog geen oog heeft, voor hetgeen hij z.èlf in die redding heeft te doen. En daartegenover wil Jozlus hem tot het inzicht brengen, dat hiji zelf daarin geloovig moet werkzaam zijn. Vandaar dat Hij hem dat woord „kunnen" teruggeeft. „Zoo gij iets kunt." „Zoo gij kunt."

De verlossing is ongetwijfeld een werk van Christus' macht en genade, doch iz, e vraagt aan 's menschen zijde g e 10' o f. Tot dat geloof wordt hij geroepen, en in die roeping ligt zijne verantwoordelijkheid gegeven. Die verantwoordelijkheid beseft en gevoelt de vader van het bezeten kind. aanvankelijk niet. Hij schuift eigenlijk de verantwoordelijkheid voor 's kinds behoud op Jezus. Maar Jezus keert het om; met opzet zoioi scherp en , aoo sterlc mogelijk, om den man met Iwacht üit te drijven tot geloof. Het zal van hèmzelven afhangen of .zijn kind gered wordt. Aan hèm de verantwoordelijkheid. „Zoo gij fcunt gelooven...."

Zóó drijft de HeUand dien man in de engte. Hoe izal het in zijne ziel gestreden hebben. Hij moet gelooven, hij moet gelooven, anders is er geene verlossing. Maar, o dat ongeloof; o die twijfeling. Het golft af en aan in izijn binnenste. Zie, zijne oogen vullen zich met tranen. En daar breekt, 'uit dien .gtrijd, tegelijk de belijdenis , en het gebed naar buiten: „Ik geloof, Heere! kom mijne ongeloovigheid te hulp."

„Kom mijne ongeloovigheid te hulp."

Deze bede wordt alleen geboren uit het besef der ziel, verantwoordelijk te zijn tot geloof.

Daarom komt deze bede niet zoo veelvuldig voor. Ze wordt wel veel gezegd en genoemd; weinig gebeden.

Het is wèl gemakkelijk, te , z, eggen: „Kom mijne ongeloovigheid te hulp". Het is ook zeer gemakliielijk deze bede in het onderling gesprek te noeanen als weergevende eene behoefte, waarin de Heere wel dagelijks mag voorzien. Het is zoo'n licht hanteerbaar middel om het geweten te stillen. Men blijft er ook glulk een ernstig mensch bij, voor izichzelven en voor anderen. En zioo behoeftig! Want het is toch altijd maar veel ernstiger en vromer te spreken van zijn ongeloof en twijfeling, dan te zegge: Ik geloof.

Evenwel krijgt men niet immer den indruk, dat de menschen die deze bede: „Ko-m mijne ongeloovigheid te h'ulp" zoo licht lanceeren, de zielstoestand van den man nit déze geschiedenis doormaken. Van strijd tegen hun ongeloof is gewoonlijk weinig te bemerken; veel minder van besef hunner verantwoordelijkheid om te gelooven. Velen doen gelijk deze man aanvankelijk deed: zij schuiven de zaak hunner redding en behondenis op de almacht Gods, en behagen zichzelven dan in een soort van lijdelijliheid waarin zij rust hebben. En dan weten zij wel, dat van bun kant geloof gevor-derd wordt, maai-daarvoor inplaats gebruiken ze dan de bede: „Kom mijne ongeloovigheid te hulp".

In dezen weg wordt niemand gered. Op deze wijze gaat de booze geest nimmer uit.

Zeker, het geloof is eene gave Gods. Dioch deze waarheid moet ervaren worden; niet slechts uit den catechism'us geleerd. Ze moet ervaren worden, doordat op onz.e ziele aandringt het besef dat wij te gelooven hebben, .aullen we behouden worden. Ervaren, doordat wij onze verantw^oordelijkheid in de zaak des geloofs gaan erkennen. Erkennen, gelijk deze man haar erkende, die deze verantAvoordeliJkheid op zich nam, die haar als eene macht in .zijne ziel toeliet; maar die er zich nu vervolgens in den rechten weg worstelend van bevrijdde, en de behoiudenis van zijn kind nu andennaal, doch thans op het schoonst, aan Jezius' voeten neerlegde.

O zij er biji ons Vurig verlangen, dat JezUs telkens onweerstaanbaar op ons toetrede met zijn: „Zoo gij kunt gelooven"; dan zal uit den strijd om te kunnen gelooven altijd weer die wondere tweeling geboren worden: de belijdenis van geloof naast de bede om geloof. „Ik geloof, Heere! kom mijne ongeloovigheid te hulp."

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 augustus 1922

De Reformatie | 4 Pagina's

Verantwoordelijkheid.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 augustus 1922

De Reformatie | 4 Pagina's