GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het genieten van muziek.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het genieten van muziek.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

III.

Het niet-kunnen-genieten van muziek' hehoeft dus in het geheel niet het gevolg' te zijn van gering'en muzikalen aanleg, maar kotalt in zeer veel 'gevallen voort uit onvoldoende ontwikkeling van het muzikaal gehoor. De ontwikkelingsgang, die de muziek in den loop der eeuwen doormaakte, moet zich in 't kort Jierhalen voor ons eigen bewustzijn, willen we geraken tot een volkomen verstaan ook van de moderne muzikale scheppingen.

Het menschelijk geJioor heeft zich in den loop van vele eeuwen gewend aan steeds fijner en subtieler klank-combinatie: ook de gehoorzenuwen der menschheid hebben hun geschiedenis!

Grondslag van alles is de „toon", die ontstaat door een regelmatige trillings-snelh'eid, zoodat binnen eenzelfden tijdsduur ook steeds het aantal trillingen hetzelfde is. De Indiërs zijn het eerst begonnen de snaren door strijken in voortdurende trilling te brenigen, en hebben aldus den grondslag gelegd van de wereld der tonen.

Men trachtte nu in verband met een bepaalden toon , andere te vinden, die in een bepaalde verhouding stonden tot den eersten. Het gehoor ontdekte spoedig de allereenvo.udigste verhouding, die op deze wijze gevonden 'kon worden: n.l. het octaaf, de afstand bijv. van C tot c. Hier is de verhouding der trillingen 1: '2. Laten we dus op orgel of piano een willekeurig octaaf klinken, dan trilt de bovenste toon precies 2 keer tegen één trilling van den benedensten. Deze trillings-verhouding „ligt" voor ons igehoor zeer gemakkelijk; we gevoelen ons bij het hooren er van bevredigd. 'Wij zien tevens, dat de getallen of liever zekere getallen en Ihun onderlinge verhouding een gewichtige rol spelen 'in de muziek, en dat het menschelijk gehoor niet alleen muzikaal is van nature, maar ook instinctief mathematisch!

Niemand zal wel zoo naïef zijn te meenen, dat - de oude musici de wiskundigen geraadpleegd hebben, en toen besloten tot basis van liet muzikale systeem te lm aken een „ladder" van tonen, waarvan de trillingsgetallen onderling een rekenkundige of meetlcundige reeks vormden 1 Maar er is een geheimzinnige wetenschap tussöhen de wereld der fclanlcen en der getallen, die het menschelijk gehoor intuïtief beseft üeeft. Hoe moeten we hier weer het inziclht der oude Pythagoreïsclie wijsgeeren bewonderen, die geloofden aan de goddelijkheid der getallen! Zij zagen, dat Het gietal dient om geheel verschillende dingen te tellen: menschen, koeien, paarden, jaren, dagen, — dat er dus in het getal iets onveranderlijks ligt, een eeiiwige bepaaldheid! Er ligt een goddelijk element in de getallen: het zijn zelf goden! „De getallen ziijn de miusici van den hemtel", zeiden de Pythagoreërs.

Al verder zoekend naar nieuwe combinatie-mO'gelijkheden kwam men al spoedig' (reeds in het primitieve tijdperk der muziekgeschiedenis) tot de z.g. „toonladder". Merkwaardig is het, dat de voornaamste volken in Azië, Afrika en Euroipa (Chinezen, Egyptenaren, Grieken) geheel onafliiankelijk van elkaar de verhouding van den „toon" tot zijn octaaf ontdekten en daarmee den weg .tot de toonladder.

Deze oude toonladder bestond echter niet uit zeven, maar uit v ij f tonen; m.en vindt ze gemakkelijk, wanneer men uit onze toonladder de z.g. „halve" tonen weglaat. Het Iheeft heel lang geduurd voor het menschelijk gehoor vatbaar werd voor het ondersclheiden der halve-toon-afstanden. Zelfs zijn er nu nog volken, die blijkbaar deze vatbaarheid missen. Duidelijk bewijzen dit de nieuwe Chineesche melodieën en bijv. het Japansche volkslied, opgebouwd op' de primitieve toonladder van vijf tonen.

Bovendien kenden de oudheid en de middeleeuwen slechts de eenstemmige ta'uziek (monodie), sober en eenvoudig, maar toch van een onweerstaanbare schoonheid! Ga een Roomsche kerk' binnen om te luisteren naar den Gregoriaanschen zang. Ik veronderstel, dat er goede zangers zijn, die de muziek' machtig zijn, en gevoelen en begrijpen, wat zij zingen. De hooge gewelven der Gothische kerk, gebouwd in een tijd, waarin de ziel v^an den Westerschen me-nsch geen andere muziek' bezat dan deze, omi 'zich uit te storten, — de verhevenheid der plechtige ceremoniën, — de nietigheid der menschelijke gestalte vergeleken bij deze overweldigende ruimten, waar alle menschelijke hartstocht zwijgt, en de ziel stil wordt voor God, — dat alles verleent grootheid aan het gezang, dat opstijgt; dat alles geeft kracht aan deze strenge en sobere melodie! Ge ondergaat een wonderlijke bekoring, en ge voielt u in uw verbeelding ver weggevoerd van het moderne leven, in de sfeer van vervlogen tijden....

De polyp'honie (meerstemtaigheid) is één van de wondere scheppingen der Renaissance. Hier zijn alle stemmen bezield: alle zingen, alle spreken, — en toch geen wanorde in deze veelstemimigheid!

Ook ; hier een ontwikkeling van het eenvoudigste naar het meer gecompliceerde. Wij kunnen hierniet lang stilstaan, — toiaar welh een overgajig| al dadelijk van het liturgisch gezang der middeleeuwen naar de polyphonie van Bach. Hem noemde Beethoven teredht „den aartsvader der harmonie". Hem .bezielt het Evangeliewoord; hij spreekt het uit in klanken: hoor de machtige recitatieven in de Mattheüs-Passion! Nooit zal, zoolang er nog menschen op deze aarde neerknielen voor hun God, de muziek van dezen godvreezende verstommen. Maar ook.... wij staren hem en zijn tijd na, , als iets, dat nooit weerkeert.

Want intusschen is de 'muziek reeds een anderen weg ingeslagen met de stroomingen van den tijd. De kunst van Baöh woonde in den hemel — daaraan ontleende ze haar levenskracht — maar hu heeft men ook' opi aarde de sporen oartdekt van het goddelijke. Wat is schooner dan de mensch in al zijn 'menschelijkheid, nu eens „himmel'hoch jauohzend", dan weer „zum Tode betrübt"? Bach en Handel krijgen hun plaatsvervangers in Haydn en Mozart. Tèeder kliriken Mozart's reine melodieën, teeder als zijn eeuwig kinderhart. Sentimentaliteit zou men het kunnen noemen, maar in den goeden zin des woords. Deze muziek jubelt, omdat zij het tiart van den mensch gevonden heeft. Ludhtig dartelen en stoeien zijn zangerige, kleurige klankenreien, en als ihij weent, lacht hij nog in zijn tranen.

Maar met Beethoven is wat nog sluimerde, ontwaakt in volle werkelijkheid. De groote stap is gedaan: met Beethoven neemt 'de muziek deel aan de groote vragen der menschheid. Deed ze dat dan vroeger niet? Neen, tenminste niet direct. Zij woonde in den hemel, als de spiritueelste van alle kunsten. Maar Beethoven werd een Socrates-figunr in de muziek. Uit den hemel bracht hij de muziek in de woningen der menschen. Daar zal ze voortaan meejubelen In hun vreugde en meeworstelen in hun levensstrijd.

De muziek krijgt thans beteekenis voor het geheele geestesleven der mensclhen. De mensch wordt inhoud van zijn eigen toonlcunst. Het spel der tonen krijgt als doel: den mensch met zijn smachten en verlan, gen, zijn lief en leed, ja, ide menschheid, waarvoor Beethoven voelde, ondanks zijn eenzaamheid, met al de warme-liefde van zijn. kunstenaarsziel, — die hij drukte aan zijn hart met een „Seid um'schlungen Millionen!"

Dan de romantiek van een Sciiubert, een Weber, een Schumann Maar ik m'oet mij beperken, in verband met mijn onderwerp. Ik wilde alleen wijzen op - den ontvtrik'kelingsgang in de muziek', dien ge zult opmerken als ge achtereenvolgens luistert naar een liturgisch Igezang uit de middeleeuwen, een stuk koraal-muziek uit den Renaissanoe-tijd, een opera uit de' 17e eeuw, een symph: onie uit de 18e, een symphonisdh of dramatisch werk uit de 19e, en een compositie van één der mtoderne meesters.

Al deze muziek draagt wel h^et stempel van haar eigen tijd, en hieeft in fiaar verschillende tijdperken ook een eigen stijl, die we onmiddellijk aanvoelen, — maar geen tijd is zóó revolutionair, dat hij niet de sporen draagt van h'et onmiddellijk' verleden. Zoo zal men ook vreem'd staan tegenover de muziek van dezen tijd, wanneer men niet thuis is in de muziek, die deze a. h. w. „inluidde".

Ook zal men nooit kom'en tot een volledig verstaan en waardeeren van den muzikalen „stijl" in een bepaald tijdperk, wanneer men geen' verband zoelct met de geheele cultuur van dezen tijd. De ideale kunstenaar weerspiegelt zijn tijd in zijn ktmstwerk, omdat hij alles op zidh laat inwerken, en het innerlijk mee-voelt. D'at bezielt hem tot zijn scheppingen, 'hierin rust het geheim van zijn kracht.

Maar dit is „the finishing touch" van de opleidingtot muziek-genot, en wij spreken alleen nog' over de ontwikkeling van het gehoor, — het elementairste dus, maar ook het allerbtelangrijk'ste!

Wie geen terts van een kwint k'an onderscheiden, zal ook niet in staat zijn, fijnere klahksohafc& eringen te hooren. Er zijn imenscihen, met wie het •in dit opzicht waarlijk hopeloos .gesteld is. Het zijn degenen, die (het klinkt ongelooflijk, maar wij gaan af op hun eigen verzekering') bijna geen enkele melodie, hoe kort en eenvoudig ook, kunnen onderscheiden of herkennen. Zij missen elk'.onderscheidings-vermogen voor wat wij „toon-hoogte" noemen. Zij zijn dan ook verstoken van het muzikaal genot, al is het volstrdk't niet uitgesloten, dat zij zich op ander terrein schadeloos kunnen stellen en de schoonhieid op een ander kunstgebied wèl kunnen waardeeren en genieten.

Wij onderscheiden het gehoor in „absoluut" en „relatief" gehoor. Wie liet eerste bezit, kan elk'en willekeurigen gegeven toon onderscheiden, zonder dat deze in een bepaalde verhouding tot een andere staat. Weinigen zijn er slechts, die zulk' een volkomen, „absoluut" gehoor bezitten. Violisten bezitten het vaak, omdat zij er zich onwillekeurig in geoefend hebben door Ihet herhaaldelijfc stemmen van htin a-snaar. Eigenaardig is het, dat het bezit van zulk een „absoluut" gehoor in 't geheel geen bewijs is van 'bijzondere muzikaliteit. Wij weten van Kom'ponisten als Sohutaiann, Wagher en Grieg', dat zij het niet bezaten. Het k'an zelfs een sta-in-den-weg worden, als men een instrumtent moet bespelen, dat bijv. een halve toon beneden of hoven de meest gebrui'kelij'ke stemming staat.

Wie een „relatief' gehoor bezit, kan de verschillende tonen in !hün onderlinge verhouding (rela: tie) onderscheiden. Nu is een melodie eigenlijk niets anders dan een opvolgende reek's van zulk'e toon-relaties. Wie dus gemakkelijk bepaalde melodieën kan onthouden en herkfennen bewijst daarmee, dat hij de geluk'kige bezitter is van zulk een „relatief" gehoor. Tevens is het duidelijk, dat het bezit van zulk een „relatief" gehoor absolute voorwaarde is voor !het hooren en 'begrijpen van muziek.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 november 1922

De Reformatie | 8 Pagina's

Het genieten van muziek.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 november 1922

De Reformatie | 8 Pagina's