GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Socialisatie of Bedrijfsorganisatie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Socialisatie of Bedrijfsorganisatie.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een aanvang is gemaakt met het onderzoek van de Scliriflgegevcns omtrent den eigendom. Wij! vonden in Gen. 1 en 2, dat a. de eigendom zijn oorsprong lieeft in de schepping van den mensch naar Gods beeld; b. dat liet wezen van den eigendom bestaat in heerschappijl, en c. dat God de absolute eigenaar, en de mensch slechts i-entmeester is. Ten tweede bleek onS uit do Mozaïsche wetgeving, dat a. de eigendom in Israël een religieus karakter draagt; b. familie-of geslachtseigendiom is, en o. door allerlei beperkingen, als sabbathjaar, jubeljaar, offeranden voor den ceredienst, woonplaatsen voor Levi's stam, beperkt werd. Harmonie tusschen bet private en. het oommunale.

XIII.

De eigendom.

Hoewel het hezit in Israël een privaat karakter droeg, kan dit private lallerniinst op' één lijn gesteld worden met den paxticnlieren eigendoin, dien wij kennen. Bij ons zijn er voor den privaten eigendom' zeer weinig bepeit'ingen, en wianneer het zedelijk besef en de sociale roeping niet krachtig functioneeren, kan de enkelinig of een groep van enkelingen zooveel ophoopen en bijeenbrengen, pis 'hem of hun slechts mogelijk is. Zoio nu was de toestand in Israël niet. God 'Zelf had het particulier bezit door allerlei hepierkingen oratuind, eni we hebben een .vorige maal gezien, hoe in de wet van Mo-zes, door den Heere Zelf ook' ten opzichte van den eigendom.het evenwicht bewaard werd. Het' verordende communale bewiaarde het private voor 'zondige en schadelijke excessen. Hieruit nu vloeit iets janders voort. Omdat onder h'et volk der 'belofte de eigendom, aldus geregeld was, was het 'mogelijk, dat de sociale vrede béw-aard bleef, en deze regeling bracht voor Israels maatschappelij'ke verhoudingen een schat van zegeningen mee. Dr van E's noelpit er een heele reeks op. .Hij wijst er op, dat de Moza'ische wetgeving een bijzonderen eerbied voor het recht vertoonde, en wel in drieërlei iwijze. In de eerste plaats verfoeidei "de wfet alle laanzien 'des persoons. Ten tweede werd steeds met h'et eigenaardig karakter van de onderscheiden eigendomsgoederen gerekend, en ten derde werden de verhoudingen ten aanzien vian den eigendom' zuiver Igeregeld. Voorts herinnert hij er aan, dat in Israels wetgeving de eigendom niet onderschiat wordt, "want hij is een gave Gods, doch evenmin overschat, wat overvloedig blij'kt uit de , grenzen, die den eigendom werden gesteld, en ten derde toont hij aan, dat de sociale wetten yan het volk des verbonds bezield worden door een geest van sO'Ciale, vrijheid en gelijkheid.: - ' . ' 'il

Over dit laatste een enkel woord.

- Die vrijheid en gelijldieid verbaast ons niet.

Israël is imniers 's Heeren yolld

Hij had het verlost uit het diensthtiis.

De nationale vrijheid was een bijzondere weldaad uit Zijn hand, en deze deelde zich ook mee aan het maatschappelijk leven. ledere Israëliet moest "vrjij khnnen genieten van de zegeningen Gods in het land der belofte, en daarom' gaat de Heere ook zoo kras de armoede en de slavernij tegen. En op dienzelfden religieusen grondslag baseert zich ook de gelijkheid. Standen jkent de wet niet. In Israël is geen geboorteadel en evenmin een geldaristocratie. De arme is de broeder van den rijke, en wel kent de wet geen eenvormigheid, en wel vertoont het sociale leven |geen doodende gelijkmiatigheid, maar de contrasten, die wij kennen, zijn daar vreemd. Alleen de stam van IJevi heeft een bevoorrechte plaats, doch' deze positie is niet een sociale, doch een religieuse.

Dr van E's noetat m®er zegeningen.

Hij zet ook' uiteen, dat de bovengenoemde eigendomsregelin'g in Israël een igroote stabiliteit voor het sociale leven waarborgde, en deze stabiliteit ligt voornamelijk in de regeling van den grondeigendom'. Niet Israël, maar de Heere is eigenaar, en „iedere Israëliet werd daarom', in afhanlcelijkheid van den Heere, pie het land uitdeelde, in zijn geslaeht, in heginsel, als een vrije grondbezitter geboren. Nooit kon pile goed en land in de hajiden v, an enkelen (geraken, maar de Heere bleef eigenaar, en Hij zorgde teUcens weer voor een billijke en rechtvaardige verdeeling. Vervolgens bracht deze eigendomsorganisatie groote moreele voordeelen met zich mee. D r v a n E s noemt er zeven, n.l. eenvoud onder het volk, v 1 ij t en arbeidzaa'mheid, bevordering van den godsdienstzin, een gezonde gehechtheid .aan volk en land, warmen broederzin, be-'staanszekerheid en blij den gezonden levenszin, terwijl hij ten slotte aantoont, dat deze rechten des Heeren zioh ook kenmerken door een geest van ontferming. De regeling van den eigendom is niet de strakke, stroeve bepaling, die met geen barmhartigheid rekent, maar in heel de wet klinlct een toon, die van mededoogen getuigt. Zij is immers vol van deernis mtet den arme, en medelijden 'met den ellendige; zij k'omt op voor den wees en de yreduwe; zij handhaaft de-r6chtet> van den vreemdeling, en neemt den verdru'kte in bo-B'cherming, en de wet 'gaat eigenlijk' nóg Y^Ïder. Er behoorden in Israël eigenlij'k geen armen te zijn, en wanneer Israël de wet des Heeren getrouw hjad vervuld, en vlijtig naar Zijn stem' hoorde, zou de armoede als vanzelf onmogelijk zijn (Deut. 15:4—9). De armen, die er dan nog: verbleven, waren de vreemdelingen, weduwen en weezen.

Echter, de wet is niet te idealistisch'.

• 'Zij rekent met de werkelijkheid.

Zij gaat pïaictisch uit van de veronderstelling, dat er altoos armen zullen zijn, want zij sluit het oog] niet hiervoor, dat het volk des verbonds een zondig en ongehoorzaam) vo& ' hlijft, en daaro'm beviat zij allerlei juridische |en religieuse, sociale en andere bepalingen, waarin voor den arme gezocgd wordt. Alleen, van aalmloezen spreekt zij 'niet. 'Zij Igeeft den (arm© bepaalde rechten, nl. het recht op de hoeken van het veld (X, ev. 19:9), jhet recht op de nalezing van akker, wijn-en o]ijfga, ard (Lev. 19:9 e.v.); h'et recht op' de tienden van het derde jaar (Deut. 14:28) enz., en daarom kan er ook sprake zijn van h'et recht der armen, en zingt Rsalm 146: ie den verdrukte rec'ht doet. (vs 7). Zoo is h.v. wat Boaz aan Ruth .doet geen betoon van barmhartigheid .in den strikten zin van het geven van aalmoezen. Ruth had recht op de nalezing, en nu zegt Boaz alleen, dat de maaiers die nalezing ruim moeten (mjaken. Hij zorg't dus op fijne en k'iesche wijze, dat 'zij toeer ontvangt, dan anders het geval was. Hier huwt zich de vrijgevigheid aan de oefening van het recht, en is de waarachtige liefde, die niet telt en rekent de vervulling van de wet (}).

Hiermede is onze heschouwing van Israels wetgeving ten einde.

We zouden nog' breeder 'kunnen uitweiden ovar alles, wat op den eigendom betrekking heeft, doch genoeg. Het was ons doel na te 'gaan, hoe in Israël de toestand geregeld was, en dan bleek' ons, dat er wel privaat bezit gevonden werd, doch met een zeer sterk communaal karakter. Dat communale kwam' reeds hierin uit, dat de eigendoim niet individueel bezit, maar familiegoed-was. Dat co'm'munale bleek' voorts uit allerlei instellingen van sabhatjaar en jubeljaar, en we zagen dan ook', dat [het private getemperd werd door het communale. God zorgde er voor, dat het private en communale elkaar in evenwicht hielden, en openbaarde in de sociale wetge-ving van Israël iets van de harmo*nie tusschen de persoonlijkheid en de gemeenschap', tusschen het 'individueele en communale, ook tusschen het privaat-en eommunaal bezit, die oorspronkelijk den Paradijstoestand kenmerkte.

Op dien basis nu istaat ook' de p'rofetie.

Zij grondt zich' op de wet des Heeren.

Zij roept Israël tot de ordinantiën terug, en zij doet dat ook wat betreft 'het sociale leven. Oo'k aan de sociale verhoudingen wordt in de profetische prediking een breede 'plaats ingeruimd en zij treedt scherpi op tegen alle onrecht in 'het maatschappelij'k leven. Laat ik hier m'ogen neerschrijven, wat Prof. Aalders diena, angaande opmerkt in zijn mooi boek over „De profetie des Ouden Verbonds". „Reeds, zoo z'egt hij, in Samuel's schildering van het despotisme des Konings hebben de sociale veranderingen, wel'ke van het optreden van het koningschap het gevolg zullen wezen, een belangrijk aandeel (1 Sam. 8:10—-18). Van Elia weten wij hoe hij het (sociale onrecht en den gerechte'lijken 'moord door Achab aan Naboth begaan, be-Ëtraft. (1 IKion. 21:17—19). En wie de profetische geschriften eens bepaaldelijk met het oog op de ëociale toestanden doorleest, wordt 'door de talrijkheid der hierop betrekking hebbende plaatsen verrast. De oorzaak van dit verschijnsel ligt in het feit, dat de sociale verhoudingen door de profeten in het nauwste verband worden gezet met de religie. Ook voior de sociale verhiouding.en geldt Gods wil. Het is iGod, die 'Zich het lot van den maatschapp'elijk-verdrukte aantrekt. Tot den waren godsdienst behoort ook' het pefenen van sociale gerechtigheid. Den grond van alle sociale misstanden, die ook in de dagen der profeten blijkbaar vele en ingrijpend waren, zoeken zij daarom in den a, fval van Israels God, en herstel verwachten zij alleen van de godsdienstige en zedelijke verbetering des volks, van den terugkeer tot .de oude, paden, de ook in sociaal opzicht zooi belangrijke voorschriften der Mozaïsche wetgeving', waarvan Israël zich had afgewend. De trekken, welke in de sociale prediking der profeten voorts het meest op den voorgrond treden, zijn de volgende. Krachtig veroordeelen zij het toenem'end kapitalisme, dat

zich in Israël rooral in den yorm Van groot-grondbezit vertoont: wee dengenen, 'die huis iaan huis trekken, lakker aan aikker brengen, totdat er geene plaats imeer zij." (Jes. o:8). Striemend geeselon' zij de weelde, wiaaraan zidk de bezitters voor de oogen van' het verarm, de deel der bevolking te buiten gaan, zoowel in ihünne kleeding en opschik (Jes. 3:16—24; Zef. 1:8) als in den bouw hunner huizen (Jer. 22:13; Am!. '3:15). In de scherpste bewoordingen laken zij de liederlijke festijnen en gelagen, waaraan de igegoieden zich overgeven. (Jes. 5:11; 'Ato. 6:4—7). Daaraan paart zich een krachtdadig protest tegen allerlei vorm van uitbarsting, (Jer. 9:4; Mich. 2:1—8), tegen den hand over hand toenemenden woeker, met , name tegen de graanspeculatie (Am. 8:4—6) alsmede tegen allerlei bedrog in den handel. (Hos. 12:8; Mich. 6:10 - ~ 12)'. Vooral ook kanten zich de profeten tegen de meedoogenlooze hardheid, waarmede insolvente schuldenaare werden bejegend (Am. !2:7) en die tot een foiTneelen menschenhiandel had geleid. (Am'. 2:6; 8:6). Met onvermoeide volharding en onbe-dwingbare kracht pleiten de profeten voor sociale gerechtigheid. Hunne prediking is vol van den eisch om wees en weduwe, verdrukte en vreemdeling recht te doen. (Jes. 1:17; 10:2; Jer. 7:6; Ezech. 22:7; Zach. 7:10; Mal. 3:5). In verband daarmede laten zij ook onophoudelijk himne stem weer-, klinken tegen de omfcoopbare rechters en vorsten, die steeds de rqken en machtigen begunstigen en bij welke de armen ©n geringen geen recht vinden kunnen. (Jes. 1:23; 5: 23; Jer. 5:28; 22:2"; Ezeoh. 34:2; Am, . 5:7; Mioh. 3:9—11). Daarom is dan ook in het toekojnBtbeeld, dat zij teekenen een der trelcken, dat er geene verongelijking' en verdrukking van den kleine en zwakke meer wezen zal (E'ze& h. 45:8)" (2).

Men vergeve mij dit lange citaat.

M. i. verricht onis blad ook goed werk, wanneer het medewerkt om de res'ultaten van wetenschappelijk londerzoek door bevoegde person'on tot gemeen goed te maken, en ik tóeende, dat het niet noodig was in eigen woorden te zeggen, wat Prof, A'alders zoo duidelijk uiteenzet. Hoefddoel was aan te toonen, dat ook de profeten tegen de zondige excessen van den privaten eigendom met kracht gewaarschuwd, en in Israels volksleven geijverd hebben voor de (harmonie tussöhen het individu len de gemeenschap. Van een onbeperkt particulier biezit, dat vergroot en vermeerderd, uitgebreid en vermenigvuldigd kan warden naar de 'begteerten van de bezitters, willen zij niets weten, en zij iïien terdege in deze ophoopihg van kapitaal, da, t in Israël bestond in den vorm' van groot-grondbezit een der hoofdoorzaken Van de sociale ellende, en een hoofdgevaar voor het maalscha^ppelijk leven.

Thans is het Nieuwe Testament aan de beurt. • Doch daarover later.


1) V a n E s, De eigendom in den Pentateuch, blz. 336—361. \

2) Dr Gr. Ch. A a 1 cl e r s, De profeten des Ouden Verbonds, 1918, blz. 140—142.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 maart 1923

De Reformatie | 8 Pagina's

Socialisatie of Bedrijfsorganisatie.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 maart 1923

De Reformatie | 8 Pagina's