GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

STEMMEN DIT ONZE KERKEN.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

STEMMEN DIT ONZE KERKEN.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Den Weledel Zeergel. Heer Dr J. C. de Moor te Utrecht.

Hooggeachte Heer en Broeder!

Er ligt geen overdrijving in, wanneer ik bij dit schrijven de hartgrondige verzekering voorop laat gaan, dat ik II in alle opzichten uitnemender acht dan mijzelf, en dat ik mie reeds bijzonder klein gevoel in het gezelschap van u en anderen, die inzake de vraag o£ de daad der verkiezing een daad van regeermacht is, meespreken. Waar ik echter, ook na hetgeen door ds Jansen tegen uw referaat werd aangevoerd, nog enkele bezwaren over heb, zij het me vergund, deze in alle bescheidenheid naar voren te brengen, in de hoop tot meerdere verheldering in deze gewichtige kwestie iets bijgedragen te hebben, wanneer ze straks door u zullen zijn weggenomen.

M.i. getuigt het sterk voor de eenheid in onze Peref. kerken, w^aar in deze .zaak en wat daarmee verband houdt, zoo ernstig gezocht wordt naar de meening van - Giods Woord, ook al 'moge men op som.mige punten van inzicht verschillen. Het is omj verheldering te doen, en ook hierin vordert men, blijkens het feit, dat thans wel algemeen verstaan wordt, dat het l)ij het begrip „regeermacht", gaat om de vraag, of de verkiezing van ambtsdragers door de gemeente d'G beslissende daad is voor de aanwijzing, dan wel slechts een advies aan den kerkeraad, die de kerkeraadsleden benoemt.

Waar u nu het laatste bepleit, en ik vopralsnog op hel eerste standpunt sta, ' wiil ik duidelijkheidshalve mijn bezwaren zoo kort .mJogelijik toelichten, en in den vorm van vragen u voorleggen, ' miet verzoek ze ook een voor een te beantwoorden.

Een paar opmerkingen moeten daartoe vooropgaan, lo. dat abnormale gevallen, zooals wanneer de gemeente miaar voor een zeer Klein deel opkomt, buiten beschouwing blijVen, en 2o dat ik volkomen accoord kan gaan met uw eerste conclusie,

„dat het ambtelijk gezag geenszins ontleend wordt aan de gemeenteleden, miaar dat steeds God de Heere do eenige Lastgever is, die door den Christus zijn kerk regeert, en aan alle ambtsdragers hun autoriteit verleent".

Dr.A. Kuyper zegt dit oo'k, inzake het overheidsgezag (Gem. Grat. Hl 171). Maar hij zou er ook hier .v.eker de ernstige waarschuwing aan toevoegen: „Slechts zij men m'et dit gewonnen resultaat uiterst voorzichtig, en leide er niet uit af, dat het Gpide niet zou vrijstaan bij de lopdracht van het gezag het volk zelf als instrument te gebruiken”.

Dat God dus bij de opdracht van het gezag de gemeente als instrument gebruikt, behoeft in 't minst niet tot volkssouvereiniteit te leiden. Er ligt in 't geheel niet een revolutionaire gedachte in.

Doch ter zake. Mijn eerste vraag is deze:

1. Hoe verklaart u het verschil, dat, op uw standpunt, bestaat tusschen een kerk, die zich gaat institueeren en een geïnstitueerde kerk, waar, in de eerste, bij de instelling der ambten de stem van 'de gemieente rechtstreeks verkiest en aanwijst, terwijl in de laatste, wanneer de ambten eenmaal door de verkiezing der gem=; ente zijn ingesteld, en de gemeente mieer bevestigd is, de leden der gemeente deze bevoegdheid niet mieer bezitten, maar de kerkeraad benoemt?

Bij de institueering toch is het m.i. duidelijk, dat het bijzondere ambt opkomt uit het algemeene ambt der geloovigen. Kerkeraadsgezag bestaat vóór de instelliftg der ambten nog niet. Heeft de kerkeraad van het .oogenblifc van zijn lies taan af aan, nu ook terstond de pas gebleken macht der geloovigen in zich opgenomen, en is de gemeente nu ineens onmondig? Moet er nu terstond zoo groote vrees zijn voor diezelfde macht der geloovigen, en moet de verkiezing, zooeven een daad van n.acht, n\i .wlorden gedegradeerd tot een geven van advies aan den kerkeraad?

Vanwaar ineens dit hiërarchisch beginsel?

II Wat blijft er öp uwi standpunt over van het karakter van den kerkeraad, als r e pres e n-11-e r e n de de gemeente?

Een lichaam, dat zich zelf aanvult, staat hóiven de gemeente en oefent macht, maar „vertoont" de gen.i(.onte niet. De Roomische geestelijkheid representeert de gemeente niet. Een bestuiursoollege kan naar mijn bescheiden meening alleen de gemeente representeeren of vertoonen. Wanneer het door die gemeente zelf is aangewezen.

III. Wat verstaat u onder „benoeming" van ambtsdragers door den kerkeraad, en in welke daad van den kerkeraad komt die „benoeming" uit?

U istaat op het standpunt dat de gemeente „adviseert", dus dat de kerkeraad benoemt.

Nu zie ik den gang van zaleen bij de verkiezing zoo: de kerkeraad stelt twee of meer candidaten voor een vacature. Dit is noodig als maatregel van goede orde. De mansüdmiaten komen, nadat geen wettig bezwaar tegen de candidaten is ingebracht, bijeen. Vóór de stemming wordt dé leiding des H. Geestes afgebeden, en de kerkeraad geeft in alles den indruk alsof hetgeen geschiedt beslissend is.

Sommige kerkeraden houden nu de m.i. dwaze gewoonte in stand, om terstond na de verkiezing, een kort kerkeraadsvergaderingetje te houden, waarin niets anders gedaan wiordt dan met hamerslag de door de gemeente gekozenen voor „door den kerkeraad benoemd" te verklaren, oml te demonstreeren, dat de kerkeraad tot het ambt roept, en dat de verkiezing slechts „advies" is _geWeest. Ik heb dit d v/ aas genoemd. Immers geen kerkeraad, aJ zouden ook al zijn leden hoofd voor hoofd een ander gestemd hebben, dan den door de gemeente verkozene, zou ook maar een oogenblik de gedachte voet durven geven, om den gekozene niet te benoemen.

Ds v. d. Munnik heeft dit kostelijk gedemonstreerd na uwi rede, toen Z. E', zeide: „Dit is eenmaal gebeurd! 't Is een feit, dat een onzer kerkeraden eens een ander heeft benoemd, dan de door de gemeente gekozene. Maar, zoo voegde hij eraan toe, maar dit was ook mis! W, at heeft dat een heibel veroorzaakt in die kerk! En ten slotte heeft de betrokken fcerkeraa.d moeten bijleggen.”

Doch imniiers zulk een , .benoeming" terstond na dei verkiezing is geen benoeming. Want een benoeming is definitief, 't Kan hoogstens zijta een constateeren van het feit, dat de gemeente die en die broeders gekozen heeft. De verkiezing is v o o r-1 o o p i g. Eerst, wanneer de gekozenen tweemaal aan heel de gemeente zijn voorgesteld, en geen bezwaar inkomt, is de verkiezing volledig van kracht, en hiervan kan dan door den kerkeraad aan de betrokken broeders mededeeling worden gedaan. Wil 'men d i t de „benoeming door den kerkeraad" heet en, uitstekend, miits men niiaar niet vergeet, dat het form'ulier ter bevestiging zich straks niet beroept opl de „benoeming door den kerkeraad", maar op „het verkozen zijn door de gemeente”.

Zoo kom ik tot miijn vierde vraag:

IV. Moest, op uw standpunt, het formulier ter bevestiging van ambtsdragers zich niet aansluiten bij „de benoeming door den kerkeraad" in plaats van bij , , het verkozen zijfn door de gemeente"?

En ten slotte:

V. Zou u zoo vriendelijk willen zijn een nauwkeurige omschrijving te geven van w'at u verstaat ander approbatie?

M.i. is verheldering van begripipien een eerste vereischte tot verheldering van deze zaak. Nu kan ik me op - mijn standpunt twieeërlei soort van „approbatie" indenken, lo. Een approbatie door de gemeente zonder regeermacht, * en 2o. een app'robatie m' e t regeermacht. In de praktijk van' ons kerkelijk leven bestaat, naar mijn bescheiden mteening, alleen de eerste. Dit is de approbatie na de verkiezing, tenzij men ook het accepteeren van de candidaten vóór de verkiezing approbatie zou willen noemen, miaar dez^ kunnen we dan hier gevoegelijk buiten beschouvrtng laten.

In deze approbatie na de verkiezing nu kan zich m.i. geen regeermacht meer uitspreken, daar de betrokken broeders reeds door de gemeente gekozen zijn, en dus reeds goedgekeurd. Wat bekwaamheid enz. betreft, maar het is enkel een maatregel van tucht, om te Weten te komen of er ook iemand is, en uit den aard der zaak wel in 't bijzonder onder de vrouwen en de doopleden, die iets van den gekozene zou wfetcn, wat tot dusver niet bekend was, maar, wa.ardoor hij toch voor de bekleeding van het ambt niet in aanmerking zou mogen komen, en dat dus de bevastiiging of benoeming verhinderen zou.

Daarnaast kan ik taie trog een ander soort van app'robatie voorstellen. Het is natuurlijk dezelfde handeling, „actio tacituma", maar de zaak, die geapprobeerd wordt verschilt. Dfeze appirobatie nu zou bestaan in 't geval de kerkeraad slechts kwiami miet één candidaat voor een vacature, een geval dat op' mijb. standpunt heel goed denkbaar is, b.v. in een kleine gemeente. Wanneer een broeder door geschiktheid in 't oog loopt, en , geen tweede serieus in aanmerking komt. Maar dan is het nog niet de kerkeraad, die benoemd heeft. Integendeel de betrokkene wordt ook dan als candidaat aan de gemeente voorgesteld, en in dat geval gaat het niet maar over zonden, die er, bedekt, kunnen zijn, maar ook over bekwaamheid en geschiktheid. Dan ligt dus in de approbatie van de gemeente wel terdege regeermacht. Dan houdt echter de app'robatie de verkiezing door de gemeente in. Approbatie is dan verkiezing. Slechts de vorm verschilt. En wanneer het nu deze approbatie mocht wezen, waarvan u volhoudt, dat ze „een daad van regeermacht bij uitnemiendh eid is", dan zou u, naar mijn bescheiden mfeening, bewezen hebben de volgende stelling: Die daad der verkiezing van ambtsdragers door de gemieente is „EEN DAAD VAN REGEERMACHT .BIJ ÜITNEMENDt-HEID!”

Met belangstelling uw antwoord tegemoet ziende,

Uw broeder in Christus,

J. S. POST.

Hooggeachte Redactie,

Een enkele opmerking naar aanleiding van de meditatie „Smai-teman", voorkomend in „de Reformatie" van 23 Maart '23. Na 't citeeren van wat Verwey eens uitzeide, of moet ik misschien zeggen uitschreide in één zijner Christus-sonnetten, vervolgt u: „Hoe schoon is dit gezegd! Schoon, o zeker! 't Is al schoonheid, wat u hier voor het oog wOrdt getooverd. Maar hier hebt gij het meest afdoende bewijs, dat men op-die wijze Jezus als den Smartem'an niet ziet."

M’n bedenking geldt vooral dezen laatsten zin. Want, op het door u geciteerde sonnet volgt er nog een, wat er onafscheidelijk bijhoort, n.l. dit:

Vestig die oogen niet op mij: hun blik Is stijl als van wie stierf in gruwbre pijto.; Hef rliet die handen — 'K zag ze lang —i zij zij.» Dooi'boord; — o God, geronnen bloed 'kleeft dik

Op uw gewonde voeten: neen, verschik Ze niet in hunnen dood: daar is een schijn ' Van stille glorie rond Hem, en op Zijn Gelaat zie 'k eindloos leed, maar vrees noch schrik.

O liefste God, dien 'k liefheb wijl Ge lijdt. Sluit Gij mijn oogen, dat ik niet meer zie. Bind Gij mijn lippen, dat ik niet mieer spreek!

Opdat ik niet tot stervens bang uitbreek In hoon en eenen storm van snikken, die U zouden smetten in Uw heerlijkheid.

Is hierin niets verwoord van wat u zelf noemt: gruwelijk, gruwefijk! Niet enkel maar schoonheidsontroering of schoonheidsverheerlijfcing, maar 't doorleven en doorschouwen en daarom bijiia niet te Icunnen zeggen: 't lijden van den Smarteman.

Om een onzer nieuw^ere dichters, althans door deze soimetlen, van een m.i. onjuist be-of veroordeeling eenigszins te bevrijden, schreef ik deze regelen. Misschien wilt u ze wel aan de lezers van „de Reformatie" overbrengen? . U daarvoor gaarne dankend,

Met hoogachting,

BIEM VISSER.

Gaarne geven we dit stuk, dat tot mijn spijt eenigen tij'd moest bleven liggen, een plaats. Indien ik Verweij, wiens dichterlijke gaven ik zeer hoog stel, onrecht had gedaan, zou ik niet aarzelen het te bekennen. Maar men leze vooral de beide laatste coupletten, in dit ingezonden stuk geciteerd. Die vormen den sleutel van des dichters lijdensbeschouwing. Zoolang hij het lijden van de aesthetische zijde beziet, vindt hij het schoon. Maar neemt hij het lijden als lijden, als realiteit, dan hoopt hij dat God zij'n lip^ien zal toesluiten, anders zou hij uitbreken in „hoon" en „smetten'' Gods „heer-fijkheid”.

HEPP.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juni 1923

De Reformatie | 8 Pagina's

STEMMEN DIT ONZE KERKEN.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juni 1923

De Reformatie | 8 Pagina's