GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

DE CHRISTELIJKE VRIJHEID

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE CHRISTELIJKE VRIJHEID

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

IV

De vrijheid van den christen

In het eerste artikel is een nadere verklaring van de keuze van dit onderwerp gegeven. Het is niet ongewenscht, dat wij tegenover de valsche vrijheid ons rekenschap' geven van de waarachtige vrijheid, terwijl de aanraking met de ideëele en materieele cultuur ons tot nadere formuleering dwingt. In het tweede artikel is uiteengezet, wat wij onder vrijheid hebben te verstaan, en gewezen op het verschil tusschen de formeele en .materieele wilsvrijheid van den mensch. Deze laatste, waarover het hier eigenlijk gaat, is de bekwaamheid tot alle ' . goed en de geneigdheid om Gods wil te doen. Het derde artikel loopt lüerover, dat de materieele wilsvrijheid door de zonde verloren is gegaan, maar door Christus wordt hersteld. Hij maakt ons vrij van de wet, d.i. van haar vloek en verdoemende kracht, van de ceremoniën der oude bedeehng, en van het wetticisme van den farizeër. Deze vrtjheid houdt tevens in, dat de Christen opnieuw, maar nu als kind aan de geboden van zijn vader, aan de wet gebonden is.

De vrijheid van den christen is dus allerminst losbandigheid.

Zij bestaat wel hierin, dat wij los zljh van den strengen eisch en den vloek der iwet, dooh dit beteekent niet, dat Gods geboden voor Zijn kinderen geen kracht hebben. Zij zijn juist met hechte banden aan die ordinantien des Heeren gebonden, en de wet is de regel des levens, W: a, arnaar zij te wandelen hebben. Mits ge dien wandel zuiver verstaat. Hij is niet het loopen in een weg, waarin ge met geweld gedwongen wordt. Deze gehoorza, amheid is niet een juk, dat van buitenaf is opgelegd, en nu als een ijzeren last op! onze schouders drukt, dodh de volbrenging van de geboden des Heeren door Zijn kinderen moet uit hun hart opkomen. Zij is de ontplooiing va, n het beeld Gods in hen. Zij is • een werk der liefde, die door den Heiligen Geest in de harten is uitgestort, want de liefde is de vervulling der wet. Een christen is dus niet door uitwendigen dwang, maar innerlijk in zijn ziel aan de wet des Heeren verbonden, en in zijn haxt ligt het aanrakingspunt. Hiermede komen wij op het terrein der eonscientie. Diaar ligt de band aan Gods bevel, en dit zal nog duidelijker worden, wanneer ikl. nog op' iets anders wijs. Voor ons christelijk leven heeft de Heere wel Zijn wet gegeven, maar in die wet zijn alleen de groote lijnen getrokken. De verschillende geboden bevaften slechts de hoofdbeginselen, en , een regeling van allerlei bijzonderheden vindt ge in de Heilige Schrift niet. God heeft niet precies stap voor stap, en daad voor daad voorgeschreven, en wei weten we b.v. dat wij den sabbat door de rust van onze slaafsche werken moeten heiligen, doch wat nu op ieder punt geoorloofd of verboden is, lezen wij niet.

Dat wordt door sommigen als een leemte gevoeld. Er zijn christenen, die ga, arne voor alle gevallen een aparlen regel in Gods Woord zouden vinden, en liefst tot ia de kleinste détails zagen uitgestippeld, wa.t zij doen en laten moeten. Het zou, zoo meenen zij, veel gemakkelijker wez-en, wanneer we ons gansche christelijk, leven op schrift voor ons hadden, en iedere grens en elk lijntje nauwkeurig was aangewezen. Doch zulfc een begeerte verraadt zwakhteid. Zulk' een ideaal van wetgeving is geen ideaal-wetgeving, en getuigt van een slappe eonscientie, en een innerlijk leven, dat arm is aan geestelijke kracht, en - altijd leunt op een ander. Dit soort menschien gebruikt ook anderen gaarne als hun eonscientie, en steunen in huir gehoorzaamheid liefst op van buitenaf geoefenden invloed of dwang. Maar zulk een wet heeft de Heere ons niet gegeven. In de eerste plaats zoü dan de Schrift nimmer een algemeen-mensohelijk boek knnnen zijn, en haar beteekenis voor een niet gering deel beperkt zijn gebleven tot den tijd, waarin ze geschreven is. Immers veranderen de gevallen, terwijl zelfs in eenzelfden tijd en in eenzelfde land de afgeleide normen verschillen naar gelang de plaatselijk-geestelijke en moreele toestanden zijn. Ten tweede' zou zulk een verzaimeling van regelen tekort doen aan de vrijheid van den christen, en de gehoorzaamheid slaan in onnatuurlijke boeien. Het werd dan een loopen in hiet gareel, niet vrijwillig, maar uit dwang, en dan gaat het schoone van de onderworpenheid te loor. En eindelijk heeft God een dergelijken eisch van gebod op gebod en regel op regel niet gesteld, omdjat, gelijk zoo pas is opgemerkt, de vervulling der wet moet zijn de ontplooi'ing Van het beeld Gods in ons, en uit het vernieuwde hart moet opgekomen. Hoe minder uitwendige geboden, des te meer vrijheid. In den staat der heerlijkheid zal dan ook de uitwendige wet geheel wegvallen.

Wat vloeit hieruit nu voort?

Dat het vernieuwde hart .e< ; n grootsche taak heeft.

Of wil men, dat de verlichte en in het rechte spoor gebrachte eonscientie geroepen is te kiezen.

Dit kunnen wij nader verstaan, wanneer we ons even rekenschap geven, wat het geweten eigenlijk is. Het is niet, zooals soms wordt voorgesteld, een stem Gods in ons hart, want dan zou de oonscdentie onfeilbaar zijn, en in lederen mensch op gelijke wijze moeten spreken. Het geweten is ook niet een afzonderlijk vermogen, een afzonderlijke kracht in ons, idoch het is de drang in den zondaar om zich te beoordeelen naar het inzicht, dat hij heeft in Gods wet. Het is „de actie van ons bewustzijn, toegepast op een bepa, alde daad of een bepaald feit, dat zedelijke keur vroeg" i). Uit deze omschrijving volgt, dat voor een zuivere werking van de eonscientie noodig is, in de eerste plaats, dat wij een recht inzicht hebben in hetgeen God van ons vraagt. Ons bewustzijn moet de geboden des Heeren zuiver bewaren, want is zijn kennis onzuiver of onwaar, dan dwaalt het geweten. Ten tweede vraagt een goed geweten een waarachtige voorstelling van de daad, die beoordeeld moet worden, en eindelijk is ook' eisdh^ dat de eerste en tweede factor in harmonie met elkaar werken, en dus de daad reqht getoetst worde aan den wil Godsi).

Dit nu leidt tot de volgende conclusies.

De eerste is deze, dat er van een goed geweten alleen sprake kan zijn in Gods kind. Wel werkt de eonscientie in vele kinderen der wereld pp sommige punten nog tanielijk zuiver. Wel heeft God hun nog de zedelijke beseffen ivan goed en kwaad gelafen, en zijn zij aan de algemeene normen niet vreemd. Wel gevoelen zij in 't generaal genomen nog wat recht en onrecht, wat waarheid en leugen is, maar toch'. •. hun verstand is verduisterd; het rechte inzicht in de wet ontbreekt, en van een goed oordeel is in den hoogs ten zin des woords geen sprake. Diat is alleen. mogelijk door de verlichting des Heiligen Geestes. Dat kan alleen, wanneer Hij de nevels deed opklaren, den wil omzette, de wonderen van Gods wet openbaar de, en het geweten verzoende. Doch, en zoo kom ik tot de tweede conclusie, die verzoening beteekent niet, dat de eonscientie der geloovigen onfeilbaar is. Allerminst! Hun eonscientie kan dwalen, evenals die der ongeloovigen. Wel is daiar de dwaling "grooter. Ondanks de werking der gemeene gratie; ondanks het feit, dat, Gode zij dank, een beroep opi de eonscientie in deze wereld, nog niet ijdel is; ondanks vele uitwendig-zedelijk'e deugden van trouw en rechtvaardigheid, van waarheidszin en reinheid, die in dè kringen, waar men niet met God rekent, nog gevonden worden, oordeelt het geweten, dat de verlichting des Geestes mist, veelal niet zuiver, is er een verzwaldcing, ja, , zelfs een toesch'roeiïng van het geweten merkbaaj'. Zulk een dwaling komt bij Gods volk niet voor. Het wandelt niet in de duisternis, doch in het licht, hoewel het volle licht nog niet scihijnt. Er zijn nog nevelen van zonde en dwaasheid. Wij kennen nog ten deele. Er zijn .nog verborgen afdwalingen (Ps. 19:13). Wij kunnen veiteerd oordeelen, en de verlichte en verzoende eonscientie is allerminst een onfeilbare maatstaf. Maar daarom is ook, en dat is de laatste gevolgtreHcing, de stelling van de elhische theologie onjuist, als zou het geloovig bewustzijn, en nader het geloovig geweten de kenbron zijn van Gods wil. Iets, wat feilbaar is, kan geen kenbron wezen.

Wat is nu de maatstaf van de eonscientie?

Die is alleen het Woord Gods.

De Schrift beslist, en die alleen.

Aan die Schrift hebben wij ons te toetsen, en buiten hetgeen God ons geopenbaard heeft, kan niets ons in oris geweten binden. Hiermee nemen wij terstond positie tegenover tweeërlei maciht, die het geweten aan banden wil leggen, en dies aan de vrijheid van den christen te kort doet. De eerste macht is de heerschappij van de kerk, gelijk we-deze in de hiërarchie van Rome vinden. Rome stelt immers haar gezag tusschen de leeken en het Woord Gods, en voor het roomsche kerklid is niet beslissend wat de 'Schrift gebiedt, maar wat de priester zegt. Hij alleen mag den Bijbel gebruiken. Aan hem alleen is de ititlegging toevertrouwd, en de leeken zijn in hun eonscientie aan de kerkelijke verklariirg gebonden. Bovendien heeft Rome naast de Schrift aan de uitspraken en besluiten va.a concilies en pausen een even groote autoriteit toegekend, en ook deze decreten met goddelijk gezag bökleed. Voor deze wetten moet de gemeente zich buigen. Niemand mag er zich tegen verzetten. Van een individueele of plaatselijkkerkelijke vrijheid' is geen sprake, en de historie van inquisitie en vervolging heeft bewezen, hoe Rome voor geen middel is teruggedeinsd om het. geweten te dwingen te gelooven en te affKva& xden, wat de kefk heeft bepaald.

Ons gereformeerd beginsel is anders.

O, zeker, er is wel een kerkelijke macht.

De kerk is ook geroepen de waarheid te belijden. In ha, ar midden mag geen willekeur heerschen, en wie tot haar behooren, moeten met de belijdenis instemmen, omdat deze accoord van gemeenschap is, maar deze macht van de kerk treedt niet dwingend op. Zij is een dienende macht. Zij oefent de tucht ook nimmer met geweld. Zij mag evenmin in afgeleide beginselen of middelmatige zaken den leden een juk opleggen, en in gevlallen van zuivere gewetenskeuze onthoude zij zich van elke bindende uitspraak. En wanneer iemand in zijn eonscientie, door het onderzoek Van Gods Woord tot de overtuiging komt, dat de belijdenis dwaalt, zal de kerk nimmer hem haar oonfessie kunnen opdringerij doch is hij vrij die gemeenschap! te verlaten, die naar zijn inzicht het spoor bijster is. Mits hij niet eische, dat de kerk hem dulde , of zich naar hem schikkb. D|6 vrijheid der geloovigen heft de vrijheid der kerk niet op. Zij moet haar belijdenis handhaven; de dwalenden bestraffen; op den veiiharde van eonscientie de tucht toepassèg, en alle bandeloosheid weren. En wat de algemeene regelen der kerk aangaat, deze zijn tweeërlei. AVij kennen eerst die bepalingen, idie .rechtstreeks uit Gods Woord voortvloeien, en deze hebben natuurlijk bindende kracht. Prediking des Woords en bediening vian het sacrament b.v. zijn niet aan ons believen of willekeur overgelaten, maar zijn goddelijke ordinantiën. Daarin bindt dus eigenlijk niet • de kerk, maar de Heilige Schrift. En. ten tweede zijn er dis regelen, die wel uit de Schrift zijn afgeleid, en ook niet uit pure wille-I keur mogen op^ zij gezet en overtreden worden.

maa die tocli van-secundair gewicht zijn, en nooit een plaatselijlce kerk met dwang kunnen ^worden opgelegd. Hierin handhayen wij de christelijke vrijheid, die ten diepste alleen is onderworpen jaan wat de Heere in Zijn getuigenis ons zegt-).

Een tweede macht, die besproken moet worden, is die der overheid.

Haar macht is niet dienend, maa.r iheerschend. Hier gelden gansch andere regelen, dan op kerkelijk terrein.

Mag in het geestelijke de raensch niet a, an banden worden gelegd, ' in het natuurlijke en staatkundige leven staat het ieder, allerminst vrij om te doen, wat hij wil. Dat leidt tot rebellie en anarchie. Wij hebben de overheid onderdanig te zijn, zelfs de kwade, w.ant dat is de wil van God (1 'Petr. 2:13). Zij is immers Zijn dienaresse, en in haar majesteit zien wij de schittering van Gods souvereiniteit. Het is dan ook opmerkelijk, hoe de apostelen de gemeente, die leefde onder een heidensche overheid, die haar vijandig was en vervolgde, opwekken den koning te eeren, zooals zij God vreezen. Maar wat de overheid niet mag en nimmer mag is het binden van de oonscientie. Zij kan ons niet iets opleggen, wat tegen onze overtuiging ingaat. Men moet Gode meer gehoorzamen dan de menscihen. Een socialistische tyrannie, die haar anti-christelijke praktijken den burgers wil opdringen, is dan ook verwerpelijk. . De overheid eerbiedige, natuurlijk onder dit beding, dan aan de waarheid en redelijkheid, aan de orde en rust geen nadeel berokkend worde, de vrijheid van het geweten 3).

Zelfs in quaesties als van dienstweigering b.v. Hierover heeft Dr Kuyper het volgende geschreven.

De conscicutie is, zoo zegt hij, „het schild der jaenschelijke pertioonlijklieid, de bron van het natio> naal geluk. En nu weten we zeer goed, dat in onze zondige toestanden ook ten opzichte dier conscientio twee verkeerdheden Icannen voorkomen: lo. dat men zijn conscientie misbruikt als huichelachlig voorwendsel, en 2o. dat de conscientie dwaalt in wat ze wil. En we begrijipen dan ook uitnemend, dal de overheid o zoO' gaarne van die omstandiglieid gebruik zou maken om ook dat laatste bolwerk, dat haar dusver weerstond, te overrompelen, doiot ons diets te maken, dat te zwieliten voor een zoio onzekere conscientie, haar eere te na komt. Maar al geven we het bestaan dezer moeilijkheid volkomen toe, dan aarzelen we toch nog geen oogenblik, om liever noodeloos tienmaal voor een v e r k e e r-d e conscientie uit den weg te gaan, dan oolv slechts een enkele maal ©en goede conscientie te onderdrukken. Tienmaal beter een staat, waarin enkele zonderlingen een tijdlang door misliruik van de oonscientievrijheid zichzelf belachelijk kunnen maken, dan zulk een, waarin men, om deze excentriciteiten Ie voorkomen de conscientie zelve dorst aanranden. En daarom staat het bij ons bovenaan, als heilige, als onomstootelijke regel: zoodra een onderdaan zich op zijn conscientie beroept, wijke de Overheid Uit eerbied voor het heilige tcruig. Dan dwinge ze nooit. Noch tot de eedsaflegging. JN^och tot den krijgsdienst. iMoch tot school-Jjezoek. Noch tot vaccinatie, ol wat dies meer zij. Want in trouwe, als het op een strijd van het vaderland voor zijn vrijheid aankomt, zal a\v onafhankelijkheid tiemnaal beter beveiligd zijn door een krachtig conscientieleven in de natie, dan door .een honderd Mennonieten meer , in het gelid. *) ' • •


1) Kuyper, E. Voto, III, blz. 495 e.v.

2) Zie uitvoerig hiervoor Dr H. H. Kuyper, De Cliristelijlce Vrijheid, l)lz. 34-50.

3) Idem, blz. 51-59.

4) Ons Program, blz.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 oktober 1923

De Reformatie | 8 Pagina's

DE CHRISTELIJKE VRIJHEID

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 oktober 1923

De Reformatie | 8 Pagina's