GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HET ETHISCH BEGINSEL.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET ETHISCH BEGINSEL.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

V. (Slot.)

Dat verstandelijke onderscheiding en uiterlijke aanvaiarding der waarheid zonder innerlijk leven uit God niet genoegzaam is tot zaJigheid', het is eeuw aan eeuw merg en pit van de christelijke rehgie geweest.

Wij ontzeggen den Ethischen het recht om octrooi aan te vragen op de ontdeliking dezer waarheid.

Integendeel, zij is nergens zoo diep en zoo volledig beleden als in de gereformeerde leer.

Op uitnemende wijze is dit aangetoond door Prof. Honig in zijn studie „Ethisch" of Clereformeerd? (1914) een voorbeeld van humane en hoogstaande critiek, waaraan menig eÜjisch, - ; .g; Oleinist een voorbeeld kan nemen. iiS!$SliS|5l? ®, ïï""

Reeds Calvijn in zijn-Institutie stelde'bpi''den voorgrond, dat de Theologie niet éen puur verstandelijke bespiegeling is, maar een wetenschap, < lie zich aansluit aan de behoeften van het menschelijk liart.

Niemand zoo sterk als hij heeft nadruk ^ gelegd op het ingeschapen godsbesef, op' "de algemeene Openbaring in natuur en geschiedenis, die daarbij aansluit.

Wij gaan er dan ook van uit, dat ieder redelijk schepsel bij zijn geboorte het vermogen ontvangt om, zoodra liij met die openbaring Gods in aanraking komt, dien God gewaar te worden. De prediking van 'het evangelie vindt aanknoopingspunten in het mens.chêlijk haxt. De oudste verdedigers van het christendom hebben reeds een beroep gedaan op de stem van het" menschelijk hart, dat dorst naar geluk, op' het gewe|^-j||dia, t wel Rechter is, maai geen 'Verlasser.

De 'gereformeerde Theologie heeft steeds geleerd, dat uitwendige, aangeleerde kennis niet baten kan tot zaligheid, dat inwendige omzetting door den H. Geest noodig is, in het wonder der wedergeboorte. Zelfs voor historisch geloof is nog zekere verlichting van dien Geest van noode. Steeds leeraarde zij, dat ook de Theologie maax niet een bloote speculatie of bespiegeling is, maar een practicale kennis, welke den wil en alle affecten der ziel' krachtig aanzet om God te dienen en lief t© hebben.

Lees de H. Catechismus, die eeuw aan eeuw gepredikt is — en ge ziet lioe grooten nadruk daar op het innerlijk leveü wordt gelegd.

We kunnen dus niet laten krachtig te pïotesteeren als men ons verwijt: -volgens de Gereformeerden is de religie steeds een openbaring van bovennatuurlijke waarheden, in den Bijbel vervat en het Christelijk geloof slechts de aanvaarding dier waarheden met hét verstand. Die beschuldiging is onverdiend. Die aantijging werpen wij verre van-ons.

De genade des H. Geestes bestaat volgens ons belijden zelfs allereerst in mededeeling van leven. Want het onherboren hart neemt het zaad van het Woord niet aair.

Het geloof — nu 'genomen als ingepilant vermogen — maakt ons niet een stel geformuleerde waarheden uit de belijdenis deelachtig, maax Christus met al Zijne weldaden.

Tenzij dat iemand wederomgeboren worde, hij kan het Koninkrijk Gods niet zien, en alle beschouwende kennis idaarover is als van een blinde, die over de kleuren redeneert.

Maar als dat geloof in het hart gelegd is, dan openbaart het zich' als leven in het toeëigenen van de weldaden uit Christus' volheid. En het toont zich .te zijn een stellig weten of kennen, waardoor wij het alles voor waarachtig houden wat ons God in Zijn Woord heeft geopenbaard, maar tegelijk een vast vertrouwen — een ethische daad, een daad van den omgebogen en lierboren wil —, dat niet alleen anderen, maax ook mij eeuwige • gerechtigheid en zaligheid van God geschonken is uit louter genade, alleen om de verdiensten van Christus wil.

Wij beweren derhalve op. grond van de H. Schrift, ' dat m e d e d e e 1 i n g V a n 1 e V e n absoluut noodzakelijk is. Zonder wedergeboorte geen geloof. Maar wij weerspxëken, dat daarin heel'de genade zou opgaan, dat er oolc niet m e d e d e e 1 i n g v a n w a a r-h e i d mee gepaard zou gaan. Niet alleen toch, dat onze wil door de zonde ten kwade geneigd' is, ook ons verstand is verduisterd. En nu doet God geen half werk. Hij vernieuwt niet alleen onzen wil, maaf ook ons kennen. Wat, zegt Jezxis: niet: dit is het eeuwige leven, dat zij' u hebben, den eenigen waaxachtigen God en Jezus Christus, dien Gij gezoiiden hebt, maar dat zij a k e n n e n.

Die twee gaven der genajde Gods moet ge z diver onderscheiden. In de veel gesmade Dordtsche Leerregels — een schrikbeeld voor vele Ethischen — staat het zoo waar en klaar, zoo innig en zoo mooi, dat als God de' bekeering in de menschen werkt. Hij hun „niet alleen^, , het 'Evangelie uiterlijk doet prediken, en hun verstand krachtiglijk door den Heiligen Geest verlicht, opdat zij' recht zouden verstaan en onderscheiden de dingen, die des Geestes Gods zijn, maar Hij dringt ook in tot de binnenste deelen des menschen met de krachtige werking van dienzelfden wederbarenden Geest; Hij opent het haxt, d-at gesloten is; Hij vermurwt, dat hard is; Hij besnijdt, dat onbesneden is. In den wil stoït Hij nieuwe hoedanighede-n, en maakt, dat die wil, die dood was, levend wordt; die boos was, goed wordt, die niet wilde nu metterdaad wil; die wederspiannig was, gehoorzaam wordt. Hij beweegt en sterkt dien wil alzoo, dat Hij als een goeden boom vruchten van goede werken kan voortbrengen".

Er moet zelfs levendmaking voorafgegaan zijn op het oogenblik, dat de Openbaring van het AVoord, het evangelie inwerkt. Vergelijk hetgeen geschied is bij de opwekking van Lazarus. Jezus zegt: Lazarus, koin uit. Maar op datzeUde moment wekte Hij hem ten leven, opdat hij hooren zoude Zijn verlossend woord.

Heel de H. S. toont het ons, en de ervaring bevestigt het, dat de mensch van nature dood is in de zonden en misdaden en door genade herboren moet worden. Het geloof in zaligmakenden zin moet hem ingeplant worden — zal hij' acht geven öpi hetgë5||^.i||^^'; Geest in r; ^i^ts: |^!Qe, |d'' tot de gem-eente zegt.

Maar daarom mogen leven en waarheid niet vereenzelvigd worden. Al is het den hopeloos pogen te omschrijven wat leven Is, ieder vers'taiat • toch, dat waarheid • iets gansch anders is. Waarheid is overeenstemming tusschen denken en zijn. God is waarheid, omdat er tusschen de werkelijkheid der dingen en Zijn goddelijke gedachten nooit strijd is. Christus is de mond der waarheid omdat wat Hij predikt in absolute harmonie is met de wer-, kelijkheid, met „de dingen Zijns Vaders".

Wiaarheid ig dus een intellectueel, en niet een ethisch begrip, hangt saam met ons denken, niet met ^ ons willen of met ons: innerlijk gemoedsbestaan, .al zal het 'kennen en aa, nvaarden dex waarheid door het geloof ook op ons wilsleven terugwerken.

Men heeft getracht het woord wa, arheid in het Nieuwe Testament te verklaren in ethischen zin als mededeeling van leven. Een tijd lang heeft die exegese opgeld gedaan. Men is er , echter eenparig van teruggekomen. All© uitleggers zijii het er over eens: waarheid staat in het N. ï. steeds in "de gewone beteekenis, en niet in den zin, dien de ethischen er in leggen.

Trouwens — deiik nu eens aan het onderwijs, dat Jezus Zijn discipielen gaf. Aan deze mannen is eerst leven meegedeeld uit de volheid Gods. Zi| zijn gegevenen des Vaders, " ranken ingelijfd in den wijnstok. Wat heeft Jezus echter drie jaren lan-g met Zijn jongeren gedaan? Heeft hij gezegd: nu heb Ik u het leven Gods meegedeeld; en dat is genoeg; Ik wil u niet van buiten af waarheden meedeelen, die niet riit uw herboren bewustzijn zelf-opwellen, want anders zou het voor u geen waarheid zijn ?

Neen, integendeel, Jezus heeft Zijn jongeren onderwezen; Hij heeft hun kennis bijgebracht, Hij heeft hun de waarheid verkondigd. Zijn woorden. Zijn werken. Zijn wonderen, ze vorm'den één doorloopend, goddelijk onderwijs, opdat zij weten en belijden zouden, hun, geloof tot wasdom zou komen, en zij zouden opgroeien in de kennis en in de genade van hun Heere en Zaligmaker.

Natuurlijk heeft Christus geen leerstelsel, ' geen systeem gegeven, evenmin als de H. Schrift zei E dit doet; eerst later zou die roeping komen om de waarheden van het evangelie saam te vatten, te ordenen en zoo te belijden.

Maar de Heiland heeft Zijn jongeren onderwezen en dat onderwijs heeft vruclat gedragen.

Jezus zegt in het hoogepriesterlijk gebed: Nu hebben, zij bekend, dat alles wat Gij-Mij gegeven hebt, van U is.

Juist, zegt de Ethische, - •*dfes''iSaededeeIing; , , ifa^ goddelijk leven.

Neen — want wat volgt er op: „Wan.t de woorden, die Gij Mij gegeven "hebt, heb Ik hun gegeven, en zij hebben ze ontvangen, en zij hebben waarlijk bekend, dat Ik van U uitgegaan ben en hebben geloofd, dat Gij Mij gezonden hebt. En wederom; Ik heb hmr Uw woord gegeven. En, zij hebben Uw woord bewaard". Daarom kan Jezus getuigen: Ik heb Uw naam geopenbaard den menschen, die G-ij Mij uit de wereld gegeven had.

Wat bidt Christus voor hen: Heilig ze in uwe waarheid. W, Bit is hier waarheid? Leven Gods7; wat opwelt uit hmi gemeenschappelijk geloofsbewustzijn, uit het leven der gemeente?

Neen — zoo monumentaal staat daar dat heerlijke woord: Uw woord isde waarheid.

De diepste grond voor hun geloof rust dus niet in hun persoonlijk gemoedsleven, in hun herboren innerlijk, in hun aanvoelen en ervaren van de dirtgen Gods, in hun beleven van de waai-heid, maax, in het Woord Gods, in de hun geschonken openbaring van den Vader.

Christus getuigde van den Vader, en zij namen door genade des geloofs dat. getuigenis aan, en verzegelden dat God waarachtig is.

Sluiten we daarmede dus alle innerlijke bevrediging der waarheid buiten? Ligt de zekerheid dus alleen in het objectieve, zonder het subjectieve beleven en het persoonlijk genieten? .

Neen omgekeerd, nu juist komt'dat innerlijk werk des Geestes tot zijn recht. Het is niet de wellende bron, maax als het zuiver water is, is het toch u'it dezelfde bron des Geestes gevloeid, die in het Woord op.welt, en het dient om de heerlijkheid vaji dat Woord te bevestigen.

Wat wij' in het hart gevoelen wordt in de gereformeerde religie heelemaal niet buitengesloten, veeleer betrokken binnen den gouden cirkel der genade Gods. Maax het wordt getoetst aan het Woord, naar' dat Woord, moet hef; zich richten, en daarmee overeenstemmen.

Als onze Ned. Geloofsbelijdenis hairdelt over de leer der drieëenheid staat er in axt. 8: Dit alles weten wij, zoo uit 'de getuigenissen der H. Schrifture, alsook uit hunne werkingen, en voornamelijk uit degenen, die wij in ons gevoelen.

Van datzelfde gevoel is sprafeè in "den Heidelbergschen Catechismus: bij' het axtikel van het eeuwige leven: Dat, nademaal ik nu het beginsel der eeuwige vreugde in mijn hart gevoel, ik na dit leven volkomen zaligheid bezitten zal.

En onze Dordtsche leerregels handelend over de verkiezing, leggen'dit getuigenis af: „Uit het gevoel eii de verzefcerdheid van dez'e verkiezing nemen de

kinderen Gods dagelijks meerder oorzaak om zich-'zelven voor God te verootmoedigen, de diepte van Zijne barmhartiglieden te aanbidden, ziclizelven te reinigen en Hem, die lien eerst zoo uitnemend lieeft liefgehad, wederom vurig te beminnen".

Uit het scheepje der ziel is het anker des .geloofs dus uitgeworpen in den vasten bodem van het Woord Gods; maar als de storm opsteekt en de baren hoog rijzen, dan wordt het ook in dat scheepje gevoeld, dat het ariker vastligt en houdt; het verband met den vasten bodem zou er niet zijn zonder het anker'en de ketting, die dat anker houdt, maar de rust van het vaartuig is toch niet in het schip, maar in den bodem, waarop het vastligt. Zoodra ge het anker losrukt, ' baat het niet te roemen: \ye hebben een vast anker, het scheepje wordt een speelbal der golven, en het gaat als Paulus beschrijft: de hoop om "behouden te worden wordt ons gansch ontnomen.

Die vaste ankergrond ligt voor ons 'in de H. Schrift als het geïnspireerde Woord onzes Gods.

Hier nu gaap^t wel een zeer diepe klove tusschen de Ethischen en ons. Want 'al is het waar, dat uit het Ethisch beginsel nog niet aanstonds weerspraak op de belijdenis der H. Schrift .als het onfeilbaar Woord van God voortvloeit, feit is toch, dat het bij bijna alle ethischen daartoe gekomen is. Dat lag ook voor de "hand.

Juist omdat men meende vanwege de bezwaren, die de moderne wetenschap tegen de Schrift in het midden gebracht had, niet langer aan het onfeilbaar Woord te kunnen vasthouden, heeft men bewust of onbewust, een anderen geloofsgrond gezocht in de innerlijke ervaring;

Wie den onderbouw der belijdenis en der leer-.voorstellingen rusten Iaat op het geloof der gemeente kan niet tegelijk' de H. Schrift als grondpeiler der Theologie erkennen. Naarmate men het subjectief geloofsleven tot liooger rang verhief, naar diezelfde mate ging de waarde der H. Schrift omlaag.

En nu wilde men de H. Schrift niet loslaten, noch haar een hooger gezag betwisten, maar men weigerde haar de eere te geven, waarop zij zelf aanspraak maakt.

Dit aan te wijzen valt echter buiten het bestek van deze artikelen, die slechts met luchtige schetslijn het hoofdprobleem konden teekenen.

Ik eindig met een woord van Ds Hulsman, den vroegeren ethische, die overliep naar het moderne kamp: , , De strijd tegen het beginsel "der ethischen is een strijd zoo-eerlijk als goud; daar kleeft geen vlekje aan va.n persoonlijke bedoeling: het is de strijd van het hart, dat worstelt om klaarheid en waarheid, om éénheid in zijn wereldbeschouwing en om orde in zijn denken" i).


¹) G. Hulsman, Het Ethisch beginsel en ie Ethische Richting.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 augustus 1924

De Reformatie | 4 Pagina's

HET ETHISCH BEGINSEL.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 augustus 1924

De Reformatie | 4 Pagina's