GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

OPVOEDING EN ONDERWIJS.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

OPVOEDING EN ONDERWIJS.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een oude vraag.

Juist in onzen tijd moet het idereen wel opvallen, hoe gering bij velen de kennis is van'de G-erefoTmeerde geloofsleer. Is 't van d'eenen kant zóó, dat eenvoudigen u verbaasd doen staan door hun groote belezenheid, tegelijkertijd ontdekt ge bij menig ontwikkeld mensch een zoo groote mate van gebrek aan bekendheid met de meest eenvondige begrippen onzer geloofsleer, dat meu slechts kan vragen, hoe het mogelijk is, dat zulke menschen toch geregeld kerken en in hun jeugd toch ook catechetisch onderwijs ontvingen. Vooral bij jongere menschen treft zulks. De jaren waarin onze jonge menschen, vooral in de grootere plaatsen, naar de catechisatie moeten gaan, zijn voor hen daartoe veelal zeer ongeschikt, naar het heet. Les en cursus „overwerk", vooral aan 't begin van 't jaar — één der beste tijden voor catechisatie — en al dergelijke dingen meer, honden hen af van de zoo noodige , , leering''.

Inderdaad zijn hier vele moeilijkheden.

En al gelooven we, dat zeer veel jonge menschen nog wel kans zouden hebben wat meer te komen, wanneer er de ernstige begeerte maar was, er zijn er ook voor wie het geregeld catechisatie-bezoek niet steeds mogelijk is.

Maar hiermee geven we dan ook zooveel toe, als Ave kunnen.

Dat het een noodzakelijk gevolg van een en 'ander zou zijn, dat onze jonge menschen zoo onlcundig zijn van allerlei dingen, die betrekking heliben op de géloo& leer, ge'looven we niet. Deze Ijeschouwing kan trouwens niemand in ernst verdedigen.

Bij een goede inrichting der catechisatie moet het mogelijk zijn, den achterstand in te iialen, door het overzien van de, tijdens de afwezigheid behandelde, leerstof in leerboek of dictaat.

En dat niet alleen.

Jonge menschen, die geweldige hoeveelheden leerstof verwerken voor het ééne examen na 'het andere, moeten er toch niet tegen opzien, ook de (betrekkelijk weinige) leerstof der catechisatie zich eigen te maken.

Dat moeten ze willen \i i t 1 i e f d e.

Bij het onderzoek bij de geloofsbelijdenis, mag door den predikant en door den kerkeraad-g e-eischt worden, dat er ook een voldoende kennis zij van de waarheden, die God ons in Zijn Woord heeft geopenbaard.

Men zegt dan: „maar een belijdenis is toch geen examen? ''

Zeker niet.

j\Iaar wel staat vast, dat eigenbelang, liefde tot de eigen toekomst en dergelijke, onze jonge menschen er toe brengen kan, dat ze enorm arbeiden vooï allerlei examens. Dan is geen moeite te veel, en, dikwerf geen offer te groot. Men weet: het moet.

Doch wanneer de belijdenis een zaak' is van het hart, en men heeft de gave om te leeren, idan zal men bij de belijdenis verwachten, dat er bij de jonge menschen uit liefde to't God geboren ijver zal blijken; een ijver, die openbaar wordt doordien ze veel weten en goed inzicht zich eigen maakten in datgene, wat ze belijden.

De gesteldheid van het hart moet niet alleen blijkien uit de meer „bevindelijke" opmerkiirgen, die zij, die toegang vragen tot het Heilig Avondmaal weten te maken, maar ook uit de wijze, waarop ze door daden toonden den Heere God en Zijn Woord en Openbaring lief te hebben.

Zeker er zijn menschen, „die niet leeren kun­nen.

Die kent een predikant gauw genoeg.

Maar er zijn er ook velen, die zéér goed kun-, nen; en bij hen zijn 'er, die op catechisati^j^^ schitteren dooT afwezigheid, óf „geen Bjct"'"1iadden iets te doen; die straks vragen „voor belijdeniscatechisatie"; gaarne op een holletje belijdenis, willen doen; en dan.., . ja.., . vaak worden toegelaten, omdat men nu eenmaal moeilijk kan weigeren, wanneer ze zeggen, dat ze begeerte hebben tot het x\.vondmaal te gaan.

Tegenover deze jonge menschen zal men echter consequent moeten zijn. Men zal moeten durven vragen, dat ze héél hun persoonlijkheid geven in den dienst Gods. Oók hun kennen.

En korkeraden moeten den moed liebben, jonge menschen, die niet op voldoende wijze de dingen der Godsopenbaring weten, ofschoon ze wel hadden kunnen weten, te verzoeken nog eerligen tijd te wachten met toegang tot den disoh des Hcercai te vragen. Waar oprecht geloof is, zal zeker de teruggewezene schuld gaair gevoelen. Hij zal leeren zijn „achterstand" te zien als - zonde voor God.

De oude vraag naar kennis bij Zijn V o 1 k, handhaaft onze God.

Natuurlijk niet alsof alléén de kennis voldoende ware.

Dat behoeven we niet opzettelijk te zeggen.

Konnis zonder „de liefde" is dood.

•Maar die liefde moet zich openbaren in een dorst naar kennis vaR de heilgeheimen des Heeren. Onze jonge menschen zijn tegenwoordig vol van allerlei, vaak , , halve", wetenschap'. Dat is funest zoolang er niet een grondige kennis van de waarheden Gods óók aanwezig is.

Eu dan moge het waar zijn, dat ons catechetisch onderwijs veelal dringend een reformatie behoeft; het moge waar zijn, dat laag niet alles ten dezeji is, zooals het zijn moest; dit ontstaat onze jonge menschen niet van hun plicht, die een plicht der liefde immers is.

Intusschen blijft voox predikanten en kerkeraden de roeping om de catechisatie zoo goed mogelijk te maken; ^ zoo aangenaam mogelijk en — paedagogisch — zoiO juist mogelijk.

M, aar ook ea bovenal houden zij de roeping „de wacht te betrekken" bij het beginsel.

Opdat niet ook in onzen tijd Gods vOlk verloren ga, omdat het geen kennis heeft.

Bange dingen zien we daarvan.

Nu reeds.

Maar er is nog een kern, die een kracht is. Een kern, die wellicht grooter is dan velen vermoeden. Vooral ten platten lande is er Veel, dat moed geelt. Doch ook in onze steden zijn uitnemend onderlegde broeders en zusters. De laatste niet te vergeten!

Maar zij mogen geen uitzondering worden, deze goed onderwezenen.

Zoo moet de regel zijn: ©en volk, dat zijn belijdenis kent.

Zoo moet het zijn bij allen.

J. W.

BU de buren.

't Is wel eens aardig, een kijkje bij de buren, te nemen, soms woidt men beschaamd, omdat men daar zooveel verder is, op een anderen keer is men getroost door de wetenschap-, dat in ons land de zaken ook niet zoo slecht staan, vergeleken met andere landen.

Onlangs bevatte „The Timmes, educatioaial supplement" enkele mededeelingen over den gezondheidstoestand op de Engelsche scholen, 't Is niet onaardig voor ons, daarvan ook een beetje kennis te nemen.

Men doet in Engeland meer aan het medisch onderzoek van schoolkinderen dan in ons land. Het instituut van „schoolartsen" is daar beter ontwikkeld. Merkwaardig vond ik allereerst, dat van de Londensche schoolbevolking 38, 5 pCt. medische behandeling no'odig had volgens het ingestelde onderzoek. De plattelandsbevolking stak daar met 20, 2 pCt. gunstig bij af. Misschien had het onderzoek in Londen met meer nauwkeurigheid plaats gehad, maar in ieder geVal blijkt het landleven VOOT de kinderen gezonder dan het stadsleven. We wisten dat wel, maar 't is niet onaardig, dat eens in getallen uitgedrukt te zien.

Gelukt het langzamerhand, den medischen scliooldienst aanmerkelijk te verbeteren, zeer klaagt het officiëele japport over de inrichting van de gebouwen. Vooral op het platteland vindt men nog menig ongeschikt lokaal, met onvoldoende verlichting, verwarming en ventilatie. Vaak moest men constateeren, dat totaal gemis aan reinheid de lokalen schadelijk deed zijn vooï de gezondheid van de kinderen. .Het is wel droevig voor het Engelsche schoolstelsel, dat no 50 jaar Leerplicht de ouders gedwongen worden hun'liinderen te zenden naar scholen, zooals die in het Rapport worden beschreven: koud, vuil, overbevolkt, soms met onvoldoende watervoorziening, kortom in zeer slechte Condities voor de gezondheid der kinderen. De vrees wordt dan ook uitgesproken, dat Van - zulk een schoolleven weinig kan worden verwacht voor de verheffing van het huiselijk leven. Het is dan ook onmogelijk de schoolopVoeding op liooger peil te krijgen, zooals de genoemde factoren blijven tegenwerken, waardoor de gezondheid van de kinderen wordt benadeeld. Met name kan vari het onderwijs , in de gezondheidsleer weinig verwacht worden. zoolang het gebouw en de inrichting daarvan in lijnrechte tegenstelling zijn met wat men aan de kinderen als noodig en dienstig onderwijst.

Algemeen wordt ook geconstateerd, dal de lichamelijke condities van de kinderen in nauw verband staan met de huiselijke omstandigheden. Loon en' koopkracht; de geheele maatschappelijke positie bepalen het kind lichamelijk en geestelijk. Groote gezinnen, armoede, onvoldoende huisvesting, niet-toe-.reikende slaap, ongeschikte voeding acht men factoren, die het gebrek veroorzaken of verergeren. Verder de groote afstanden, gepaard met ondervoeding, gemis aan gelegenheid om natte kleeren te drogen, gemis aan gelegenheid voor een warm middagmaal maken de kinderen vatbaar voor allerlei kwalen, vooral voor rheumatiek.

Dat de toestanden in sommige steden aanmerkelijk verbeterd zijn, wordt door sommigen toegeschreven aan het aanmerkelijk verbeterd-medisch toezicht en ^aan de zorg, die men is gaan besteden aan het kind vóór den schoolplichtigen leeftijd. Op sommige plaatsen heeft men gezorgd, dat de personen, die met het kleine kind in aanraking komen (dokter, verpleegster) ook met het toezicht op' de school belast worden. Daardoor kan menig kind, dat van jongsaf zOTg geeft, voortdurend in het oog worden gehouden.

-Veel aandacht wordt gegeven aan de voeten van de - kinderen, aan 'hun loopen dus. 't Valt niet te ontkennen, - dat heel wat kinderlijden in verband staat met een verkeerden groei van de voieten, niet het minst veroorzaakt door verkeerd schoeisel.

De tuberculose heeft natuurlijk ook in niet geringe mate de aandacht van de autoriteiten. Men verwacht voor de bestrijding van deze gevreesde ziekte ook bij kinderen nog al wat van de openlucht-scholen. Men heeft er een 50-tal in Engeland en denkt er aan, ook aan de gewone scholen open-lucht-klassen te verbinden.

't Spreekt vanzelf, dat de verzo.rging'der landen ook ter sprake komt. Die is in Engeland al even noodig als bij ons. Voor 67 pCt. van de onderzochte kinderen was onmiddellijke behandeling noodzakelijk.

iMen ziet het, 't is bij onze buren als bij ons. Meer dan hier in ons land legt men daar den nadruk op de medische behandeling Van het scihoolkind. Wij willen dien kant niet op. Wij voelen meer voor de behandeling door den huisdokter. Daarom doet' het goed, dat men toch ook in Engeland constateert, dat het kind^, dat nog niet school gaat, goede verzorging behoeft en dat men ook door middel van lectuur de ouders meer wil doordringen van de noodzakelijkheid van een behoorlijke lichamelijke verzo-rging van het kind. Ook in dat opzicht kan er in ons land nog veel gedaan worden. De ouders moeten beter begrijpen, van hoeveel gewicht de verzorging van het jonge kind is en moeten ook beter de middelen daarvoor leeren kennen.

G. MEIMA.

J. W.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 maart 1926

De Reformatie | 12 Pagina's

OPVOEDING EN ONDERWIJS.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 maart 1926

De Reformatie | 12 Pagina's