GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

DE CHRISTELIJKE „PERSOONLIJKHEID'IN ONZEN TIJD.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE CHRISTELIJKE „PERSOONLIJKHEID'IN ONZEN TIJD.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

IV.

Het aanwijzen van eiiltele lijnen, die niet uit hot oog verloren mogen worden, het naar voiren brengen van eenige eischen, die naar we meenen, den christen mogen worden gesteld, eischt allereerst een goed onderscheiden en een goed dO'en onderscheiden.

Een der eerste oorzak'en toch van allerlei misstand is begripsverwarring.

En zulk een begripsverwarring dreigt er ook al meer te komen op het terrein, waarop, wij ons met deze artikelen bewegen.

]n de eerste plaats is het dan nooidzak'elijk, dat we wel het onderscheid zien: ©n weten tussctoen „individualism e i^S^^: u b j e c t i v i s m e"

Uit het feit, dat hét woord „individualisme" als bijvoegelijk naamwoord vóór zich duldt het woord „gezond" volgt reeds, dat individualisme niet iets is, dat per sé verkeerd behoeft te zijn. Zelfs kan men wel zeggen, dat alle individualisme, dat dien naam verdient, steeds goed is. Dat dikwijls van individualisme wordt gesproken, wanneer men subjectivisme bedoelt, kan noch het woord voor noch de.zaak van het individualisme kwalijk worden genomen.

„Individualisme" veronderstelt een tot zijn recht komen van den individu; het gaat uit van He gedachte, dat de dingen zóó zijn gemaakt, dat elk individu zijn pleksken op aarde inneemt met eigen rechten en eigen plichten. Dit individualisme poneert allereerst de zelfstandigheid van den mensch, zooals hij inet eigen gaven en eigen piorsoonlijken aanleg, deze saamleving — die toch immers een saamleving van individuen is! — is binnengetreden. Het individuahsme kan nooit meegaan met d© houding, die aangenomen wordt in die kringen, waarin men steeds spreekt over „de samenleving", , „het sociale" enzoovoorts, terwijl men daarbij^ dan vergeet, dat er, om een samenleving te krijgen, allereerst noodig zijn de personen, die samenleven. De samenleving is niet iets „super-individueels"; de samenleving is er slechts in en door de individuen.

Maar anderzijds erkent het individualisme dan ook tweeërlei volmondig.

In de eerste plaats dit, dat de individu aan zijn medemenschen, die hij in samenleving met hen ontmoet, veel heeft te danken. Het samenleven vormt ook den enkeling weder, zoodat deze niet alleen (eenerzijds) voorwaarde is voor 't bestaan van de saamleving, maar ook' (anderzijds) vrucht is van de saamleving.

In de tweede plaats verstaat het individualisme', dat het doel van het bestaan van individueel© gaven en naar eigen aard getypeerde persoonlijkheden steeds in tweeërlei richting moet ge-zocht. Naar binnen ennaar buiten.

Naar binnen, om de eigen ziel te doorgronden en het eigen ik te peilen. We hebben, wat we hebben ook om onszelfswille; opdat wij' al meer volmaakt zouden worden in het kennen van ons­ zelf; „alleen de geest die in ons is" onderzoekt de diepten die in ons zijn.

En n a a r b u i t e n — dat is dan allereerst tof •God, tot Wien wij de schatkameren van ons diepe ik — door Hemzelf gevuld — weer zullen openen.

iTaar óók: naar buiten, dat is tot de wereld in welke we leven, opdat we er Gods werk zullen doen. Dat is tot onze medemenschen, opdat wij hen in de samenleving dienen.

Maar bij zulk een individualisme zijn wij de h e e r e n, die staan boven onze gaven en boven onze begeerten. Wij zijin de piersoonlijkheden, die sterker zijn dan die een stad innemen, omdat we onszelf overwinnen. Wij laten ons niet leven, maar we léven. We zijn niet lie slaven van ons eigen persoonlijke neigingen. - ^ we zijn de meesters, die de koninklijke heerschappij naast, en bij, en door de priesterlijke wijding hebben gevonden.

Maar dit alles is iets anders dan subjectivism e.

Dat subjectivisme wordt dikwerf voor echt individualisme aangezien; - en daarin is niets, dat verbazing wekt. Immers het.onderscheiden tusschen het echte en deszelfs karikatuur is niet ieder gegeven.

En toch is het wezenlijke onderscheid tusschen individualisme en subjectivisme niet zoo moeilijk te zien. Immers is de individualist hé ér, de sub jee ti vis t is slaaf.

Slaaf van zijn eigen ik', van zij'n voorkeur en zijn afkeer, van zijn eigenliefde en zijn ee-rzucht, van zij a ideeën en zijn plannen. Hij regeert niet, opdat hij diene, maar hij dient in bange knechtschap o m dat hij geregeerd wordt.

En omdat hij geregeerd wordt door een hem drijvende drift („Trieb"), doar een hartstocht, daarom komt er in zijn leven de onregelmatigheid, de onevenwichtigheid. De individualist, die met de kracht van zijn ik en zijn p|ersoonlijkheid ziijn eigen geestelijk leven beheerscht, vindt de rechte lijn, de subjectivist weet nooit waar hij' tenslotte zal uitkomen.

In zijn optreden liggen bovendien alle tendenzen voor de breuke met het milieu waarin hij leeft; immers hij wil, niet zooals de individualist, mede leven om het zijne aan de saamleving te geven, maar h ij wil van de saamleving het andere nemen en aan haar het zijne opdringen. Zooals slavennatiirea in den regel zich allereerst openbaren in de ingenomenheid met elke gelegenheid, waarbij ze hun geestelijke parvenu-zijn kunnen openbaren, nemen ook' zij iedere kans, hun geboden, om zichzelf cp te dringen en hun subjectieve visie te .kunnen lanceeren, dankbaar te baat.

(ievolg van dit optreden van dengene, die ingesteld is naar het subjectieve, is, dat er telkens weer een breulce komt met zijn eigen groep'.

Eerst breekt hij met den grooteren, dan met den kleineren kring; al maar door brokkelt het rondom hem af, tot hij zichzelf als een onbegrepen genie of een te vroeg geboren hervormer, als martelaar beklaagt.

Subjectivisme brengt in de samenleving de scheuring, de breuke.

Individualisme brengt er, hondt er den band en de kracht.

En nu moeten we ook hier weer onderscheiden tusschen samenleving en sociialisatie, tusschen het sociëeren van individuen en het sOteia Iis e e r e n van individueele krachten en gaven.

Een saamleving, die beantwoordt aan het christelijk ideaal, zal steeds plaats hebben voor waardeering van 'Gods werk. En Gods-werk openbaart zich in alle schepselen te samen, maar ook' in elk schepsel afzonderlijk. Daarom moet een juist georga.niseerde samenleving plaats hebben en plaats laten voor alles wat individueel gekleurd is.

Dat leidt er vanzelf toe, dat er komt een socie e r e n. Dat wil zeggen, dat zij', die hun eigen persoonlijkheid kennen en die omtrent hun eigen persoonlijkheid juist georiënteerd zijn, zich welbewust voegen in hetgeen van de anderen saam is. Men vergete toch niet, dat er voor elke gave en voor elke „teint" der persoonlijkheid in de gezonde saamleving niet slechts plaats is, maar zelfs een ledige plaats, die vraagt om vervulling.

En nu is het wel waar, dat men bij' den toestand van het oogenblik allerlei tegenwerping tegen deze bewering maken kan. Het is wel waar, dat er tientallen menschen, met eigen individualiteit en met gezonde opvattingen omtrent het leven en de levensverhoudingen „ledig op de markt" staan. Maardit is bij een maatschappelijke organisatie, zooals wij die thans hebben, zeker gesn wonder. Immers reeds meer dan eens deden we opmerken, dat alles er op ingericht is om het kuddedier te plaatsen in het organisme der maatschappelijke levensverhoudingen, en niet de individu met eigen type..

En zelfs in deze maatschappij-orde kan niet worden gezegd, dat het juist en p.er sé de best georganiseerde persoonlijkheden zijn, die werkeloos blijven. Gelukkig gaat zelfs thans de natuur nog inzóóverre boven de leer, dat telkens weer om mannen, om vrouwe n, in den vollen zin des woords, wordt geroepen. Wanneer dus zelfs deze nivelleerende tijd aan de klem van liet betoog, dat er voor persoonlijkheden een eigen plaats is, niet kan ontkomen, hoezeer geldt dan deze stelling voor een maatschappij-organisatie, die niet van het socialiseerende maar van het sociëerende uitgangspunt neemt.

Tusschen sooiëeren en socialiseeren toch bestaat een verschil, dat ons dadelijk duidelijk wordt, wanneer we denken aan het onderscheid tusschen levend organisme en een doode machine.

Het organisme van ons lichaam bestaat door een so'Ciëerende werking, door een organisch saamarbeiden en saam-functioneeren van onderscheiden organen, elk met eigen aard. Ieder orgaan is „soeverein in eigen k'ring". Maar heel het organisme van ons lichaam bestaat, eenerzijds doordien ieder orgaan eigen aard beleeft en naar eigen geaardheid functioneert, en anderzijds doordien al die zelfstandige organen te samen in harmonie saam-arbeiden, elk naar eigen aard. '

Het hart kan de maag niet vervangen. En het begeert zulks oo-k niet. En het lichaam heeft èn een hart èn een maag noodig. Wat „meer" is, het eene orgaan O'f het ander-a, k'omt in dit verband zelfs niet in bespreking. Daar is een als zelfstandige grootheden sociaal samenwerken, ''.'ëë.|f; | „sociëeren" van de o-nderscheiden organen, zooals' èn de aard van het orgaan èn de aard van de organisatie van ons lichaam daf^vraagt.

Maar hot. moderne „socialiseeren" is iets anders.

58 Dat is in de eerste plaats een aaai elk ding verbieden om lerend te zijn; aan elk „ding". Niet in het liohaam, maar in de machine vindt het niveUeerend ideaal van velerlei moderne-samenlevingsvormen het beeld. Het groote vliegwiel draait en alles moet meedraaien; richting, snelheid, geluidsterkte, en al dergelijke meer, worden bepaald door de kracht van de drijvende machine. Maar daar opeens blijkt 't dat men toch met levende menschen te doen heeft, en niet enkel met machines ; want - en dat kan een wiel aan een machine niet begeeren — men wil zelfs niet dat 't ééne wiel grooter is dan 't andere. Goed, dan een machine met raderen van gelijk toeren-tal; met wielen van eenzelfde constructie — zie het draait! En het zou blijven draaien, indien inderdaad menschen doode machine-onderdeelen waren. Z© kunnen het een tijdlang s c h ij n s n. Tot de readtie .komt

Al aar zóó stelt men socialisatie van de persoonlijkheid tot ideaal. Het denkt, het wil, het oordeelt, h e t doet... en men kan .^Jch achter „het" laten meeslepen en men mag meedraaien.

Zie dat is geen samenleving, zooals de christen die zich denkl.

De christen wil niet de doode machine, maar het levende organisme in de samenleving vinden.

Dat is zeker een der wetten, een der eerste wetten, waarnaar onze sociale actie zich zal hebben te richten.

Met deze onderscheiding omtrent de persoonlijkheid - -wél individualiteit, géén subjectivisme - -, en met dit onderscheid omtrent de samenleving — wél sociëeren, niet socialiseeren —, kunnen we tenslotte trachten eenige vragen te beantwoorden, die neerkomen op het: „hoe moet het en hoe kan het worden voor de christelijke p^ers o onlij kh ei d in onze samenleving? "

.1. ^x.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 november 1927

De Reformatie | 8 Pagina's

DE CHRISTELIJKE „PERSOONLIJKHEID'IN ONZEN TIJD.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 november 1927

De Reformatie | 8 Pagina's