GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

DE DUIDELIJKHEID DER HEILIGE SCHRIFT.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE DUIDELIJKHEID DER HEILIGE SCHRIFT.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

In dit geschil, dat zich hierom beweegt of de Schrift in zichzelf duister of duidelijk is, kan de Schrift zelf alleen beslissing geven.

Wij zijn geheel aangewezen op het zelfgetuigenis van de Schrift.

"Wat Rome hiertegen aanvoert, moet hier onbesproken blijven, omdat overeenkomstig .het doel, dat wij ons met deze artikelen voor oogen stellen; onze kontrovers met Rome wordt uitgeschakeld. Gelijk wij reeds te kennen gaven behandelen wij dit onderwerp uitsluitend in verband met dwalingen van den tegenwoordigen tijd.

Wil men nu het zelfgetuigenis der Schrift laten spreken, dan zijn we er'niet.-me!ö-£||; enkele losse 'Teksten ais ijewijsplaaisên'S& iK'ïè' narferf; ' maar" we hebben eerst en bovenal met het geheel der Schrift te doen.

Er is niet één tekst, die op zichzelf staat, afzonderlijk mag worden bezien, als orakelspreuk mag worden gebruikt.

Elke tekst hangt organisch met andere samen, is een deel, dat niet verklaard kan worden dan uit het geheel, gelijk men de beteekenis van den vinger, van de maag of van welk orgaan des lichaams ook niet kan. kennen, zoo men ze niet in verband ziet met ons geheele lichaam.

Hieraan te herinneren is vooral in onze dagen weer broodnoodig. Hoewel deze gedachte meermalen is uitgesproken, wordt tegen den eisch, welke daarin besloten ligt, zwaar gezondigd. Ook door hen, van wien men op grond van opvoeding en opleiding iets beters mocht verwachten.

De oorzaak hiervan moet hierin gezocht, dat men vaak beter in. enkele deelen van den bijbel thuis is dan in den geheelen bijbel. Al keurt men de idee van een verkorten bijbel af, praktisch brengt men voor zichzelf en zijn huisgenooten maar al te zeer zulk een verkorting aan. Dat dit een groot gebrek aan schriftkennis ten gevolge moet hebben, hgt voor de hand. De mottopreek herleeft. Invallende gedachten worden met een tekst, die er een weinig op schijnt te lijken, gedekt. Dit alles zijn voorteekenen en symptomen van een vlak geestelijk leven.

Wanneer wij nu vragen, hoe de Schrift zichzelf vóór alles aandient, dan moet daarop geantwoord: als de eenige openbaring, waaruit God recht kan worden gekend in een tijd, waarin afzonderlijke en partikuliere openbaringen niet meer worden geschonken.

Of wil men het korter hebben saamgevat: de Schrift is de kenopenbaring Gods, hestemd voor de kerk der eeuwen.

Men voelt, wat er in deze weergave van het zelfgetuigenis der Schrift is samengeperst: het bestaan en het ontoereikende van de openbaring Gods, welke tot alle menschen uitgaat (Rom. 1); het onderscheid tusschen .die openbaring, welke zich in het zijn uitspreekt en die welke tot het bewustzijn van den mensch is gericht (Joh. 1); het verschil tusschen de openbaring Gods in den tijd, toen er nog geen Schrift bestond of toen deze nog slechts gedeeltelijk was voltooid en de openbaring Gods in den tijd, waarin de kerk uitsluitend op de Schrift is aangewezen. En hiermee is dit zelfgetuigenis nog niet uitgeput.

In elk geval: de Schrift is keuopenbaring Gods.

Zij stelt zichzelf aan ons voor als het Woord Gods, dat ver verheven is boven Sn essentieel onderscheiden is van alle Bxenschelijke woord.

Zij getuigt van zichzelf, dat zjj getuigenis is van den Christus, die den Vader verklaart.

En in het feit, dat zij is openbaring, woord, getuigenis Gods ligt vanzelf haar helderheid gegeven.

Duidelijkheid toch is een karakteristieke trek van de openbaring op zichzelf. Als openbaring in zichzelf niet duidelijk is dan is ze geen openbaring. Dan mist zij als openbaring haar doel. Dan wekt zij verwachtingen op, welke zij niet bevre'digt. Dan is zij mystificatie.

Wanneer gij van een woord of een gebeurtenis zegt: dat is een openbaring voor mij, dan geeft gij daarmee te kennen, , dat^a een nieuw licht is opgegaan. • ll^ iM-"-''w-.--•• V-'^'iL ££.: ^? 'iM

Openbaring is v^an zicliSevr'Tltijct 'Ircm'-uelijk ook Paulus schrijft, dat al wat door het licht wordt bestraft, openbaar wordt, omdat al wat openbaar wordt licht is. (Ef. 5:13).

De woorden in het Nieuwe Testament voor openbaring gebruikt, sluiten ook vanzelf reeds de helderheid in. "Vooral twee woorden treden-hier op den voorgrond n.l. phanerosis' en apokalypsis. Het bijvoeglijk naamwoord pfianeros, dat op het zelfstandig naamwoord phanerosis correspondeert, beteekent: goed zichtbaar, in ^ het oog vallend, zich duidelijk vertoonend, openlijk (tegenover heimelijk), openbaar. En apokalypsis komt van een werkwoord, dat beduidt: een bedekking, een dekkleed van iets wegnemen, zoodat het open en bloot komt te liggen.

Het doel van alle openbaring is daarom licht te verspreiden, helderheid te verschaffen, ^ het heimelijke op te heffen, de duisterheid te verdrijven.

AVie daarom volhoudt, dat d'e Schrift in zichzelf een duister boek is, zet haar als openbaring op zij. Het licht dat hij noodig heeft, verwacht hij van iets anders, niet van de Schrift. Dat andere is dan de eigenlijke openbaring, welke de donkere Schrift heeft te belichten.

Men gevoelt, welke de konsekwentie is van de bewering, dat de Schrift op zichzelf genomen geen licht uitstraalt.

Dan heeft zij opgehouden openbaring te zijn.

Of wat hetzelfde is, dan is zij niet langer rneer het Woord van God.

Want verklaren, uitleggen, verlichten, exegetiseeren is het doel van alle Woord Gods, dat als boodschap tot den mensch komt.

Dat is het doel van het Vleeschgeworden Woord, Johannes toch zegt: Niemand heeft ooit God gezien, de eeniggeboren Zoon, die in den schoot des Vaders is, die heeft Hem geëxegetiseerd, bekend gemaakt". (Joh. 1:18).

Dat is het doel ook van 'het Schriftwoord, dat het wooixl is van het Woord, waardoor Christus de Zijnen onderricht van den Vader.

Daarom, wie zich op het standpunt stelt, dat de Schrift in zichzelf duister is, verwerpt in principe de Schrift als Godsopenbaring, als het Woord des Heeren.

Deze lijn. nu hebben wij door te trekken.

De Schrift is niet alleen als geheel genomen helder, maar zij is het ook in al haar deelen.

Dit werd door hen, die de duidelijkheid der Schrift zonder voorbehoud beleden, niet altijd recht ingezien.

Men nam soms aan, dat er "in de S"chrift duistere deelen waren.

En om dan toch de duidelijkheid als eigenschap der Schrift te handhaven vond men er dit op, dat die duidelijkheid dat betreft, wat tot zaligT beid van noode is. • véïlllail

Zoo maakte men dan een schifting in de Schrift.

.Vangaande den weg des heils is zij een licht, maar daarbuiten is zij veelszins duisternis.

Zij zou in deze vergeleken kunnen worden bij de zon, die over het geheel genomen wel een licht is, maar waarin, toch duistere plekken, de zoogenaamde zonnevlekken, worden gevonden.

Toch is deze zienswijze niet te verdedigen.

Voor verdiept onderzoek moet zij worden prijsgegeveUj al werd zij vaak door oprechte Schriftgeloovigen voorgestaan.

Hetivalt niet moeilijk dit aan te toonen.

Hetivalt niet moeilijk dit aan te toonen. Gelifk de zon in c)e zonney-l^kken geènlicW is, zou-dan de Schrift in haar duister deel geen openbaring zijn.

Kan zij als geheel openbaring worden genoemd, , men zou dan toch een openbaring in de openbaring moeten aannemen.

Zij zou niet ten volle openbaring zijn.

Want openbaring is krachtens haar natuur altijd helder.

Men zou dus op een punt komen, waar men hen de hand zou moeten reiken, die 'bewerep, dat niet heel de Schrift het Woord van God is, maar dat het Woord van God immers de openbaring, het heldere, het duidelijke, is in de Schrift.

Natuurlijk nam niemand hunner dat voor zijn rekening.

Doch dan dient ook dit punt herzien te worden.

Een herziening, die gelijk ons later blijken zal, niet nu pas wordt aangebracht, maar die in de Gereformeerde 'dogmatiek van vroeger reeds werd bepleit, maar waarvan het inzicht thans veelszins verloren is gegaan.

Daarom dient het weer met kracht voorop gesteld: het is niet waar, dat de Schrift in enkele van haar deelen duist.er is.

Zij is niet gedeeltelijk helder, maar geheel helder.

Haar wezen van openbaring, van woord Gods eischt dat.

Mogelijk vraagt men, hoe sommige teksten, welke toch van duisterheden in de Schrift schijnen te spreken dan te verklaren zijn.

Gaarne willen we dit uiteenzetten als we verschillende Schriftplaatsen bespreken.

Het is te meer noodig, dat wij hierop den nadruk leggen, omdat de voorstellingen van den bekenden Duitschen theoloog Earth, die velen voor Gereformeerd willen laten doorgaan, ten deze niet anders dan op een dwaalspoor kunnen leiden.

Ook Earth schijnt, waar hij zich laat voorhchtea door de Schrift, te willen uitgaan van , de Schrift als geheel. VK: > V; ; ^S; ; : -:

Maar daartegenover verkondigt hij de meéning, da, t de deelen der Schrift op zichzelf genomen feilbare menschelijke getuigenissen zijn.

Het spreekt echter vanzelf, dat wie de feilbaarheid van de afzonderlijke woorden der Heihge Schrift zo'O ondubbelzinnig en openlijk op den voorgrond stelt, ook de Schrift zelf als onfeilbaar Woord van God moet loslaten.

En dat is niet maar een konsekwentie, welke wij trekken.

Maar dat is de konsekwentie, welke Barth zelf neerschrijft, zij het dan. ook, dat hij daarvoor andere bewoordingen kiest.

Hij zegt in zijn „Dogmatiek" — wij vertalen letterlijk — „Gods Woord, dat slechts historisch gegeven, dat slechts objekt is, 'dat slechts in een boek staat, is niet Gods Woord".

Als wij dat eens in onze gangbare terminologie mogen overzetten, dan is dit de bedoeling: de bijbel is opzichzglf niet Gods Woord. Gods Woord staat achter den bijbel: Gods Woord vernemen wij door den bijbel heen als de stem van een spreker door den loudspeaker of den koptelefoon. Uit die instrumenten komen ook allerlei vaak hinderlijke bijgeluiden. Maar die beletten ons niet den spreker te hooren. Wat hij zeggen wil verstaan wij desondanks toch.

Van die speciale zorg, welke de Heilige Geest voor de Schrift heeft gedragen, waardoor het Woord Gods zuiver tot ons komt, weet hij niet.

Veeleer maakt hij zich los van het inspiratiedogma der Reformatie, ofschoon hij meent — doch ten onrechte — dat Calvijn dit niet heeft voorgestaan.

Dit komt er ten slotte dus op neer, dat hij in het kielzog van de inspiratie-leer der Vermittlungstheologen gaat varen, die een dualiteit, een tweeheid in de Schrift aannemen van Goddelijk woord en menschen woord.

Hij trekt de grenslijn tusschen de beide deelen van die dualiteit geheel anders.

Het zij aanstonds toegegeven.

Hij wacht er zich voor precies aan te geven wat in de Schrift Goddelijk en wat daarin menschelijk is.

Veeleer vindt hij in de Schrift als zoodanig niets Goddelijks, maar alleen wat menschelijks.

Doch door dat menschelijke hoort hij toch het Goddelijke heenkliaken.

En het resultaa.t daarvan is — daar is geen ontkomen aan — dat hij een Goddelijke kern a.anneemt welke omsloten is door den schil van het menschelijke.

Om uit te maken wat het Woord Gods en wat de bijgeluiden zijn, welke hij uit den loudspeaker van de Schrift opvangt, heroept hij zich wel op het innerlijke getuigenis van den Heiligen Geest.

Maar hij verstaat dit zóó, dat het toch eigenlijk z ij n getuigenis is.

Ten slotte maakt hij, of om het meer algemeen te zeggen, maakt de christen uit, wat God tot hem spreekt door de Schrift.

Daarmee is hij beland op subjektivistischen grond.

En op subjektivistischen grondslag kan er van de duidelijkheid der Schrift geen sprake zijn.

Het licht straalt — Wat men ook daartegen inbrengen moge — bij zulk een opvatting niet van de Schrift, maar van eigen binnenste uit.

Hoe hoog men ook moge opzien tegen God als de krisis, als het gezicht der wereld, op den keper beschouwd is het niet anders dan een zelfkrisis, dan een zelfgericht, dan een oordeel, dat men wel in Gods naam, maar naar eigen gedachten over den mensch in de geschiedenis uitspreekt.

Wie zóó tegenover de Schrift staat, lean natuurlijk haar duidelijkheid niet erkennen.

Met de duidelijkheid in haar deelen, welke onlosmakelijk is van haar onfeilbaarheid, valt ook de duidelijkheid van haar als geheel.

Scherp is het vonnis, dat Barth op zijn eigenaardige dialektische wijze velt over hen, die de duidelijkheid van de Schrift belijden.

Hij schrijft woordelijk: „Openbaarheid is niet openbaring, ook niet een openbaarheid van den bijbel".

Openbaring en duidelijkheid zijn voor hem ten eenenmale in strijd.

Want openbaring is voor hem altijd een openbaring tot verberging.

Meer mogen wij er op het oogenblik niet van zeggen.

Dat zou ons te ver van ons doel afvoeren.

Doch dit moesten wij even aanroeren.

Men merkt hieruit des te beter, hoe ook de Zwitsersche theologie, waarvan Barth-een der woordvoerders is, het dogma van de duidelijkheid der Heilige Schrift aktueel heeft gemaalct.

Vervolgens kan men hieruit leeren, hoe de methode van het schriftbewijs ook voor dit leerstuk niet onverschillig is.

Daarmee is tevens gerechtvaardigd, waarom wij van de centrale gedachte der Schrift aangaande zichzelf uitgingen n.l. dat zij is openbaring in den zin van kenopenbaring of bekendmaking, dat zij is Woord Gods en niet maar middel van het Woord Gods.

De Schrift is gelijk alle woord een middel, waarvan God zich bedient.

Maar de Schrift is niet het middel van een middel.

De Schrift zelf is middel. Het kan niet genoeg onderlijnd.

De Schrift zelf is Gods Woord.

Ook door de vroegere dogmatiek werd het Schriftbewijs voor de duidelijkheid der Schrift wel op deze manier geleverd, hoewel minder geconcentreerd en ofschoon men het Schriftbewijs uit afzonderlijke teksten gemeenlijk liet vooropgaan.

Zoo poogde ook Türretinus b.v. het bewijs te ontleenen aan het-karakter van de Schrift zelf.

Alleen begon hij dadelijk dat karakter te analyseeren.

'Hij betoogde de duidelijkheid achtereenvolgens uit den Werkmeester, het doel, den inhoud en den vorm van de Schrift.

Daarbij redeneerde, hij als volgt:

De Werkmeester wordt genoemd de Vader der lichten. En-nu kan men niet zeggen, dat God zich in de Schrift niet duidelijk heeft kunnen of willen uitspreken. Dat zou ingaan tegen zijn hoogste goedheid en wijsheid.

Het doel der Schrift is om een kanon en regel te zijn voor geloof en leven. Dit doel zou worden gemist, indien de Schrift niet duidelijk was.

De inhoud der Schrift valt uiteen, in wet en evangelie, welke erop berekend zijn door ieder gemakkelijk te worden begrepen.

De vorm der Schrift is die van een testament, van een verbondstraktaat, van een vorstelijk bevel, welke duidelijk en nifet, diiister moeten zijn.

Nu heefi: zulk' ëëiè'^ialytisch bewijs dit tegen, dat het schier altijd min of meer in het gekunstelde vervalt.

Daarom gaven wij de voorkeur aan het synthetische Schriftbewijs, dat de gedachte der Schrift zoekt te grijpen, waarop al het andere is geconcentreerd.

Maar de bedoeling is natuurlijk dezelfde.

En vanuit het Schriftgeheel moeten de afzon-, derlijko teksten begrepen, worden en kunnen op hun beurt weer als schriftbewijzen dienen.

HEPP.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 oktober 1928

De Reformatie | 8 Pagina's

DE DUIDELIJKHEID DER HEILIGE SCHRIFT.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 oktober 1928

De Reformatie | 8 Pagina's