GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Iets over bet beeld van Jezus in de moderne litteratuur

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Iets over bet beeld van Jezus in de moderne litteratuur

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

door W. M. LE COINTRE.

XVIII.

Wij kunnen ook in dit deel van ons overzicht niet veel anders doen, dan maar een enkel voorbeeld geven. Maar, naar het mü voorkomt, mag daarbij toch niet ontbreken het werk van de vrouw, die oen, om meer dan één reden, zoo unieke plaats inneemt en blijft behouden in de wereldlitteratuur van beteekenis, nl. de overbekende Zweedsche schrijfster, die in haar laatst-vertaalde werk „Anna Svard" den Doctorstitel vóór haar naam kon plaatsen, haar honoris causa verleend, S e 1 m a L a g e r 1 ö f, in ons land vooral geïntroduceerd door de voortreffelijke vertaling van vele harer werken door Margaretha Meijboom. Het is nu niet de gelegenheid breeder te handelen van deze merkwaardige figuur, die door haar „Gösta Berling" van een eenvoudig onderwijzeres een, verrassend-snel, wereldberoemd schrijfster werd, wie ook de Nobel-prijs als vanzelfsprekend in het jaar 1909 ten deel viel. Trouwens, op den 20sten November van het jaar 1928 is, naar aanleiding van haar VOsten verjaardag, hare zeer eigen-aardige positie en beteekenis in de litteraire wereld, in onze dagen een zoo-veelszins wrang beeld opleverend, in den breede geschetst. Terecht kon iemand in die dagen schrijven: „Haar rijk oeuvre is een oase in de woestijn der pessimistische, sociale, ontledend-psychoiogische (hoe vaak is het niet pathologische) op-de-spitsgedreven egocentrische schrijverij, die onder den destruotieven invloed van Schopenhauer en Nietzsche, de heilige vlam der vreugde in Europa dreigde te dooven". ^)

Welnu, ook Selma" Lagerlöf heeft zich in haar werken uitgesproken over Jezus, maar doet ook dat weer op een geheel eigene wüze. Een breed-uitgewerkte, zelfstandige visie op den Christus moet ge bij haar niet, zoeken. Als wij zoeken gaan naar een beeld van Jezus, is het resullaat min of meer teleurstellend.

Wat hare romans aangaat, kan verwezen naar het bekende, tweedeelige werk, dat de schrijfster mee terugbracht van een reis naa.r Palestina: „Jeruzalem", waar-van hot eerste deel speelt in Dalecarlie, het tweede in het Heilige Land, ^) het spannende verhaal van de „erweckte" Dalecarlier boeren, die trekken gaan naar het Heilige Land. Tot tweemaal toe keert in dit groote werk het Heilands-motief weer. Den eersten keer in het hoofdstuk, gewijd aan „Gertrud", de schoolmeestersdochter, die vol is van hatelijke gedachten, nadat ze gehoord heeft, dat de man, met wien ze gedacht had voor het leven gelukkig te zullen zijn, haar ontrouw geworden is en zichzelf verkocht heeft aan een ander, om zoodoende te kunnen blijven op de oude familie-hoeve. In haar verdriet heeft ze vreeselijk te strijden tegen ontzettende wraakgedachten. Ze geraakt in een overspannen, half-wakenden, halfdroomenden toestand, waarin ze zelf vreest nog gek te zullen worden. Als ze op een middag uit gaat om te melken, herkent ze dezelfde omgeving, die ze in èèn van haar benauwende droomon gezien had. Er worden dan in haar ziel wonderlijke gedachten wakker. „Als ik nu eens wraak op Ingmar nam? Zou die angst dan misschien weggaan, zou ik dan misschien niet gek worden? Zou het prettig zijn Ingmar te laten lijden wat ik geleden heb? " Opeens herkent ze de plaats, waar ze is. „De beek heette het Zwarte Water, en men vertelde er zonderlinge dingen van. 't Was meer dan eens gebeurd dat menschen wonderlijk „ziende" werden, op 't oogenblik, dat zij over de beek gingen. Een jongen, die er over gegaan was, had een bruidsstoet gezien, die juist naar de kerk trok, beneden in 't dorp, en een kolenbrander had een koning gezien, die met zijn kroon op 't hoofd en den scepter in de hand naar zijn woning reed.

Gertrud voelde haar hart kloppen tot boven in den hals „God beware me, wat zal ik zien? " zuchtte zij.

Ze kwam bijna in verzoeking terug te keeren.

„Maar ik moet dien kant uit, " klaagde zij. „Ik moet immei's dien kant uit om mijn koeien terug te krijgen."

„Ach Heer!" bad zij en vouwde de handen in haar angst, „laat mij niets leelijks of slechts zien. Leid mij niet in zware verzoeking, "

Ze was er zoo zeker van, dat ze iets zien zou, dat ze nauwlijks over de platte steenen durfde loopen, die over de beek leidden.

Toen ze midden in de beek stond, zag ze aan de overzij in de diepte van 't bosoh zich iets bewegen. Maar het was geen bruiloftsstoet, maar een eenzaam man, die lang-: zaam de vlakte opliep. Hij was lang en jong en droeg een versleten zwart kleed. Hij had een lang, bizonder mooi gezicht, 't hoofd was onbedekt en lange, donkere lokken hingen hem tot op de schouders.

De vreemde man kwam recht op Gertrud af. Zijn oogeu waren licht en straalden, alsof er licht van uitging en toen hij haar aanzag, begTeep zij, dat hij al haar verdriet wist. En zij zag, hoe hij medelijden met haar had, die door angst voor kleine, aardsche zaken bezocht werd, en wier ziel besmet was door wraakzucht, en met de distels en giftige kruiden van de smart bezaaid,

Hoe meer hij Gertrud naderde, des te meer werd haar geheele wezen overstroomd met steeds toenemenden vrede en zaligheid, en stille, zonnige rust. En toen hü haar voorbij was gegaan, was er geen smart of bitterheid meer in haar, maar alle boosheid verdween als een ziekte, die genezen is en liet gezondheid en kracht achter, Gertrud stond daar lang stil. 't Gezicht ging voorbij, maar zij bleef staan als in een droom van zaligheid. Toen ze eindelijk rondkeek, was alles verdwenen, maar de indruk van wat zij gezien had verdween niet. Ze vouwde de handen en hief ze in vervoering omhoog, „Ik heb Jezus gezien, " riep ze met innige verrukking, „Ik heb Jezus gezien, HÜ heeft mijn smart weggenomen. Hem heb ik lief. Nu kan ik niemand anders in deze wereld liefhebben, "

De bekommeringen des levens verdwenen in 't niet. Ze waren zoo oneindig klein. En de lange jaren van haar leven schenen maar een kort poosje. En alle aardsch geluk scheen zoo arm, zoo troebel, zoo onbeduidend.

Op 't zelfde oogenblik wist Gertrud hoe zij haar leven moest inrichten.

Opdat ze niet meer in dien vreeselijken angst zou veizinken, en opdat ze niet meer verlokt zou worden tol kwaad en tot wraak, zou ze uit deze streek weggaan. Ze zou met de Hellgumianen naar Jeruzalem trekken.

Die gedachte was bij haar wakker geworden toen Jezus haar voorbijging. Zij geloofde, dat die van hem gekomen was. Zij had het in zijn oogen gelezen, " ^)

Op den trouwdag van Ingmar, die haar verliet, zoekt-ze èèn-en andermaal hem te spreken, wat haar eindelijk des avonds gelukt. Ze komt hem dan zeggen, dat ze weggaat om nooit meer terug te komen en belijdt hem dan: „Ingmar, ik denk, dat je je nog wel herinnert, dat ik viJf jaar geleden van plan was me bij de Hellgumianen aa»

te sluiten; ik had toen mijn hart aan Christus gegeven, maar ik nam het weer terug en gaf het aan jou. Maar daarin had ik zeker verkeerd gedaan, en daarom is dit aUes over mij gekomen. Zooals ik Christus verliet, zoo werd ik verlaten door hem, dien ik liefhad". Als hij haar daad maar niet begrijpen kan, vooral ook met het oog op haar bejaarde ouders, zegt ze, erkennend, dat 't voor hen hard is: „Maar nu mag ik Jezus volgen". Zij glimlachte terwijl ze den naam van den Verlosser noemde. „Hij heeft mij immers van boosheid en zielsziekte gered, " zei ze innig en vouwde de handen." *)

In het tweede deel, als de tocht naar het Heilige I-and ook door Gertrud gemaakt is, komt nog eenmaal het Jezus-beeld een rol spelen, in het hoofdstuk: „De Derwisoh", zij het dan ook op een heel weinig bevredigen­ de wijs.

„Op een avond tegen de schemering liep Gertrud in de straten van Jeruzalem. Zij werd toen getroffen door een langen, tengeren man in een versloten zwart kleed, die voor haar uitliep. Gertrud vond, dat er wat bizonders aan hem was, maar ze wist niet recht, waarin dat bestond, 't Kwam toch niet, doordat hij een groenen tulband droeg um aan te duiden, dat hij een nakomeling van den profeet was: maimen met zulk een hoofdtooi kon men in elke straat vinden. Dan kwam 'teerder, doordat hij 't haar aiet geschoren of onder den tulband opgestoken had, als andere oosterlingen gewoonlijk, maar 't op de schouders neer liet hangen in lange, gelijke lokken.

Gertrud liep voort en zag den man na: ze kon niet laten te hopen, dat hü om zou zien, zoodat ze zijn gezicht zien kon. Toen kwam een jonge man hem tegemoet, boog zich diep, kuste zijn hand en ging verder.

De in 't zwart gekleede man stond een oogenblik stil, en zag den man, die hem zoo ootmoedig gegroet 'had, na, en zoo werd Gertruds wensch vervuld.

Gertrud werd bijna ademloos door geluk en verbazing Zij bleef onbeweeglijk staan en drukte de hand tegen haar hart.

„Maar dat is Christus, " zei ze. „Dat is Jezus Christus, dien ik bij de beek in 't bosch ontmoette."

De man zette haastig zijn wandeling voort. Gertrud trachtte hem te volgen, maar nu sloeg hü een drukke straal in, en toen verloor ze hem spoedig uit bet oog

Toen keerde Gertrud naar de kolonie terug. Ze liep heel langzaam, telkens bleef ze staan, leunde tegen een muur en sloot de oogen.

„Als ik me hem maar herinneren kon, " mompelde ze. , , Mocht ik maar altijd zijn gezicht vóór me hebben."

Zij trachtte in haar oog te branden, wat zij zoo pas gezien had. „Hij had een beetje grijzen baard, " zei ze in zich zelf, „die was kort, spits en in tweeën verdeeld Hü had een langwerpig gezicht, een langen neus, 't voorhoofd v/as breed, maar niet bizonder hoog. En hij leek sprekend op Christus, zooals ik hem altijd geschilderd gezien heb; hij was precies, zooals ik hem tegenkwam op den weg in 't bosch, maar nu was hij nog mooier en heerlijker. Er glansde licht in zün oogen en een groote kracht, en om de oogen heen was 't donker en er lagen veel rimpels. Ja, om en in zijn oogen was alles: wijsheid, en liefde, en droefheid, en medelijden, en nog iets — alsof die oogen zóó scherp zagen, dat ze in den hemel God en Zijn engelen konden zien".

Den heelen weg over was Gertrud in zalige verrukking. Zóó vol van geluk was ze niet geweest sinds den dag, dat ze Christus op de wei in 't bosch had ontmoet.

Ze liep voort met gevouwen handen en omhooggeslagen oogen, alsof ze niet meer op de aarde liep, maar wolken en den blauwen hemel onder de voeten had.

Christus hier in Jeruzalem te ontmoeten — dat was nog heel wat meer, dan dat hij haar in 't woeste bosch in Dalecarlie verscheen. Daar was hij haar voorbijgegleden als een visioen, maar nu hij zich hier openbaarde, beteekende dat, dat hij teruggekomen was om onder de menschen te werken.

Ja, dat was iets zóó grootsch, dat Christus gekomen was, dat je niet opeens alles kon overdenken wat dat beteekende: maar vrede en vreugde en zaligheid, dat was 't eerste wat die zekerheid haar bracht." ')

In dien zelfden tijd was ook haar ontrouwe Ingmar naar het Heilige Land gekomen, die ging scheiden van zijn vrouw en Gertrud zoeken. Ze houdt zich op een afstand om hem te toonen, dat ze nu niet meer om hem geeft. Maar, als ze na deze voor haar besef zoo wonderbaarlijke ontdekking, van de stad terugkeerend naar de kolonie, hem ontmoet, kan ze toch niet anders, dan hem deelgenoot maken van haar extase en op hem toeloopend, riep ze: „Ik heb Christus gezien".

„Zulk een verrukte uitroep had zeker niet over de kale velden en heuvels buiten Jeruzalem geklonken, sinds de dagen, dat de vrome vrouwen weerkeerden van het ledige graf en den apostelen toeriepen: „De Heer is opgestaan"

Ingmar verraadt met geen woord, dat hij haar niet geloofde, doet juist veel moeite om van haar te weten te komen, waar en wanneer ze dien man ontmoet had en hoe zijn kleeding en uiterlijk was. Daarna spoort hü dien man op, waarbij bij tot de ontdekking komt, dat het een derwisoh is. Als hij dan Gertrud vertelt, dat hü dengene, , dien zü voor den Christus hield, ook gezien heef? dringt ze zeer bü hem aan, om tesamen tot hem te gaan. Na aanvankelüken tegenstand, meent Ingmar, dat 't inderdaad het beste voor haar zü'n zal, als ze de waarheid ziet en alzoo van haar kranke fantasieën bevrüd worde. Als Gertrud den man dan ziet in het midden van een kring dansende derwisohen, die hü hoe langer, hoe wilder, als waanzinnigen opjaagt, is haar ontnuchtering natuurlük geweldig groot en schreit ze 't uit, dat ze geen hoop meer heeft en den Heiland niet meer verwacht. Maar, na een week komen het oud verlangen en haar geloof weer boven en gaat ze weer als vanouds den tocht maken naar den Olüfborg.

Vooral, wat het eerst-geteekonde Heilands-beeld aangaat, zeggen we: ja, alleen Jezus Christus is Degene, die een jonge vrouw, als die Gertrud, van hare levensillusie beroofd en vol van kwade en wraakzuchtige gevoelens, daarvan verlossen, troosten en van vrede vervullen kan

Dat heeft Selma Lagerlöf zeker willen zeggen op haar manier.

Van de voor haar persoon zoo-typeerende wüze, waarop zij zich nader over den Christus heeft uitgesproken, handelen we nog nader.

Hebben wij enkele malen den degen met hem gekruist, dit weerhoudt ons niet, ja, dat noopt ons juist om hem thans onze welgemeende hulde aan te bieden.

Al verschillen we op sommige punten van meening met hem, dat, waarin we met hem een, s geestes zijn, is toch onberekenbaar meer.

De ongezochte gelegenheid om dat eens openlijk uit te spreken, grijpen wij dankbaar aan.

Zijn Jjenoeming tot hoogleeraar, naar het scheen een ütoiTte daad van het ministerie-Kuyper, heeft hij schitterend gerechtvaardigd.

Waar zijn zij, die indertijd moord en brand schreeuwden en meenden, dat een Gereformeerd hoogleeraar het hooge wetenschappelijke peil, waarop Utrechts Akademie stond, onherroepelijk zou doon dalen?

Zij zijn versmolten.

Prof. Dr Visscher heeft den goeden wetensohappelijken naam, welken hij tevoren reeds bezat, niet alleen gehandhaafd, maar nog verhoogd.

Zijn studiën trokken ook in het buitenland de aandacht.

En dat in de Nederlandsche Hervormde Kerk het Gereformeerd bewustzijn gedurende de laatste kwartteuw weer zoo sterk is opgeleefd, is voor een niet gering deel aan zijn leidenden en vormenden invloed te danken.

Ook op politiek en philanthropisch gebied bewoog hij zidh en onze waardeering geldt ook dezen kant van zijn leven.

Nieïnand zal hem persoonlijkheid, karakter ontzeggen

Niet het minst hierom dwingt hij ons eerbied af.

Doch vooral huldigen wc liem als den geharnasten strijder voor Gods Naam en eer.

Beware hij door de goede zorg van onzen hemelschen Vader nog lang zijn hoogo bezieling on bewonderenswaardige werk-en wilskracht.

HEPP.

') Zoo, Dr E. t> iaconid6 in zjjiL artikel „Selmx Lagerlöf zeventig jaar", in de „N. Rott. Crt", Avondblad vaa 20 Nov. 1928.

2) Vertaald door Margaretha Meijboom, Tweede Druk, A.tnsterdam, H. J. W. Becht, 1908.

3) A.w. I, pg. 225/7.

*) A.w. I, pg. 230/1.

^) A.w. II, pg. 175/6.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 februari 1929

De Reformatie | 8 Pagina's

Iets over bet beeld van Jezus in de moderne litteratuur

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 februari 1929

De Reformatie | 8 Pagina's