GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

AREEN VALSGHE „MYSTIEK" IN DE ZIELSZORG.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

AREEN VALSGHE „MYSTIEK" IN DE ZIELSZORG.

30 minuten leestijd Arcering uitzetten

IV.

Vooropstellende, dat de titel van deze artikelenreeks niet bedoelt een wetenschappelijke onderscheiding te geven, doch zich aansluit bij liet uit de p r a c t ij k opgekomen spraakgebruik, merken we op, dat in de praktische zielszorg, die door ongestudeerden dikwijls zonder eenige hulp van buiten, en ook zonder eenige voorbereiding vaak, verricht wordt, de onderscheiding tusschen ware en valsche , , mystiek" zeer moeilijk is. Allerlei factoren belemmeren vaak dan praktischen zielzorger in de vaststelling van de diagnose reeds. . Toch moet hij de valsche „mystiek" kunnen onderscheiden van de zuiver-Christelijke; en daarom moet hü piet den psychologisch-experimenteelen weg volgen, om te weten, wat goed en valsch is in de „mystiek", doch uit de Schrift en belijdenis allereerst het wezen der ware mystiek leeren _ ken, nen.

Het woord , , mystiek"', afgeleid van het Grieksche wpord voor „sluiten", duidt doorgaaiis een zich-sluiten vOOr de van buiten ko^ mende invloeden en een zich-ópenen voor het verborgen leven en zien van binnen. Tusschen de aanwending van het begrip „mysterie" in de taal van het N. T. eeuerzijds, en de overheerschende uitlegging van het woord „mystiek" in het menschelijk leven anderzijds, is verschil te constatceren: deze laatste kiest haar uitgangspunt en vindt, bewust of onbewust, haar maatstaf in het subjectieve, de eerste in het objectieve. Ware, gezonde mystiek kent en beleeft de correspondentie tusschen object en subject; valsche mystiek verbreekt die. Dit kenmerkend onderscheid valt o.m. aan te wijzen in de verhouding, die het leven van den geloovigen mensch heeft te erkennen tusschen lo. Gods spreken en werken buiten ons èn binnen in ons, 2o. Gods komen tot ons èn ons wederkeeren tot Hem in het geestelijk verkeer met Hem en de betooning der gehoorzaamheid, 3o. Gods doorloopend openbaringsen verlossingswerk èn ons momenteel daarinbetrokken-zijn. De ware mystiek volgt hierin zuivere wegen, de valsche mystiek verwringt de verhoudingen.

Het zelfde gebeurt inzake de verhouding viui jlen ^eloovigen individu tot de C h r i s t e-liike gemeenschap. De wai'e mystiek^ in. «avbied voor Gods objectieve werk^ weet, de K 6 r k niet te kunnen missen, en weet zich gelukkig in hannonische verhouding tot de Kerk, aan wie de (objectieve) j, woorden Gods zijntoebetrouwd', in wie ook Gods objectieve werk zich openbaartj verheerlijkt, en door wie ook dat leven tot de ziel zelf komen, moet. De valsche mystiek evenwel, eerst onbewust, straics in een soms aangenomen opzettelijke „houding", verbreekt den band met de Kerk als objectieve geloofs gemeenschap (en tevens geloofsobject!) en doet dat meestal ook uit een zekere vrees voor de critiek en de. correctieve kracht der Kerk. Ztj wil niet door de gemeenschap worden gecorrigeerd. Vandaar een neiging tot ©en afwijzend veroordeolen van de Kerk; een neiging, die bü van origine „gere - formeerde" mysticisfen te sterker zal zijn, omdat ze bij dezen een wapen van afkeer is tegen de onwillekeurige, uit de belijdenis vers tan. d e 1 ij k bekende, gezonde, maar in het hart niet-aanvaarde correctieven, doch die ook in andere valsche of afwijkende mystiek, de Roomsche b.v., te constateeren valt.

Op nóg twee punten valt hier te wijzen. De westie van handhaving of verbreking (al naar elang we met ware of valsche mystiek te doen ebben) van de reciite verhouding tusschen obr ect en subject brengt ons ook naar liet terrein an verstand en gevoel. Hoe is in het godsienstig leven de verhouding tusschen verstand' en evoel? Op die vraag geven ware èn valsche ystiek ieder weer een eigen antwoord.

Ik hoor hier al iemand tegenwerpen: maar dat is toc)a door en door onjuist geredeneerd. Want verstand en gevoel - of hoe men zich dan ook uitdrukken wil - behooren beide tot het subject, tot den mensch zelf. Is het dan geen dwaasheid, hier eerst te reppen van de relatie tusschen het object (hetgeen buiten ons ligt) en het subject (ons eigen ontvangend en reproduceerend bestaan)?

Wie op die manier mocht willen redeneer'en, bedenke, dat ik hier nu niet spreek over de mystiek, gelijk zij zijn moest, doch over de mystiek gelijk zij bestaat. M.a.w. ik teeken geen mystieke figuren in de lucht, doch vraag alleen maar, hoe de mystieke mensch zelf redeneert, en met zijn eigen geestelijken voorraad opereert.

En, als we van dien kant de kwestie benaderen, dan komt wel degelijk de verhouding van object tot subject hier met recht ter sprate, ook in dit vierde punt van onze korte schets. Immers voor de mystieke naturen van allerlei slag staat het natuurlijk zoo: dat het verstand de objectief gegeven waarheid. Gods poogt te verstaan en te vermeesteren; : en dat in de religie kennen Gods moet sameng? 4|Ji • iP^t beleven van God.

Maar daar komt al dadelijk de scheidslijn.

De gezonde mystiek wil het geopenbaarde (en dus gekende) beleven. Daarom wil zij tusschen „kennen" en „beleven" geen scheiding zien gemaakt, ook maar geen oogenblik. De daad van het kennen, den wil tot kennen, rekent zij zelfs tot de onmisbare acten en ontplooiingen van het leven.

Maar de tot afwijking neigende mystiek speelt tegen het „kennen" het „beleven" uit, en maakt hier een onderscheiding, die straks tot scheiding wordt. Zij creëert, tamelijk boosaardig, het dreigend en afstootend wangedrocht van den „vers tan ds christen", waarover — het zij toegegeven — dan soms de aldus gescholdene zich onchristelijk wreekt, door te smalen van den g e-moedschristen. Die verstandschristen dan, zoo gaat de onzuivere mystiek voort, wil het kennen liever dan "het beleven. ZIJ wil dat niet. En geen wonder, dat zij het niet wil. Want zij beseft het maar al. te goed, dat het verstand, de , , wetenschap", in den bruilofts r o e s der ziel de hinderlijke rol speelt van den nuchteren, altijd bij de pinken, altijd maar weer correctief optredenden „vriend van den bruidegom"; een vriend, die hem beter kent dan de bruid-ziel, een vriend, die hem in dat „kennen" evenwel niet „trouwt", en die met koele oogen, misschien wel met lichten spot, de beweeglijkheid, de onrust, het verlangen der bruid-ziel opneemt en critiseert. Daarom moet die vriend weg. Niet de nuchtere vriend-van-hetvoUe-daglicht, maar de bruid van het schemeru u r wil den bruidegom — een bruidegom, waarvan deze zieltjes zich een beeld GEM.V.VKT hebben - - voor zichzelf genieten; zij wil zich uitleven in het zich inleven in hem, althans in wat hij momenteel te geven heeft. Zoo wordt de valsche mystiek onbewuste vijandin van het verstand.

Natuurlijk wil de valsche mystiek dat volstrekt niet weten.

O neen, het is er ver van daan, dat ze zon t o e g e V 6 n, dat in deze schets ook maar een greiii van waarheid zit. Wanneer predikant of ouderling in zijn werk zulke valsch-mystieke naturen ontmoet, en het verwijt tot hen zou richten. dat het gevoel domineert boveii het verstand, en dat men in deze kringen het verstand en zijn correctieven eigenlijk vijandig bejegent, dan is er geen sprake van dat men dit toegeven zal.

Evenals in het voorgaande artikel even ter sprake kwam, zoo is het ook nu weer hier: het ressentiment, dat in al deze valsch-mystieke naturen van gereformeerde origine of uit gereformeerde omgeving — de anderen lilijven hier immers rusten — op te merken valt, is onvermijdelijk: men heeft het zoo heel anders geleerd, en men hoort het zoo telkens weer anders verzekeren. En — men voelt geen kans, die argumenten van eigen beter inzicht, of van-de belijdenis der gemeenschap te weerleggen. Maar anderzijds, toch wil men niet toegeven. Dus neemt men in zijn verlegenJieid den koristen, den (vleeschelijk gesprok.: ii) veiligsten, doch in Gods oog den meest god-loozen weg te baat: men ontduikt het debat door zijn a.nti-intellectueele houding juist den meest intellectueelen naam te geven. Wat, zoo heet het verontwaardigd, wat? zou ik het verstand haten'? Mis, mannetje — het verkleinwoord hoort er bij — ik heb juist het WARE verstand. Want de valsche mystiek beroemt zich erop, een LEER te zijn, althans een LEER geleerd te hebben. Merkwaardig is, dat alle eeuwen door de valsche, dolende, soms hysterische mystiek meer dan iemand anders het woord „wijsheid" in den mond neemt. Het is geen wonder ook: op die manier neemt men allen schijn van anti-wijsheids-gezindheid weg, en de critiek van het verstand wordt op zij gezet met een enkelen reuzenzwaai: wie critiseeren durft, heeft alleen inaar de school der schriftgeleerden doorjoopen, maar de leerlingen der mystieke wijsheid, die met de schriftgeleerden hebben afgerekend, hebben de „school van koning Jezus"'doorloopen. Ze spreken wel nooit van de , , school van profeet Jezus", maar kom, ze hebben dan toch een „school". Neen, DE school. De school, niet van d(! „benedenkennisse", maar van de , , bovenkennisse". Hun leer is geheimleer, maar een , , leer" is het dan toch zéker óók. En zoo komt het merkwaardige verschijnsel, dat juist de verstand-vijandige mystiek zich uiterst verstandelijk aan het werk zet. Men kan over Max Scheler — ik mag hem hier wel even noemen — zeer verschilleird denken, en ik' zou hem niet graag gereformeerd noemen; maar als ik zijn bewering, dat het ressentiment een lieel voorname functie vervult in den opbouw van menig stelsel, eens wil toetsen aan do praktijk, nu, laat mij het dan zacht mogen zeggen: dan schijnt de valsche mystiek voor haar deel hem van begin tot eind gelijk te geven. Wat is liier toch een uiterst intellectualistisch drijven 1 Wat laten de menschen zich hier gemakkelijk door een ijdelen waan in slaap wiegen. Scheldende op „verstandswerk", spinnen zij zelf, zoo verstandelijk mogelijk, een tot in de fijnste onderdeelen uitgewerkt beeld van den geestelijken mensch uit! Ze beschrijven haarfijn de „trappen" des geestelijken levens. TRAPPEN. De indeeling wordt gedacht naar het schoolsysteem: klassen van lager en hooger wijsheid. Termen als „inleiden", en „doorleiden" komen uit eenzelfden gedachtengang. Typisch is de zin, uit het Hooglied ontvreemd: „Hij voert mij in het wijnhuis". Wanneer eerst deze zin aan een ongeoorloofd vergeestelijkingswelhist overgeleverd is, dan wordt vervolgens de ontwikkeling der dingen zóó: het wijnhuis.

dat is het êinclpuat: nu ja, al zegt men het liefst niet zoo: de (geestelijke) roes. Maar, Hij , , voert" mij in dat wijnhuis. Dat „voeren" is in zekeren zin de propaedeuse. Ook die propaedeuse evenwel, d.w.z. óók de weg, die naar het wijnhuis heenleidt, is zelf weer onderdeel van de mystieke beleving — want heel de school van koning Jezus is op gewijden louter mystieken grond gebouwd. Men moet niet denken, dat er een gemeenschappel ijk e leerschool is, zoowel voor de schriftgeleerden als voor de ware zieltjes-van-het-verborgai-leven, terwijl dan later de eene helft van de leerlingen naar de koele disputenkamers der schriftgeleerden gaat, en via die doodsche plaatsen naar de hel, en 'de andere kinderen naar het wijnhuis van de geestelijke verslin'ding en vervoering, want, heel de school van de mysticistische broeders en zusters is eigenlijk een limbus, een voorportaal, van het wijnhiiis-met-den-nimbus; „school" en „wijnhuis", wel, ze zijn hoogstens door een porte brisée gescheiden; en jaloersch kijken de schoolgangers, die candidaat voor het wijn-huis zijn, af en toe door het glas van die porte "brisee, want, er mag een chineesche muur van harden steen om het mystieke erf gebouwd zijn, tegen de buitenstaanders, doch naar binnen is alles daar glaswerk. A f deelingen zijn er, maar natuurlijk zijn de afscheidingen 'daartusschen doorzichtig. Zoo staan de school en het wijnhuis op eenzelfden mystieken grond. Maar, een school is er toch, en een „voeren", een paed-agog-ie is er 'ook. Laat men niet zeggen, da' het verstand hier op non-activiteit gezet wordt, want het komt eerst recht aan den gang. Aldus luidt de rede van de zelfverdediging.

Inderdaad, het verstand komt hier aan den gang. Het komt zelfs geweldig druk aan den gang.

Geef dat dadelijk toe, en onderstreep het zoo hard ge wilt.

Maar houd alleen maar vol in den arbeid der zielszorg, dat het verstand hier op verkeerde manier aan den gang is.

Om te beginnen met het begin: men bedriegt zichzelf. Men beroemt zich erop, geen leer, maar het ware leven te hebben, - want ook het schoolgaan bij koning Jezus heet hier enkel en alleen levens-functie. Maar feiteljjk houdt men niets over dan • een tot in het uiterste gedreven leer. 'Wat de volksmond „bevindelijk preeken" noemt, is het doorgaans heelemaal niet. Het is alleen maar preeken over een bepaald onderdeel van de leer. De dominees, die men in deze kringen allerliefelijkst uitscheldt (omdat men ze niet aan kan) zijn van de gunstelingen-preekers (of hoe men ze dan ook noemen wil, met of zonder euphemisme) slechts hierin onderscheiden: dat de een probeert te preeken niet over, maar u i t ALLE hoofdstukken der dogmatiek, terwijl de ander preekt niet u i t, maar over slechts EEN hoofdstuk der dogmatiek: 'dat hoofdstuk, dal men noemt den locus de salute: de leer des heils. Dat hoofdstuk is bij deze menschen geweldig uitgebreid; natuurlijk heeft men het nooit synodaal-kerkelijk vastgesteld; daarom is het dan ook voortdurend veranderlijk, want, zooveel hoofden zooveel zinnen, zooveel „ingeleiden" in het wijnhuis, zooveel „inleidingen" inde school van het wijnhuis. Maar — • geen nood: dat voortdurend wisselen van de meeningen, en dat lippenlekkend uitkijken naar een verschen oefenaar —

wat zal die vandaag nu weer „krijgen"? — heeft althans het groote „voordeel" van de illusie: omdat de koks, die men engageert, het menu dagelijks veranderen, kan men op de s p ij z e overdragen de eigenschap van de s p ij s b e r o i d e r s: de koks zijn versch, en wat zij bereiden is feitelijk geen brood, maar de mystieke broeders aan de conventikeltafel gaan uit van het axioma van de aanwezigheid ides waren, hemelschen broods, dies noemen zij de koks oud, doch het brood versch; en daaruit blijkt dan weer, dat het heme 1 s c h is. Het sluit alles als een bus, — op 'teerste gezicht. En 'teerste gezicht is bij de mysticisten helaas het e e n i g e gezicht. Daarna gaan „de oogen toe" Wat is verscher dan hun manna, waaraan alleen het directe wonder te pas komt"? Of, een ander beeld: de .gidsen werpen alle plattegronden weg, behalve dan den. plattegrond der zielen van het wijnhuis en van het wijnhuis van de zielen; maar omdat zij ieder .voor zich ij een plattegrond aanleggen — want geen gecumuleerd verstand mag erbij te pas komen, omdat bij de valsche mystiek de , , meerdere vergaderingen" n o o d z a k e 1 ij k e r w ij s de m i n-dere vergaderingen zijn —; ik herzeg: omdat de gidsen ieder weer een anderen plattegrond van de wegen der zielen hebben, geeft men zich over aan de heerlijke illusie, 'dat hier nu „nog eens" iets komt geproefd en gesmaakt te worden van die dierbare waarheid, dat het toch maar een , , VEER­ IS GHE en LEVENDE weg is". Het gaat ermee als bij 'het brood: men verwisselt de „versche" en (al te) „levendige" wandelaars en gidsen met den „verschen en levenden WEG"-....

Misschien denkt er heusch nog iemand, dat ik hier lichtelijk spot. Maar dat zou een vergissing zijn van hem.

Laat voorts onze praktische zielszorg aan deze menschen ook hierin de waarheid zeggen: dat hun werkzaamheid, althans voorzoover zij déze wegen volgt, geen g e 1 o o f s - werkzaamheid is of zijn kan. Want het waarachtig geloof en dus ook de waarachtige ïnystiek neemt aan den eenen, ongedeelden God, met Zijn ééne ongedeelde werk, in en 'door eu voor den eenen, ongedeelden mensch. Dat geloof is niet het doorloopen van een leer-school over het aannemen Gods door den mensch, want, al versmaadt geloof de leer-en oefen-school niet, gelooven zelf is een aannemen van God. De natuurlijke mensch, zegt Paulus, — goed vertaald — aanvaardt niet, neemt niet a a n, de dingen, die des Geestes Gods zijn; de geestelijke mensch' aanvaardt Hem wèl, neemt hem wèl aan. En omdat de geestelijke MENSiCH God aanvaardt daarom kan er geen verwerping zijn van het verstand 'door het gevoel, maar een ssmienwerken, een tegelijk werken ook, van verstand, wil, gevoel, alle krachten, alle potenties. Al wat in den mensch is ïieeriit God met al wat in Hem is aan, als zijn God. Zoodra de mensch zichzelf in stukken snijdt, is hij als subject niet meer in staat tot ontvangenis van het object. En het ligt dan ook volkomen in de lijn der valsche mystiek, dat zij spreekt van een „verzinken in de godheid", van „ont-worden" en „ont-wezen".

Ja, laat onze zielszorg nog duidelijker spreken, en ronduit zeggen, ds, ! de keus hier tenslotte alleen overblijft tusscb-.Vi godsdienst en zelfdienst, dienst van den waren God, die zich in Zijn Woord geopenbaard heeft of — afgodendienst. Zoodra het verstand in den ban gedaan wordt, wordt het kennen van den Geopenbaarde opzettelijk of onbewust verwaarloosd; en het gevolg is, dat men omhelst niet den geopenbaarden God, maar een afgod. De ware mystiek omhelst den geopenbaarden God, en roept het geheiligd, en van den Geest verlichte verstand op tot den onophoudelijken, nimmer rustenden, reeds in beginsel hemelschen arbeid van: Gods werken te zien, zoowel in hun eenheid als in hun, ontplooi'ing; zij verbindt alle deelen tot het geheel, en ontvouwt het geheel weer in zijn deelen, en wordt daarvan niet moe. De valsche mystiek evenwel „beleeft" alleen wat met haar wezen overeenkomt, wat met haar eigen ziel strookt; zij laat zich enkel streel en, zij maakt van de Eeuwige Wijsheid, van de Opperste Wijsheid', een v r i e n d i n, die spelen kan met haar intiemen genoot. En aldus valt zij telkens weer in het euvel, dat ik reeds eerder besprak: dat zij slechts fragmenten van Gods werk „geniet", omdat' zij het zware, vernederende oordeel niet hooren wil, dat over lederen zwoeger Gods gaat en hem dreunt in de ziel: het oordeel, dat hij de mysteriën van het objectieve (denk vi'^er aan Paulus' gebruik van „mysterie") niet vermeesteren kan, dat het werfc Gods hem altijd weer veel te groot is. Alle profeten zuchten en stenen: o God, Gij hebt mij overmocht; Gij zijt mij te sterk geweest. Valsche mystiek, die het droomen-droomen, vlak tegen de Pinksterbeloften in, scheidt van het profeteeren, zegt die woorden wel na, maar ze méént het eigenlijk „in haar hart sprekende", precies omgekeerd: ik heb God overmocht, voor mij is de : Oppersto wijsheid niet te sterk geweest. Jakob heeft ook wel God overmocht, maar hij kwam dan ook met een gewonde heup uit den strijd; en die wond in zijn V1 e e s c h was een voortdurende bitter-stugge, stage profetie tot zijn geest. Een profetie van de majesteit van den Objectieven God, den W^etgever. De valsche mystiek echter laat zich graag wonden en verteren en verschroeien in het vleesch, want ze pronkt er dan ook mee! Het is dezelfde trek, als dien ik mij herinner uit een van de fijne geschriften vair den heer A.' Jahse té Biggekerke, een man, dien wij in eere mogea honden, als hij zegt (ik meen in Ijourens IngelseV dat de gezonde mystiek zich mishaagt vanwege de zonde, (ik voeg er aan: toe: ook vanwege het onvermogen, dat door den afmattend'en verstandsarbeid en het , e e r 1 ij k e verstandsrapport beleden wordt), maar de valsche mystiek behaagt zich zelf öm haar mishagen ^). Het is voortdurend een naar zich toe halen. Een bekend prediker moet eens in een preek hebben onderscheiden tusschen den schenker en 'den bakker uit Jozefs verhaal op deze manier: de schenker schenkt dea drank uit de kan, schenkt dus van zich af, en de bakker, het deeg knedende, trekt dat deeg naar zich toe ftiet zijn graaiende handen; zoo is de schenker de man, die voortdurend van zichzelf afgaat en van zichzelf afziet, maar-de bakker is de man, die naar zich toe haalt, type van den egoïst. Zonder verder dit beeld' curieuselijk te onderzoeken, zou ik, als ik in 'de lija daarvan wilde doorredeneeren, zeggen: de ware mystiek is bij den schenker, de valsche is van den bakker. Maar niet altijd wordt de' bakker gehangen....

Waarlijk, het gaat hier om ware of valsche religie, niet om een nuance in de religie. De ware mystiek volgt de Paulinische lijn, als zij den Spreukendichter hoort verzekeren, dat de Opperste Wijsheid te allen dage speelt voor GODS aangezicht en - dat zij ZIJN vermaking is. De valsche mystiek echtei-rust niet, eer zij pochen kan, dat de eeuwige Wijsheid speelde voor HAAR aangezicht en zich overgaf als HAAR vermaking.

En juist omdat voor Jiet spel, dat énkel spel is, en geen praktischen dienst wil doen, het verstand een hinderlijk ding is, daarom moét de schoolmeester van het verstand van dit mystieke volksken zijn congé hebben, opdat de opperste wijsheid — maar dan ontdaan van eiken exegetischen omslagdoek — het afdoende schoolmeesterschap over de ziel uitoefene, zooveel voet boven den began en grond, waar de critiek is, en waar de landmeter en de weerkundige, en al die lastige, kleine menschen van laag begrip, vertoeven.

Proeven op de som, vraagt iemand"? Maar ze zijn ontelbciar. Laat, om bij één naam te blijven, Snso spreken, dis zichzelf verraadt in het Horoiogiunr Aeternae Sapientiae, Orloy der Ewigher Wysheit. Hoor hem: „Nu erbutet sich du ewig wisheit in der heiligen schrift als minneklich als eiii lutseligu minnerin, dusichfinlichufmachet, darutnb daz si ellu herzen gen ir geneigen muge". De strijd om die bruid te veroveren, is voor de mystieke ziel van Suso wel zeer zwaar, inaar eindelijk (na vele „trappen van de school" te hebben 'doorloopen), eindelijk komt het: „Nu est ghevesticht, in mi zelven ist nu gedelibereert Si sy bruut (bruid) ende ie haer knechtken, si sy meesteresse ende ick haer discipel".

Ik hoor iemand hier zeggen: maar dat is nu precies het omgekeerde van wat hier beredeneerd is. Immers, Suso wil discipel, ja zelfs, knechtken, zijn, hij ziet dus vol eerbied op tot de bruid. Dat is toch geen proef op de som van dit artikel ?

Maar men moet Suso plaatsen in het raam van zijn tijd. Dan wordt het wel gauw duidelijk. Suso voelt zich tegenover de Bruid, die Eeuwige Wijsheid is, zooals de middeleeuwsche RIDDER zich gedraagt tegen de bruid van het middeleeuwsche ridder-en steekspel. Die bruid wordt in een heel hooge stellage gezet, maar dat doet de ridder, om te gemakkelijker zijn ridderlijkheid in de kampplaats, waar men vecht om de bruid, te demonstreeren: haar ' opgeschroefde hoogheid en zijn vrouwen vereering Is een middel om eigen krachtpraestaties kwijt te kunnen aan de verbaasde oogen van toeziende nederige dorpers. Maar het ein'd van alles is: de bruid wordt zijn vrouw, en is dan onderworpen aan de wet des mans.

Het is wel leerzaam zoo. Vriend Schortinghuis is ongetwijfeld familie van Suso, hoewel, uit de verte; maar HIJ zou vreemd opgezien hebben van een mystiek, die den ridder tot ideaalgestalte in het rijk Gods verhief. Want de mystiek, ja, zelfs de eenzelvige mystiek is, ondanks haar trotsche verzekering van, het tegendeel, aan de mode onderhevig; is toevallig de ridder het idool van den tijd, dan wordt de mysticus voorgesteld als een, geestelijk ridder, wervende om de Hemelsché bruid, een bruid, gelijk de Eeuwige AVijsheid van

Suso, die dan ook alle mannelijke trekken (van den" Logos) uit het beeld van de Eeuwige Wijsï^eid uit het Sprenkenboek heeft weggedaan, en dan enkel vrouwelijke eigenschappen overhoudt. En, is toevallig in later eeuw een „ingeleide 'dominee" in de mode, dan worden al de figuren van Schortinghuis zulke ingeleide dominees, stuk voor stuk, één voor één zijn ze allemaal disputeerders, reden eerders, pluizers par excellence. De wereld draait altijd weer om dezelfde djngen, en de valsche mystiek krijgt hier haar scherpe oordeel thuis: Suso, d© mysticus, heeft het steekspel van ridders, en Schortinghuis heeft het steekspel van woordvoerders in zijn boek. Bfiiden wanen op hun. gevoel te drijven; maar hun steekspel is toch wel erg verstandelijk; en 'dat juist is het, wat hen verbindt. En.wederom: ieder van hen waant den tijd onttrokken te zijn, en linea recta overgeplant te zijn in de eeuwigheid. Maar het is er ver vandaan: de mode van hun tijd heeft ze ook te pakken, a! weten ze het niet, ja, al tieren ze ook er tegen.

En zóó komen we hier weer terug bij wat reeds eerder opgemerkt werd: Suso werft om de hand van de Bruid, die genaamd wordt Eeuwige Wijsheid. Haar hij werft als ridder, dus: aristocratisch; zijn liefde is, niet van den aard der, „dorpers", de ploeteraars, de zweeters en de zwoegers. En Schortinghuis, met zijn ingewijden en ingeleiden, gaat denzelfden kant uit: de eenvoudigen kunnen er niet liij. Zoo gaan ze weer met den rug naar de massa staan, met den rug naar de kerk, met den rug naar den praktischen, laag-bij-den-grond'schen arbeid. Dorpers, smaalt de een. Ik wil ridder zijn. En de ander, üchortinghuis, zegt het in zijn jargon feitelijk na.

Maar de waarlijk uit Gods AVoord levende mystieke ziel herinnert zich terecht, dat Mich al lachte om de „dorpers", waarmee David danste - het anachronisme zij me vergeven. Maar David, schoon hij „ridder" was, was met de „dorpers" één: en - hij was de mysticus, de lieflijke in psalmen. En liever dan Suso's en Schortinghuis' aristocratische woordwellustelingen is mij de eenvoudige ziel, die zingt van een dorpelwachter in Gods huis, in den naam van David. Zij kan het onderzoek naar 'den davidischep oorsprong van haar psalm en naar de exegese, die ik - onder ons gesproken - verdenk, dezen keer cadeau krijgen; als we het maar eens zijn met haar dorpers-taak, en dorpel-diens't, want daar begint de ware mystiek, en daarheen keert ze ook terug.

Het zal een enkelen lezer wel wat op een doolhof gaan lijken nu; maar toch meen ik, dat de antiintellectualistische tendenzen van de valsche mystiek te herkennen vallen in alle deze dingen, als resultaten en begeleidende verschijnselen ervan. De fouten van de mystiek zijn, gelijk haar deugden, wel te onderscheiden, maar ze loopen natuurlijk altijd door elkaar heen. Dat ligt zoo aan het leven. En daarom grijp ik in art. IV naar art. II en lit terug, — met opzet. —

Een laatste onderscheiding — waarbij ik nu me zeer beperk — repeteert voor de zesde maal ten slotte, dat de object-subject-relatie^ hier rechtgelionden öf kromgetrokken wordt. Ik bedoel dit: de ware mystiek wil staan of vallen met de eenheid tusschen Logos én Pneuma (het Woord Gods, den Zoon, èn den Geest Gods) en de valsche mystiek scheidt die twee van elkander.

Zuivere mystiek leeft uit de eenheid van Logos en Pneuma. Zij weet, dat die beiden objectief gegeven zijn, want de Zoon is „gezonden", „gegeven", „geopenbaard", „uitverkoren" „vleesch geworden"; en de Geest is óók „uitgezonden", „afgebeden" van den Vader, „geopenbaard", en dan wel te Zijner tijd, „uitgezonden", „uitgegaan" in de wereld, „gegeven", en ook is Hij souverein werker in ons eigen hart, is daarin, eer wij het weten, ja, ons weten van Hem is alleen mogelijk door Hemzelf. En daarom kan reeds dit samenopkomen van Logos en Pneuma in de objectieve heilsopenbaring van God voor d'e ware mystiek nooit anders zijn 'dan een scherp verbod, om wat God één gemaakt heeft, niet te scheiden. De Logos, het vleeschgeworden Woord, stuurde in den üjd van Zijn verblijf op aarde al zijn werk aan op de komst van den Geest, ©n Pinkster was reeds doel van kerstfeest, enz. En tip zijn beurt neemt de Geest alles uit Christus. En die twee leiden samen op tot den Vader, hier bedoeld in den zin van: den drieëenigen God.

.Ia, nog verder gaat de ware mystiek in haar genieting van de gaven Gods. Want Logos en Pneuma, de Zoon en de Geest, zijn er ook buiten de herschepping, ze werken ook in de natuur. Het Woord 'Gods, de Logos, is in de schepping, welker ideeën uit Hem zijn, en de Geest heeft de schepping, welke van den Logos haar grond-ideeën, haar sy-stema, haar samenstel had, overschaduwd, en uit de ideeën de volle, beweeglijke, levende werkelijkheid voor den dag geroepen. En zóó bereidt de natuur, voorzoovor zij den drager der bizondere openbaring haar geheimen wonderbaarlijk (en mystiek!) ontsluit — want de algemeene openbaring wordt pas recht gezien en verstaan en genoten door de trouwe en volhardende discipelen der. bi, izondere — voor de breed'-mystieke kind«ren van God een doorloopend festijn van de éénheid van het „Woord" des Heeren, den eeuwigen, ongeschapen Logos, èn den Geest, die broedde over de schepping.. Dit laatste mag hier ook even genoemd worden, omdat de christelijke mystiek óók zich gelden laat in christelijke kunst, natuurliefde, chhristelijke lyriek, muziek. en zoo voort.

De valsche mystiek evenwel maakt op brutaler ot schuchterder manier den Logos van het Pneuma los.

En dit hangt weer onverbiddelijk samen met haar groote zonde, waarvan ik hier telkens uitgegaan ben: de toekeering naar het subjectieve, ten koste van het objectieve. Geheel ten onrechte laat zij zich aanleunen het groote dwaalb'egrip, dat de liOgos meer iets „vo orwerp elij ks" is, en de „G eest" meer iets o n d e r w e r p e 1 ij k s. Dit kan zij wel niet beredeneeren, maar, zooals we reeds zagen, redeneert ze oot bitter weinig, althans over de principia, waar het nu juist op aankomt.

Te begrijpen is het intusschen wel, dat de valsche mystiek zoo doet. Menige kansel heeft er schuld aan, eigenlijk heel het christendom. AI te vaak heeft men den samenhang van natuur en genade verwaarloosd: zoo kwam men er toe: de objectieve ideeën van den Logos in de natuur te verwaarloozen en hem haast alleen te zien in de genade, d.w.z. in dat terrein, waari.iV.ons eigen subject, dat lieve, dierbare, subject, op de intensiefste en krachtigste wijze betrokken is. Hetzelfde doet men met het werk van den Geest. Dat was de eerste fout. De algemeene. En nu komt daar nog voor de mystiek een bizonder e fout bij: de mystiek, die liever de „ziel" dan den „geest" des menschen in actie ziet en zèt, neigt er toe, grooter waarde toe, te kennen aan het aesthetische dan aan het pneumatische; meer op te hebben met wat deze wereld raakt, dan met hetgeen in de andere wereld is. En zoo vervalt ze in de groote fout, die een horribele immense overtreding is van de wetten van Gods openbarings-geschiedenis (tot nu toe het vergeten hoofdstuk van het christendom in het algemeen), déze fout: dat ze b.v. liever Christus, gelijk hij op aarde was, tot motief neemt, dan Christus gelijk hij, in den hemel i s. Het niet-gelooven — dat. in de kerk ook is — speelt hier ook zijn woord mee. De gekruiste Christus, de Christus met de doornenkroon, Christus in het hofken, die is een motief voor de valsche mystiek. En die krijgt dan een „MEIBOOM" van de leutige dichters of de ridderlijke mystieken van Jezus. Maar God gaf Hem een Gouden KROON, en dat is wel iets anders dan een meiboom van een op de Eeuwige Wijsheid verliefden ridder. Maar waar is nu de KROON van Christus motief, thema, quietief van de mystiek? Ik bedoel nu: een langen tijd volgehouden motief, zooals men heele reeksen, van stichtelijke lectuur en litteratuur aanwijzen kan over den gekruisten Christus ? Het 'kerstkind is wél motief voor christelijke mystiek, maar de Christus Remimerator - hersteller aller dingen ~ is voor haar althans een memoriepost. Christus is in de droomen en visioenen van de valsch mystieken wel een onverwacht „overkomend" boodschapper van fragmentarische gegevens over den zielestaat van zijn droomers en zieners, want och, aan een bijbel, waarin Logos schrift aanneemt door Pneuma, hebben ze niet genoeg. Maar hij mag niet prof et eieren, zooals hij volgens de belijdenis nog' doet achter de wolken. Kortom: de Logos wordt slechts in rekening gebracht, voorzoover hij zichtbaar was, en voorzoover hij was bij de strijdende kerk - de ego'ïstische trek komt weer boven, die de triumfeerende kerk (hoezeer ook een mystiek .gegeven) verwaa, rloost (alzoo het BESTE deel, het CORRECTIEF verwaarloozend)' En tevens komt hier terug het reeds besproken verwante verschijnsel van de voorliefde voor het moment en het fragment in Gods heilswerk boven de doorgaande werken Gods.

Heeft men zoo langs allerlei kronkelwegen het objectieve leven, spreken en heerschen van den Logos naar zijn eigen armoede verwrongen-en verkleind, en in zijn kleinen subjects-cirkel binnengehaald, en van 'den grooten Logos een kleinen Christus slechts overgehouden, dan komt daarbij een even dwaas en ontheologisch vei-subjectiveeren "van den Geest. Voor de ware mystiek is de lijn zóó: de Geest „neemt" het uit Christus, draagt het dan TOT ons wezen, en brengt het eindelijk IN dat wezen van ons; en de ware mystiek wil dat laatste van dien weg, het indragen in ons eigen hart, geen moment losmaken van het begin: het „neme n" uit Christus. Want als het einde van den weg des Geestes in onze ziel niet één is met het begin, van Zijn „nemen" uit Christus, dan vertrouwt de vrome ziel, de waarlijk vrome zieL het niet; — dan zegt ze: ik heb er geen zekerheid van dat dit nu uit den Geest, en dat het zuiver christelijk (d.w.z. uit Christus) is. De valsche mystiek evenwel is al zóó 'blij, dat er iets gebracht wordt achter het klap'deurtje van haar zielepoortje, dat ze niet meer vraagt of het wel uit Christus, uit den Logos is. De Logos van vóór de vleeschwording (scheppingsmiddelaar) deert haar niet, en daarom is haar „christelijke" kunst vaak zoo door en door profaan; en de Logos van de vleeschwording deert haar ook niet (want die is nog in den hemel, maar dat is zoo ver van het ziel-tjen af) en de Logos, die zich in de Schrift geeft, deert haar ook niet, want de Schrift is , , maar" een letter, een boek!

Zoo komt de valsche mystiek tot een „Geestelijk" leven, dat den ban'd met Christus loslaat. Zij schrijft soms artikelen over God, die den Middelaar zoo „nog eens" "uitbtengt". Maar daar zijn twee fouten bij. De eerste fout is deze ongelukkige term: „zoo nog eens". Want, lieve menschen. God brengt tjen Logos dagelijks uit en deze brengt God dagelijks uit, en dat gebeurt in het Woord, en in de doorgaande profetie van den Christus uit den hemel, en daarover preeken heel wat dominees, en ze gelooven het wel, maar 2e denken er nooit over na, m.a.w. praktisch gelooiven ze het niet, ze eigenen het zich niet toe. Ik bedoel natuurlijk de dominees van het „zoo nog eens". En de tweede fout is, dat zij God' voorstellen als één, die den Christus „uitbrengt" voor de ziel, als den Gekruiste, en den daarbij met den rug tot de kerk gekeerde.

„Hebt Gij de gansche creatuur gelijk vergeten dezer uur, om U alleen tot mij te keeren? "

Ik zeg, over dit alles schrijft de valsche mystiek artikelen. En allen, die haar geheimtaal verstaan, rekent ze tot de „ingewijden". Zonder meer wordt hun wedergehóórte „verondersteld". De ressentimentsredenen tegen de veronderstelde wedergeboorte worden dan met te hittiger „vuur" geadresseerd, met groote, roode letters, aan de stumpers, die met de kerk, en het ambt, en het sacrament worstelen.

Maar ik verstout me te zeggen, dat op idl e z e manier heel wat wedergeboorten enkel maar veronder s tie ld wo'rden. Ik vind dat alles zeer licht brood. Ik geloof, dat hier aan den Geest wordt toegekend, wat dikwijls enkel zenuwachtigheid of neurose of hysterie is; dat men de aanvangen van Veldwijk dikwijls hier verheerlijkt als de speelplaatsen des hemels. En ik herinner al zulke belijders, 'dat wij van een „ge6st-en-hoofdzaak"-belijdenis niets hebben moeten: dat ook van de mystiek geldt: niets geestelijks tenzij uit den Christus.


Denk aan .liet individualisme van art. III. ''

-j Zeei-vrij aangehaald, K. S. - ' ' '

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 mei 1929

De Reformatie | 8 Pagina's

AREEN VALSGHE „MYSTIEK

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 mei 1929

De Reformatie | 8 Pagina's