GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

DE KLACHT VAN BARTH.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE KLACHT VAN BARTH.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

In liet dertiende hoofdstuk van Zacharia wordt de tragische geschiedenis van een jongen man voorspeld.

Do profetie verplaatst in den tijd, dat de afgoden uit Palestina zijn weggedaan, dat geen onreine geest iemand meer tot leugenprofeet zal promoveeren.

Wanneer er nog een valsche profeet opstaat, zullen zijn vader en zijn moeder hem met eigen hand doorsteken.

Om dit te illustreeren teekent Zacharia het tafereeltje vau een jongen man.

Men heeft hem gearresteerd.

Hij ligt onder verdenking tot de pseudo-profeten te behooren.

Aan een streng verhoor onderworpen, ontkent hij hardnekkig.

Hij verdedigt zich: „ik ben geen profeet, ik ben een landbouwer, van kinds af ben ik nooit iets anders geweest". : '...', , ; , . • V'-''.••_: .•••••• 'V.

Zoo gemakkelijk komt hij''"ër^êMtèf'iiiet ''afr

Op ziJn handen ziet men striemen en schrammen.

Die konden weleens afkomstig zijn van zelfkastijding, welke de valsche profeten druk beoefenden.

Hom wordt daarop gewezen. „Zeg vriend, hoe verklaart gij dan 'die wonden? "

En hij geeft prompt ten antwoord: „die ziJn mij geslagen in het huis mijner liefhebbers".

Exegetische kwesties, welke zich hierbij voordoen, laat ik rusten.

Ik schrijf hier geen exegetische studie.

Ik wil iets schrijven over Barth.

En onwillekeurig moest ik, toen ik dit voornemen op-Tatte, denken aan den jongen man uit Zacharia.

Het geval van Barth en dat van den van volksverleugening verdachte staan niet gelijk.

Men gelieve hiervan wel nota te nemen.

Want er wordt zoo dikwijls verkeerd gelezen.

Meestal onopzettelijk. Soms moedwillig.

Zoo zou het kunnen gebeuren, dat men, als ik nie', extra-voorzorgen nam, binnenkort ergens las: „De Reformatie" heeft Barth een leugenprofeet genoemd.

Nu kan 't tóch wel gebeuren.

Maar ik ben er dan dubbel van af.

Noen, de gevallen staan niet gelijk.

Vooreerst leven we niet in een tijd, dat het als een oneer wordt geacht te profeteeren wat de Geest van Christus niet in den mond heeft gelegd. Het pseudoprofetisme is juist een tijd van bloei ingetreden.

En dan: het rijst niet bij mij op, Barth als een valschen profeet voor te stellen.

Maar bij de vergelijking van Barth en zoo gezegden landbouwer uit Zacharia wórd ik door twee dingen getroffen.

Beiden houden met de grootst mogelijke beslistheid vol geen profeet te zijn.

Beiden hebben 't over wonden, door hun liefhebbers hun toegebracht.

Dit is Barths eerste klacht: men ziet hem^ voor een profeet aan en hij is het niet.

Hij wil het niet zijn.

Vroeger had bij dat reeds te verstaan gegeven in een woord, dat hij aan een der uitgaven van zijn „Brief •lan de Romeinen" liet voorafgaan.

Maar men luisterde niet.

Men stak hem des te meer in de hoogte.

Prol Haitjema presenteerde hem aan, ons volk als «Openbaringsgetuige".

Hij verzette er zich tegen, dat wij met öns Calvinistisch verleden en heden niets meer van Barth zouden te leeren hebben en hij laat erop volgen: „Barth zou voor de theologie in Nederland wel eens precies hetzelfde kunnen blijken te beteekenen, wat de jonge, onbekende profeet uit Juda voor het land over de Noordergrenzen beteekende als getuige tegen het altaar van Bethel".

Barth is volgens hem gekomen om te profeteeren. „Profeteeren, in den zin, waarin alle openbarings-getuigen geprofeteerd hebben, dat is: de conscientie aangrijpen, anderer èn eigen conscientie aangrijpen: ziedaar Earth's groote taak".

Hij eischt uitdrukkelijk den eerenaam van „profeet" voor Barth op...Van zijn verklaring van den brief aan de Romeinen schrijft hij: „wij zien als 't ware den profeet hier staan in de uiterste bewogenheid van zijn kritiek op de wereld van onzen tijd".

Sinds verscheen echter het eerste deel van Barths „Dogmatiek".

En daarin schreeuwt hij het uit op velerlei manier: ik ben geen profeet.

Hij beklaagt zich erover, dat enkelen hem in een profetengestalte (Prophetengebardc) gezien hebben en dat zij hem daarin voor hmi plezier altijd weer zullen zien.

De jonge man uit Juda h.atistte zich, nadat hij had uitgeroepen. „\k be'.i geen pir.^'-ïsii.'.eraaJi toe te voegen wat hij dan wèl was: een landbouwer.

En zoo haast ook Barth zich om bekend te maken wat hij wel is.

Hij noemt zich een beginneling.

Hij wil dan ook niet, dat men zijn „Dogmatiek" zal vergelijken met de werken van Reinheid Seeberg, Hermann Lüdemann, Martin Rade, Karl Girgensohn, Georg Wobbiermin, . Carl Stange en de posthume koUegediktaten van Wilhelm Herrmann en Ernst Troeltsch.

Hun dogmatiek, zoo licht hij nader toe, was de rijpe vrucht van een levensarbeid. De mijne is slechts de proeve van een beginneling op dit gebied.

Hoe het kwam, dat zijn vorig werk zoo'n opzien baarde, verklaart hij met een beeld. Hij bevond zich op de donkere trap van een kerktoren. Rond zich tastend greep hij in plaats van de leuning het touw, dat aan de groote klok bevestigd was. Opeens begon het boven hem met donderend geweld te luiden.. Hij schrok ervan. Hij bad dat niet gewild. Hij belooft het niet weer te zullen doen. Hij zal behoedzaam zijn weg vervolgen.

De tweede klacht van Barth houdt met de eerste verband.

Hij toont u zijn wonden.

Die wonden zijn hem geslagen door zijn vijanden — want die heeft hij in menigte — maar vooral toch door zijn liefhebbers.

Zij hebben hem gemeten met verkeerden maatstaf.

Zij hebben hem misverstaan.

Zij hebben niet begrepen, dat hij toen zoo min als heden bedoelde de groote klok te luiden.

„Ik kan", zoo besluit hij, „de vrienden thans zoo goed als toen slechts dringend vragen, zich in allen eenvoud (anspruchslos) met de zaak, die thans zoo goed als toen een aardsche zaak is, bezig te houden".

Men kan in deze klacht inkomen.

Het moet een kruis zijn voor meer te worden aangezien dan men is.

Er worden dingen verwacht, welke men nooit verrichten kan , en dit moet tot diepe teleurstelling leiden.

Niets is pijnlijker en schrijnender dan een Hosannagejuich, dat zoo niet door een kruisigingskreet, dan toch door een minachtend gebaar zal w.orden gevolgd.

Wie door zijn liefhebbers wordt gewend, wordt straks ook door hen verlaten.

Het is geen koketterie van Barth, welke hem dit eerbetoon doet afwijzen.

Hij heeft niets gemeen met de mondaine vrouw, die komplimentje-s afwijst r, m komplimenten terug te ontvangen.

Hij is een. eerlijke, nuchtere natuur.

Hij lijdt niet aan overbescheidenheid.

Hij past ook niet de theorie der meerwaarde op zijn persoon toe.

Hij heeft — om een geliefkoosde uitdrukking van wijlen prof. Geesink te gebruiken — „een gepast gevoel van eigenwaarde".

Hij weet wat hij waard is.

Daarom zijn z'n klachten ook zoo echt.

„Vrienden", zoo hoort men hem vermanen, „houdt toch op met die overdrijving. Ik heb er meer dan genoeg van. Ik ben die niet, voor wien gij mij houdt. Hoo dikwijls moet ik u dat nog zeggen? Waartoe opgehemeld, wat op aarde is? "

Zal het helpen?

Zal dat lastig opdringen, dat hinderlijk volgen der vrienden nu een einde nemen?

Zal men nu eens uitscheiden met te trachten hem wijs te maJven, dat hij toch zoo groot is?

Het woord is ten onzent aan prof. Haitjema.

Wij houden hem aa^n zijn woord.

Hij schreef eens van Barth: „Het is niet anders dan fair, om hem een kans te geven, ear althans te beginnen hem te nemen, zooals hij wil genomen zijn."

Welnu, Barth heeft het duidelijk te kennen gegeven: hij wil niet genomen zijn als profeet, hij wil slechts beschouwd worden als beginneling in de dogmatiek.

Wij mogen verwachten, dat prof. Haitjema zoo fair zal zijn z'n vroegere overschatting van Barth terug te nemen.

Hij is er toe verplicht.

Hij zal 'daartoe een goed deel van zijn Barth-studie moeten herroepen. •

Maar wat nood?

Als men fair wil blijven mag men daartegen niet opzien.

Wij zien verlangend uit naar wat prof. doen zal. Haitjema

Doch er is meer.

Ook in andeore lauden — naar de jongste berichten is dit ook in Hongarije en de randstateai het geval — ziet men Barths toga voor een profetenmantel aan.

Mei; beschouwt hem ongeveer als de onmiddellijke opvolger van Calvijn.

Dit is een merkwaardig psychologisch dat om nadei'e opheldering vraagt. verschijnsel,

Maar voor het heden zij het genoeg te luisteren naar Barth wat de waardeering van zijn persoon betreft.

Of heeft men een hedendaagsclie profeet noodig?

En is het lot gevallen op Beklagenswaardige man dan! Barth?

Over Barth hoop ik een reeks van losse artikelen te schrijven.

Zo kunnen elk oogenblik afgebroken en elk oogenJilik voortgezet worden.

Ik wil pogen Barth zelf tot het Gereformeerde volk — niet in de eerste plaats tot de Gereformeerde theologen — te brengen, opdat zij in staat zijn dezen geest te beproeven.

HEPP.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 juni 1929

De Reformatie | 8 Pagina's

DE KLACHT VAN BARTH.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 juni 1929

De Reformatie | 8 Pagina's