GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Een „Satan" en een „aanstoot".

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een „Satan" en een „aanstoot".

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Maar Hij, Zich omkeerende, zeide tot Petrus: a weg achter Mij, satan, gij zijt Mij een aanstoot. Matth. 16 : 23a.

leieTj die met aandaclil; het zestiende hoofdstuk van Matthens' Evangelie leest, bemerkt, dat bet ons een hoogtepunt toont.

Want, zeg het zelf, is dat geen hoogtepunt in het «vangelisch verhaaJ, als wij Christus zien in de kracht van Zijn •drievo'udig ambt? Als wij hem zien; leerende de noodzaak van zijn eigen dood, onthullend de gróót© verborgenheid Gods? Ja, op den berg, van. het voorwerp e lij k genade-goed van Christus' genadig© Tegenwoordigheid, is hier een. hoogtepunt beïeikt.

Doch, nog een ander hoogtepunt zien wij hier befreden. Dat is er in het ond er werp elij k genadeleven.

Wie het evangelisch bericht nauwkeurig leest, ziet, dat zulk een hoogtepunt thans door de discipelen van Jezus bereikt was. Wij zien, hoe de discipelen. Petrus voorop, gekomen zijn tot de volle b e 1 ij d e n i s, dat Jezus van Nazaretii de Messia; s was.

Wat lang gesluimerd had, was eindelijk ontwaakt; en wat nog niet tot de geboorte van het Hare woord had kunnen komen, had nu de doorbraak gekregen, en bet was hardop gezegd, in de klare taal van de Christelijke belijdenis: Gij zijt de Messias, de Zoon des levenden Gods. Dat is dus een tweede hoogtepunt. Een hoogtepunt dus, in het objeotieve, en ook één in het subjectieve.

Maar nu, overal waar een hoogtepunt is, daar wordt de ademhaling moeilijker. In het koninkrijk der hemelen vooral zijn hoogte punten ook altijd zwaartepunten.

Want er is valsche mystiek en er is ware mystiek.

De valsche mystiek worstelt alleen maar naar het „hoogtepunt" toe, en ze rekent er op, dat, zoodra zij het bereikt heelt, daar een rustbank staat en een GÜen vlak er ligt. Maar de ware mystiek weet, dat, zoodra zij een hoogtepunt gevonden heeft, er ook is de worsteling, en de steen des a a n s t o o t s, en het kruis, dat zij opnemen moet. De valsche mystiek neemt op den reisweg alleen een wandelkaart mee van de helling van den berg, en zij-hoopt op elk plateau daarboven te kunnen rusten. Doch de ware mystiek treedt in de schaduw van het kruis, zoodra zij een hoogtepunt bereikt heeft.

Zij weet dat, en zij beeft.

Zóó boven ook wij, nu wij hier moeten zien, hoe de eerste onder de discipelen, die den sprong naar het hoogtepunt in zijn onderwerpelijk geestelijk leven gewaagd heeft, en die gejubeld beeft, toen hij het zeggen kon. „Gij zijt de Messias, de Zoon van den levenden God", — hoe diezelfde man, wiens naam is Simoai Petrus, ook de eerste is, die, op de hoogte gekomen, struikelt over dear steen des aanstoots, en die, wat nog meer zegt, ook den Christus zou hebben li o e n struikelen, indien dat niet tot in alle eeuwigheid onmogelijk was geweest.

Want ook Simon is uit de Joden. En alle Joden van geboorte willen, zoodra zij de woorden: „Wij hebben den Messias gevonden" getoonzethebben, de muziek doen aanzwellen tot het blijmoedige refrein: „Vrede, vrede, vrede in de hoogste plaatsen", i)

O'Oik Simon Bar-Jona wil op z ij n „hoogtepunt" den vrede gaan genieten en het Vredeslied gaan zingen. De toonzetting is al klaar.

Maar heden staat hij, die vroolijke zanger, onder de tucht van den Opperzangmeester. Jezus is die Opperzangmeester. Wel heeft Hij zelf het Messiaansche lied uit ziel en geest van Zijn leerling gelokt. Doch toen het thema van dat lied — Jezus is de Christus — gereciteerd was door den blijden leerling-cantor Petrus, toen was de stem van den Meester gaan dalen. Hij was, om zoo te zeggen, uit bet bo^ogtepunt van den epischen zang, terug gevallen naar bet dieptepunt van didactisch spreken. En zijn leer was „liia.rd" geweest, ei', zwaar om te verstaan. De jongeren willen zingen, jubelen, vrede uitroepen en Hosanna zeggen'; maar Jezus is gaan b e t o o g e n. Hij is gaan „b e w ij - zen" (vers 21) dat Hij moest lijden en sterven. Doch nu komt daar ineens deze Simon Petrus. Hij interrumpeert: God zij U genadig. Meester. Dat zal U in geen geval overkomen, 2)

Petrus interrumpeert.

En toen gebeurde het. Met een ruk keert zich Jezus 'Om. Zijn stem, zoo even rustig betoioigend, verheft zich, en het woord snerpt: Achter mij. Satan. Gij zijt m ij een aanstoot. Ik heb U genoemd een rotsman, een man van graniet, op wien men steunen kan, maar nu zijt gij geen steunblak, doch een struikelblok.

Maar wat is dat nu eigenlijk? Wij die er niet bij geweest zijn, vragen ons nuchiej. af: Was dat nu zoo erg? Heeft 'Simon dat verschrikkelijke woord verdiend: Satan? Ook al zijn wij zoo nuchter, om te bedenken, dat het woord „Satan" volstrekt niet altijd op den grooten geest uit den afgrond wijst, maar meermalen ook op heel gewone menschen, passen kan, en dat bet eigenlijk niets meer beteekent dan „tegen stander", toch neemt bet niet weg, dat dit harde woord in dit oogenblik tussoben Jezus Christus en Simon Petrus een muur opricht van toorn en van recht. Want Jezus kan den naam „Satan" niet aan een gewoon menscb toevoegen, zonder tegelijk daarbij te denken aan den grooten geest van den opstand, die in der eeuwigheid in de duisternis woont. Daarom blijft de vraag: Hoe komt dat zoo in eens, dat Jezus zóó tot Petrus spreekt?

Laat ons eerlijk zijn. Op die vraag zullen wij nooit volledig kunnen antwoorden.

De helft van wat in Jezus omgaat, is ons niet aangezegd. Hoe dezondelooze ziel van Jezus reageert op satanische verzoeking, van welke zijde die ook komt, het zal ons in den grond altijd een raadsel blijven. Wij hebben in de wereld zulk een constellatie nog nooit doorgrond of me't de oogen gemeten: de tweede Adam, zonder eenige zonde aan den eenen, en een „satanisch" menscb aan den anderen kant.

Wie zal ook maar het minste zeggen van de ziel van Jezus, die zonder zonde op aarde verkeerd en op alle prikkels zuiver gereageerd heeft?

Maar, al is de vraag, waarom Jezus zóó spreekt, door ons nooit volledig te beantwoorden, toch kunnen wij achteraf iets er van zeggen, uit de Schriften.

In de e e r s t e plaats: Christus is hier waarachtig menscb. Als zoodanig is Hij vatbaar voor alle zielkundige wet van actie en reactie, die niet uit de zonde voortkomt. Daarbij komt ook nog, dat Hij, in Zijn menschelijk bestaan, in alle kleine dingen ook de groote ziet; en in elk moment zijns levens het proces van alle tijden doorziet en doorleeft. Daarom kan het niet anders of dit oogenblik, waarop een satanisch wooi'd door Zijn profetische redenen heen snerpt, moet hem wonden tot in het diepst van Zijn ziel. En het moet Hem ook voor den geest roepen een ander oogenblik uit Zijn Mlddelaarsbestaan; het oogenblik, toen de Geest Hem, na den doop, uitdreef naar de woestijn. Christus, die de eenheid in 'Zijn Middelaarsleven altijd voor oogen heeft, ziet dat in eens weer voor zich. Hij doorleeft het weer, hoe, na zijn doop, toen Hij het hoogtepunt bereikt had, waarnaar Hij dertig jaren lang verlangend zich uitgestrekt had, de Geest Hem dreef in de woestijn, den Satan tegemoet. Toen had die groote Satan ook reeds door al Jezus' zuiver menschelijk begeeren been, en door al Zijn manlijk zinnen 'heen, en door heel Zijn Middelaarslust been, zijn interrupties geplaatst: „God zij U genadig: Waf Hij U oplegt, moet in geen geval gebeuren".

En nu heeft Hy weer een mijlpaal bereikt. Hij staat gedoopt te worden, niet met water, maar met vuur. Hij is van den aanvang van Zijn Middelaarstaak tot het einde welhaast gekomen. En nu HiJ bier, in de landstreek van Caesarea Filippi, als profeet de katheder beklommen heeft, om over zijn dood te doceeren (vs. 21), nu is die katheder, om zoo te zeggen, bet einde van bet begin en het begin van het einde in Zijn 'Middelaarsstaat van vernedering.

En zie, nu is daar wéér een satan.

Een satan, wel is waar, van vleesöh en bloed, maar een satan dan toch. En wèèr is er die interruptie van helsche dr.ift: Wat God wil en als noodzaak stelt, dat zal in geen geval gebeuren.

Is dat geen lijden?

En is er geen plaats nu voor den toorn?

Doch er is meer. Christus die de eenheid ziet in Z ij n levenswerk, ziet ook den climax in G o d s werk.

Eens dreef Hem de Geest in de woestijn, den satan tegemoet. Nu drijft die"Geest Hem Simon Bar-Jona tegemoet. Het is de Heilige Geest, die de hand van Simon Petrus legt aan den rand van de katheder, waarop Jezus - staat en leert. En bet is voor den Heiland, dié van liefde brandt veel zwaarder, een satan van v 1 e es o b en bloed te ontmoeten, dan te staan tegenover den satan, die louter geest is. Is Hij zelf niet vleesch en bloed? Is Hij niet degene, die Simon Bar-Jona „vriend" genoemd heeft? En is daarom de oppositie van Zijn vriend tegen het werk, dat 'God Hem oplegt. Hem niet duizendmaal zwaarder om te dragen, dan de tegenstand, dien de geest uit den afgrond hem biedt, Hem en Zijn Vader? Dat de Satan, die van beneden is, den walm der zonde den Zoon des menseben in bet gelaat laat slaan, dat is voor Jezus erg; maar dat Zijn bruid satanisch wordt, dat een menscb, voor wien Hij het leven geeft, instrument van Satan wordt; dat op het geestelijk moment van Jezus' profetie, bet vleesch in Simon Petrus wakker wordt, om bet woord te spreken van verzet tegen de wet van verzoening door voldoening, dat is voor Jezus wel bet zwaarste leed geweest. Dit verzet van bet vleesch tegen den Geest zal Hem straks spijkeren aan een kruis.

Neen, nu redeneeren wij niet meer en interrümpeeren niet meer, als Jezus met sterke stem roept: Achter Mij, Satan! VVij kunnen enkel maar zwijgen bij de groote pijn, .die Hij, als rechtvaardig zondeloos menscb, bier gevoeld heeft; en wij kunnen enkel maar danken, als Hij, de zuivere Middelaar, onmiddellijk in sterk verzet komt, ook tegen de idéé zelfs, dat Gods raad aan Hem niet zou voltrokken worden, en dat het bemelscbe.plan van verlossing niet over Simon en over ons komen zal, met een vrede-geschenk, dat blijft in der eeuwigheid.

Wij leggen de hand op den mond, bij dit verterend vuur van heiligheid, bij deze vlam van liefde, die spontaan reageert op een interruptie van satanischen wil en geest, maar die in die spontaneïteit toch ook weer de w e t proclameert, en gehoorzaamt, van Gods recht en Gods trouw, en die in elk onvoorzien moment, den zuiveren, ronden, boog van Gods recht en waarheid ook niet eens met de oogen schendt!

En uu?

Als bet nu eens tot óns gezegd wordt: Achter Mij, Satan?

Wij worden nu heel stil, want wij weten het wel: wij hebben óók dien naam verdiend. Zoo vaak wij dezen Profeet en Priester en Koning niet gelooven, volgen, dienen, zijn wij Hem tot een satan. Want wel is Hij niet meer bij ons, gelijk bij Simon Bar-Jona, maar in Zijn Geest is Hij toch weer gekomen, en zoo vaak wij Hem niet gelooven, of zelfs maar in ons hart een anderen weg van verlossing beginnen te verkiezen, bedroeven wij den Geest. En dit woord: „den Geest bedroeven" is de ten deele nieuwtestamentische vertaling, na het Pinksterfeest, van wat vóór het Pinksterfeest heette; „een Satan zijn voor Jezus".

Ja, ook in ons strijdt het vleesoli tegen den geest. Daarom is ook voor ons de katheder, waar Jezus Ohristüs zich zelf openbaart, de plaats der ontzetting, waar de Geest Gods den twist opent tegen ons vleesoh.

Daarom is het ook hier zwaar ademhalen. Ook wij hebben in ons liet satanisch element, dat den Werker van ons heil beleedigt met onze overmoedige interrupties.

En wèl moeten wij boeten. Het zal in ons blijven, heel den lijdenstempel door, heel ons leven door. Het zal ons gaan, ook al hebben wij Christus lief, gelijk het Simon Bar-Jona gegaan is, die vandaag, als een satan, afgewezen wordt in het dal der onderwijzing, maar dien wij een oogenblik later weer als satan hooren spreken op den berg van de verheerlijking (Matth. 17).

En wat zullen wij nu doen? Zullen wij wanhopig heengaan, ziende op ons zelf?

Neen, dat zullen wij niet. Laat ons terugkeeren, bij het einde, naar het begin.

Toen zagen wij tweeërlei hoogtepunt. Het eerste was het plateau op de berghelling van het „o n d e r w e r p e-1 ij k" leven der geloofservaring, en van het leerlingschap bij Jezus. Op óns „hoogtepunt" hebben wij, met Simon Bar-Jona, alles, alles bedorven.

Maar als de walm van de hel — want die is hier immers — is opgetrokken, en wanneer de toorn van Christus' woord den nevel van Simons onverstand heeft uiteen gesclieurd, dan zien Avij op den berg van het „v o o r-werpelijk" heil nog Jezus staan, niet van ons beschadigd. Profeet, Priester en Koning in zuiverheid en deugd.

En bij het schelden van Zijn stem is het ons toch ook weer een uitnemende t r o o s t, te weten, dat H ij „ZIJN" hoogten zuiver h o n d t en door den eeuwigen Geest blijft staan op den drempel van den tempel van Gods recht en heiligheid, als de rukwind van de hel Hem geen duimbreed van Zijn plaats liet wijken.


1) Zie bet verhaal van den uittocht te fenizalem. - ) Onze Statenvertaling heeft hier staan: eer wees U genadig. Maar deze vertaling is niet geheel juist. Er moet staan: od zij ü genadig. In ds Grieksche verlating van het Oude Testament wordt dezelfde, ot een gelü'.ve term, dikwijls gebruikt als vertaling van de andere uildrukking-: at zij verre; of: od beware U daarvoor, b.v. 2 Sam. 20:20 en '23:17; 1 Kfon. 11:19; .Tosna 22:29, 24 : Ifi; Gen. 44:7 en 17.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 september 1929

De Reformatie | 4 Pagina's

Een „Satan

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 september 1929

De Reformatie | 4 Pagina's