GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

DE MODERNE JEUGD.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE MODERNE JEUGD.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

Zoodra ge dezen titel gelezen, hebt, staat een bepaalde voorstelling u voor oogen.

Ge ziet de jongens en meisjes van onzen tegenwoordigen tijd. Ge ziet ze in de eigenaardige levenshouding, vtraarin zij in ons midden verkeeren. Ge ziet ze meer als slachtoffers van de moderne mode dan als jonge persoonlijkheidjes, die bewust in het leven een keuze doen. Bij de moderne jeugd hoort nu eenmaal het moderne kleed en de moderne haardos. De meisjes groeien heen naar het jongensachtige, er moet iets gedurfds in haar verschijning zijn, 'tbravourlijke element kan noode gemist. De jongens neigen naar het vervreekelijkte, 't min standvastige en in plaats van als flinke kerels ziet ge ze als levende modepoppen u op straat passeeren.

De moderne jeugd heeft haar bioscoopavond of avonden, leest de prikkellectuur van het moderne leven, moet kunnen dansen en - verschaft zich een vrijheid, die vele perken te buiten gaat en alle denkbeeld van onze goede ouders en voorouders overtreft.

De moderne jeugd draagt niet het spaarzamelijk karakter der vroegere degelijke Hollandsche tijden, maar maakt zich eerder schuldig aan verkwisting om, als de nood aan den man Icomt tot de huurkoop-mode haar toevlucht te nemen en straks ook aan deze moderne fee ten slachtoffer te vallen.

Wanneer we ons de moderne jeugd voorstellen, komen deze beelden als op ^e levensfilm ons voorbij. Toch wil ik hiermee niet zeggen de moderne jeugd ten voeten uit getoekend te hebben. Toch beweer ik evenmin, dat deze teekening wellicht niet een donker gekleurd schilderij is van den tegenwoordigen jongen mensch. Willen wij met elkander spreken over de moderne jeugd, dan is het echter niet om deze strakke figuren van het moderne leven de revue te laten passeeren, dan is het niet om mode-menschen ten tooneele te voeren, maar dan is het veelmeer om iets te zeggen over onze jongens en meisjes, die in het leven van dezen tijd zich een plaats zoeken en bezig zijn in de geweldige levensworsteling in te komen.

En dan vraag ik allereerst: is 'de ipoderne jeugd anders dan wij?

Zijn de tegenwoordige jonge menschen, over wie de ouderen zich zoo bitter beklagen, nu werkelijk andere menschen dan wij waren, toen de jongeaskiel ons om de schouders klitte en wij als zedige jonge meisjes het groote leven binnenkwamen?

Als antwoord geef ik ja en neen.

Het zou niet waar zijn hierop alleen bevestigend te antwoorden.

Het zou 'te dwaas zijn hierop alleen neen te zeggen.

Laten we met het eerste beginnen.

De tijd, waarin wij nu leven is, gezien in den snelgewiekten levensvoortgang dezer eeuw, een andere dan die van onze jeugd. De ingrijpende gebeurtenissen op het wereldrond, de massale ontwikkeling der moderne cultuur, de algemeen heerschende oppervlakkigheid, die als het ware eigen is aan het veel-en breed-eischende en versnelde leven van den dag, hebben het levensbeeld veranderd.

De tijd is een andere.

En derhalve ook de mensch is een andere.

Niemand onzer kan ontkomen aan den geweldigen invloed, die het milieu op ons uitoefent. Qe bruisende, levensvolle jonge mensch, die het leven van nu binnengaat, moet zich in zekeren zin aan zijn tijd aanpassen. Het is hem niet mogelijk te ontkomen aan de moderne eischen, aan den modernen drang. Ook de jonge mensch moet met zijn tijd mee. Hij wil vlug leven. Hij gevoelt, dat hij vlug geleefd wordt. Z'n milieu brandt ontegenzeggelijk de gedachte in hem in, dat het snelbewogen leven zoo maar doorleefd is. Altijd wil een kind graag en gauw groot zijn, de hedendaagsche jonge mensch wil nog spoediger groot zijn. Geheel de levensinstelling en de vermeohaniseering daarvan klopt in zijn jonge hart terug als , een kunnen, dat zeer machtige inhoud bezit. Hij wordt er door overweldigd en gedrukt aan de eene zijde, hij poogt aan den anderen kant dit te overmeesteren, deze zijde van het leven te grijpen.

Wel, zoomin als iemand onzer aan zijn tijd ontkomt, evenzoo ontgaat de jonge mensch ervan.

Ja, ze zijn anders dan wij.

En is het wonder?

Moeten ook wij, ouderen, niet, wij die sterker zijn in volwassen ervaring, die althans een stuk van onzen tijd hebben doorgeleefd, moeten oot wij niet met alle kracht tegen den meezuigenden stroom inworstelen, om niet mee afgedreven te worden?

We moeten niet vergeten, dat we om de moderne jeugd te begrijpen, hiermee ter dege moeten tekenen. Ook zij zijn menschen van hun milieu. Zij zijn ten deele producten van hun eeuw. Wij kennen de historie, zij kennen die niet zooals wij. Zij slaan in dezen tijd de oogen op. En daarom zijn ze wel degelijk anders getypeerd dan wij. We kunnen daarom zonder eenige terughouding en zonder eenige aarzeling spreken van de moderne jeugd.

Echter is 'hiermee niet het volledige antwoord op de vraag gegeven.

Onze jonge menschen zijn jonge menschen. En nu valle het licht op deze beide woorden. Het zijn menschen.

Menschen van gelijke beweging als wij. Menschen met al de karakteristiek van het menschzijn. Menschen van zonde, menschen van Gods genade. Zij komen met ons en met alle mensch van iedere eeuw overeen in het eerste gegeven, in het diepste zijn, in den ondergrond van hun leven.

God heeft uit éénen bloede het gansche geslacht der menschen gemaakt.

Zij zijn uit ons.

Ze dragen het algemeen-menschelijke in zich.

Ze vormen het nieuwe geslacht, uit ons geboren.

Het zijn moderne jonge menschen, maar niet meer en niet minder dan menschen.

We leven op dezelfde aarde, we hebben denzelfden strijd, we gaan van het mysterie-uur der geboorte naar het einde, want de mensch van een vrouw geboren is kort van dagen en zat van onrust.

Doch, het zijn ook jonge menschen.

En daarin rijn zij al evenmin anders dan wij in onzen jongen tijd geweest zijn.

Iets wat we als ouderen altijd en wel tweemaal bedenken moeten, als we met onze tegenwoordige jeugd in aanraking komen.

Hun jeugd is jeugd, evenals de onze het geweest is.

Het zijn de dagen, dat het leven groent, dat het mooie naar buiten openbaar wordt, dat de vrucht zich zetten gaat. Schoonheid en kracht, dat zijn de twee polen, waaromheen het jonge leven zich wentelt. Jonge menschen gevoelen het leven in zich worden. Ze willen en ze moeten "er ^ijn en ze trachten het te kunnen. Ze critiseeren sterk. Ze zijn dikwijls onbesuisd en onbedwongen. Ze zijn bevangen door de wilde drift van het niet-begrijpen, ze halen in sterke beweging de schouders op, als ge een tijd met ze gesproken hebt en het wil niet zooals zij willen. Ze meenen oprecht, dat wij, hen toch niet begrijpen kunnen. Ze stormen op het leven in, ze vliegen èr tegen aan, ze willen het groote omhelzen, het geweldige bevatten en ze worden telkens teruggeslagen, omdat het nog niet kan.

Waren wij anders? Immers neen.

Jeugd is jeugd en het jonge uitbrekende groen daarbuiten is ieder jaar gelijk, is elke eeuw hetzelfde. Zoo eveneens het jonge zieleleven. Het vertoont altijd de trek van het jong-zijn. Zoo waren wij, zoo zijn zij, zoo is de moderne jeugd!

Deze gedachten moeten ons "brengen tot een billijke beschouwing van de moderne jeugd.

Aan de eene zijde: we kunnen ze begrijpen, we moeten hen begrijpen. Ze leven hetzelfde leven aJs wij. En aan den anderen kant: wij die het moderne leven beter typeeren kunnen, beter verstaan omdat we het ook anders gekend hebben, wij moeten ons-begrijpen-van-de-jeugd paren aan de waarschuwende stem van het gerijpte leven. En de jeugd hoore naar ons. Doet ze dit niet, welnu dan miskent ze daarin tot haax eigen nadeel het zedelijk gezag van het volwassen leven.

Is het om dit alles wel goed, zooveel tijd en zooveel moeite te besteden aan de moderne jeugdi? Ware het niet beter, wanneer we de jonge menschen wat meer aan hun eigen lot overlieten? Komen de tegenwoordige jonge vrienden en vriendinnen niet te veel in het teeken van hun eigen belangstelling te staan, doordat de ouderen de jeugd en het jeugdleven zoo door en door belangrijk noemen? Met andere woorden: is de levensrichting wel juist, waarin we ons tegenwoordig bewegen en waarin de jeugd en de jeugdvorming en de opvoeding van jeugd en rijpere jeugd een zeer groot deel van onze belangstelling en toewijding uitmaakt?

Ik kan het maar niet eens zijn met diegenen, die meenen, dat we te veel tijd geven Voor 3e jeugd. Die meenen — laat me 't zoo zeggen — ^at wij

inzicht het immers nooit te doen is om illustraties, die licht op de houding der discipelen werpen, zelfs niet op illustraties, die licht op de houding van Christus werpen): dat de bijbelschrijver, of, beter gezegd, de Eerste Auteur van den bijbel, de Heilige Geest, ons het openbaringsverhaal van Christus geeft, en dat nu ieder, die dit groote vooroordeel aanvaardt, a priori aanneemt, dat alles beteekenis heeft in het heilig verhaal. De exegeet, de homileet, die dit gelooft, zal die beteekenis niet altijd gemakkelijk kunnen vinden. Soms kan hij persoonlijk het nooit. Maar hij spreekt met zichzelf af, dat hij toch op een of andere wijze den weg moet kunnen vinden van de hoofdzaak naar elke bizonderheid in het bericht. Niets staat in het lijdensverhaal buiten het lijden des Heeren. Het moge — nog eens — vaak moeilijk zijn, dit verband aan te wijzen, en het gevaar mag groot zijn, dat iemand dat verband verkeerd ziet, of ook zijn eigen gedachten inlegt in de exegese, maar: beter is het, te struikelen op den goeden weg, dan den goeden weg niet eens te bewandelen. En wie geloovig zoekt naar 'den Christus, in al wat van Hem geschreven staat, mag ooit vertrouwen, dat hij Hem Vrinden zal, als hij maar geduld heeft, en van het centrum uitgaat met zijn gedachten in gehoorzame zelftucht en in heilzaam zelfbedwang.

Een derde junt is daxi weer aan den anderen kant een zekere mechanisch-schematische en daardoor al te goedkoop-gemakkelijke, verb and-leg ging tusschen de historische bizonderheden van Christus' eigen lijden en het dogma van de horgtochtelijke beteekenis van Christus' zoenoffer. Waar in ons tweede punt zooeven er op gewezen werd, dat sommige bizonderheden uit het lijdensbericht wel eens te weinig de aandacht boeien, daar is aan den anderen kant nu weer te constateeren, dat andere bizonderheden van Christus' lijdensgang telkens weer met wellust wordMi uitgewerkt, om als welkome bijdrage voor de homiletische uitwerking van de leer en de idéé der satisfactie — voldoening tot verzoening — dienst te doen. Natuurlijk kan ons bezwaar daartegen niet zijn, dat men aan zulke bizonderheden van Christus' smarten zijn volle aandacht geeft, want dan zouden wij in strijd komen met hetgeen boven gezegd is. Ons bezwaar is dan ook niet, dat men aan de bizonderheden van Christus' lijden te véél aandacht geeft, m^ar, dat de aandacht een verkeerden kant uitgaat. En ook dan weer te éénzijdig is, d.i. te armoedig. Er is vooral in de vroegere lijdenslitteratuur van gereformeerde origine een streven merkbaar, om alles wat Christus heeft ondervonden „over te brengen" op het borgtochtelijke in zijn werk. Maar het gaat soms naar een al te gemakkelijk begrippen-schema. Men redeneert dan b.v. in dezer "voege: Christus is bespot; want WIJ verdienen den spot; en nu draagt Hij die in onze plaats. Of: Christus wordt ontkleed, want WIJ zijn voor God naakt, dus: in onze plaats is Hij ontkleed. Of: Christus wordt tot een spotkoning gemaakt door de soldaten; want WIJ waren spotkoningen bij God en Satan, dus: in onze plaats wordt Hij tot een niets-nutten koning geproclameerd. Of: Christus lijdt dorst; want WIJ hebben de lafenis verbeurd. Hij dorst dus in onze plaats. En zoo kan men doorgaan. Wie wil, kan meer voorbeelden bijbrengen.

Nu blijve het ver van ons, te loochenen, dat deze redeneergang in beginsel juist is.

Ons bezwaar gaal alleen hiertegen, dat men zoo het lijdensverhaal in fragmenten snijdt. Dat men voorbijgaat aan de geheelheid van Christus' smarten, dat men den éénen arbeid van Zijn ongebroken, onverdeelde ziel, in stukken snijdt. Het is een fout in conceptie. Van het groote lijdensdrajua, waarin één thema Wordt uitgewerkt, en dat in heel zijn conceptie een afgerond gehéél is, wordt oj) die manier telkens een bepaalde kleine bizonderheid losgemaakt van het geheel, en men verknipt het geheel tot enkele détails; men maakt de enkele aoten, de enkele „bedrijven" van Gods eene drama lós vanhetgroote thema, en men vergeet, dat ze alle met elkander één zijn, en dat in alles, wat de Christus doet en lijdt, d-a g ó, n s c h e Christus is, en héél Gods recht, en heel de worsteling van Christus' ondeelbare ziel tot onze verlossing, en tot de overwinning van Zijn God.

Met nadruk verklaren wiij, dat het tekort waarop wij hier wijzen, niet speciaal de gereformeerde prediking drukt. Het was dan ook eenigszins hoogmoedig, dat, toen enkele jaren geleden De Heraut op het eerste van de hier genoemde bezwaren wees, een enkel blad, dat gaarne'op kerkelijk Gereformeerden kritiek oefent, opmerkte: „nu kan men weer eens zien, hoe lichtvaardig de gereformeerden preeken". Tegenover dergelijke, van weinig zelfkennis getuigende, kritiek stellen wij de opmerking, dat het hier bestreden euvel over heel de orthodoxe linie valt te constateeren; dat óók „de vaderen" — vooral die van later periode — er mank aan gegaan zijn, en dat kennisneming van het gedrukte preekenmateriaaj uit onderscheiden kérfcelijken kring uitwijst, dat juist in kerkelijk-gereformeerde kringen de reformatie in dit opzicht het sterkst wordt nagestreefd, al is de volkomenheid nog lang niet bereikt.

Hierom willen wij ons zelf in de eerste plaats er aan herinneren, dat het hier gaat ten slotte om de vraag: gereformeerd of niet-gereformeerd.

Wie over Petrus' ziel preekt, louter en alleen uit psychologisch gezichtspunt, of wie een stuk van de heilsorde behandelt naar aanleiding van „het geval" van Petrus' verloochening, heeft op dien dag zijn Heiland niet beleden. Zijn preek was geen p r é é k. Hij heeft het Woord niet bediend.

maar cmder een detsel gelegd. Hij' heeft niet „gesticht", al vonden de menschen het nög zoo stichtelijk. In principe is er in den stijl van srulk eeü prediking geen verschil meer aan te wijzen tusschen rationalisme, en piëtisme aan den éénen, en gereformeerd belijden aan den anderen kant. Of — om op het tweede euvel van daar straks te wijzen — wie bizonderheden uit het geheel van het lijdensverhaal van den Christus der Schriften losmaakt, heeft het gereformeerd geloof inzake de theopneustie der Schrift losgelaten. Hij heeft de valsche „geest-en-hoofdzaak-theorie" op het hooge kunstwerk van de beschrijving-van-den-Man-van-Smarten-door-den-Heiligen-Greest toegepast. D.w.z. hij heeft vroompjes geknoeid. En, om op ons derde bezwaar te reflecteeren — wie de bizonderheden van Jezus' lijden mechanisch invoegt in een al te gemakkelijk geconstrueerd denkschema van den borgtocht, en niet verder gaat, die heeft de éénheid van Gods werk, en van Christus' ziel, gebroken, en het verband tusschen dit ééne moment van Christus' lijden, waarover hij thans spreekt, aan den éénen kant, èn heel den gang der profetie, en der Schriften, en der heilshistorie, aan den anderen kant, verloochend. Hij heeft den bijbeltekst in stukjes geknipt, en strooit nu stichtelijke snippers uit van den hoogen en drogen kansel af over de hoofden der 'luisterende gemeenteleden. Als zij het „mooi" vinden, is de prediker in groote verzoeking.

(Wordt vervolgd.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 april 1930

De Reformatie | 6 Pagina's

DE MODERNE JEUGD.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 april 1930

De Reformatie | 6 Pagina's