GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het rapport over den uitbouw der Belijdenis

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het rapport over den uitbouw der Belijdenis

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

IX.

EERSTE DEEL.

IV.

b. Nu is ons in het besluit der Synode van Groningen tevens opgedragen, „aan te geven (zoo mogelijk ook door een proeve) op welke wijze dit zou kunnen geschieden".

Hier komt de vraag aan de orde, hoe zulk een nieuw belijdenisschrift zou zijn in te richten. Op deze vraag wordt niet door alle ondergeteekenden hetzelfde antwoord gegeven.

Dr W. A. van Es zag er het liefst den vorm der Dordtsche Leerregels voor gekozen.Een eenigszins uitvoerige uiteenzetting van het Gereformeerde Schriftgeloof, gevolgd in elk artikel door een beredeneerde verwerping der dwalingen, zou naar zijn meening liet meest aan "de behoefte voldoen.

De overige ondergeteekenden zijn echter van oordeel, dat voor een nieuwe belijdenis omtrent de Heilige Schrift deze vorm niet genomen kan worden. De vele en velerlei dwalingen in de beschouwing der Heilige Schrift op toch eenigermate beknopte wijze duidelijk en objectief weer te geven zou reeds vrijwel ondoenlijk zijn. En wanneer dan deze dwalingen nog weerlegd moesten worden, zou het belijdenisschrift ontzaglijk uitdijen en zou de kerk zich ook moeilijk buiten het gebied der wetenschap kunnen houden. Er bestaat tusschen de hedendaagsche dwalingen inzake de Schrift en de Remonstrantsche dwalingen een te groot onderscheid, dan dat de eerste op dezelfde wijze als de laatste in een symbool behandeld zouden kunnen worden. Zij bestrijken daarvoor een veel te groot gebied, bevatten te veel onderlinge verschillen, staan te nauw met de wetenschap in verband. Ook gelooven de andere ondergeteekenden, dat een Tselijdenisschrift, hoe grooter het is, des te minder bij de gemeente bekend zal worden.

Zij geven de voorkeur aan den beknopten vorm der Nederlandsahe Geloofsbelijdenis.

In dezen vorm zijn dan ook gehouden het achttal artikelen, dat wij ü overeenkomstig den wensoh der Synode naar een proeve, aanbieden. Wij geven in deze artikelen §en concept eener nieuwe belijdenis. En wij meenen ook te mogen zeggen, dat er niets in opgenomen is, dat buiten het geloof der kerk ligt en door haar niet als de waarheid, die zij erkent en in het geloof heeft aangenomen, kan uitgesproken worden.

Ondanks zijn voorkeur voor een b'reederen vorm gaat Dr van Es met de aanbieding van dit ontwerp mede. Maar wanneer hij dat doet, wenscht hij er den nadruk op te leggen, dat hij het beschouwt als een proeve en niet meer d'an een proeve. Hij zegt niet: zoo zou het moeten, op deze wijze zou in de bestaande behoefte voorzien worden, deze vorm zou de beste zijn; maar enkel: op een dergelijke wijze zou het kunnen.

De overige ondergeteekenden, al bedoelen zij met deze artikelen aan te geven, op welke wijze naar hun oordeel de belijdenis der kerk zou moeten worden uitgebreid, zijn ook geen oogenblik van gedachte, dat dit concept niet vatbaar zou zijn voor verbetering en aanvulling. Zij wanen ook niet, dat de kerk met het vaststellen dezer artikelen klaar zijn zou; zij gelooven, dat in de toekomst ook inzake de Heilige Schrift verder belijden noodig zal blijken en dat ook op andere punten 3e 35: erk haar belijdenis zal moéten uitbouwen. Zij bieden .U deze artikelen aan' als het begin van een nieuw belijdenisschrift.

III.

De correspondentie met de buitenlandsche kerken.

Aan het slot van dit eerste deel willen wij' U nog mededeeling doen van de door ons met de buitenlandsche kerken gevoerde correspondentie.

De Synode van Groningen machtigde ons om, speciaal zoover het 't-vraagstuk van de uitbreiding der belijdenisschriften betreft, overleg te plegen met buitenlandsche kerken, die op denzelEden grondslag staan. Wij hebben het gevoelen gevraagd van de Gereformeerde Kerk van Zuid-Afrika, van de 'Nederduitsoh-Gereformeerde kerken in de Kaapprovincie, den Oranje-Vrijstaat, Transvaal en Natal, van de Gereformeerde kerk in Amerika en van de Christelijke Gereformeerde kerk in Noord-Amerika, van de United Origuial Secession church en de Free church of Scotland.

Aan deze kerken hebben wij (behalve aan de Gereformeerde kerk van Zuid-Afrika, wier gevoelen telegrafisch gevraagd is, met verwijzing naar art. 224 der acta van Groningen) een drietal vragen voorgelegd; n.l. of zij een nadere formüleering der Gereformeerde leer aangaande de Heilige Schrift oodig of wenschelijk achtten; zoo ja, op welke wijze zij dan oordeelden, dat aan deze behoefte aan nadere formuleering zou moeten worden volaan; en welke punten zij in zulk een nadere formuleering zouden willen zien opgenomen. Ter verduidelijking van de bedoeling ging in ons schrijven aan deze vragen vooraf een mededeeling van e opdracht, ons door de Synode van Groningen gegeven.

Van al 'deze kerken is eenig antwoord ontvangen: , behalve van de Gereformeerde kerk in Amerika.

Het antwoord, dat van de Gereformeerde erk van Zuid-Afrika inkwam, bestond in en verzoek aan onze oommissie om ons rapport aar toe te zenden. „Dan fcan onze e.k. sinode het ehandelen en u zal dan haar antwoord toegezonen worden".

Door de Algemeene Synodale commissie van de ed. Geref. kerk in den Oranje-Vrijstaat erd geantwoord, dat bij de laatstgehouden Synodale vergadering een beschrijvingspunt over de onderhavige zaak had gediend; dat het besluit er Synode was geweest: „die gemoedere is tans ie so kalm, dat hier die saak rustig kan bespreek ord nie, vandaar dat die vergadering die saak ooralsnog laat berus"; en dat de Alg. Synodale ommissie meende zich aan dit besluit te moeten ouden.

Door de Synodale commissie der Ned. Geref. kerk in Transvaal werd het volgende antwoord gezonden: „Ie. dat de Synode van de Ned. Herv. of Geref. kerk van Zuid-Afrika in haar vergadering van Mei 1928 reeds besloten heeft, om bij den Federalen Raad van de Ned. Geref. kerken van Zuid-Afrika een voorstel in te dienen voor de aanstelling van een tusschenkerkelijke commissie, om op de wenschelijkheid van een nadere formuleering van onze Belijdenisschriften op enkele punten in te gaan; 2e. dat de kerk niet bereid is, om een - wijze van formuleering aan te geven, voordat de samenspreking bij de aanstaande zitting van den Federalen Raad, die in Maart 1929 gehouden zal worden, geschiedt, en ook niet om nu reeds aan te duiden op welke punten de toelichting noodig is; en 3e. dat wij hopen om later andermaal verder op uw schrijven te antwoorden". — Er is echter later geen antwoord door ons ontvangen.

Namens de Synode van de Ned. Geref. kerk in Natal is geantwoord, dat zij' de vragen heeft behandeld en met algemeene stemmen besloten heeft, „dat wij bij onze belijdenisschriften blijven en geen uitbreiding of verandering wensen".

Van den scriba der Synode van de Ned. Geref. kerk in de Kaapprovineie kwam op een herhaald schrijven bericht, d.d. 23 Sept. '29, dat onze eerste brief om een of andere oorzaak niet voor de Synode geweest was, maar dat onze vragen, zoodra de Synodale commissie vergaderde, de volle aandacht van deze zouden hebben.

Uit de Chr. Geref. kerk in Noord-Amerika ontvingen wij een antwoord van de öommissie inzake den uitbouw der belijdenis. Deze commissie schrijft:

„Inplaats van zelf op deze vragen rechtstreeks een antwoord te geven, besloot de Synode, uw brief, samen met een schrijven, reeds vóór twee jaren ontvangen van de Gereformeerde kerk in Zuid-Afrika, te leggen in handen van de Commissie, die de volgende Synode inzake den uitbouw der belijdenis met advies zal dienen. Het spreekt wel vanzelf, dat ook deze Commissie geen antwoord kan geven op uwe vragen, die immers aan de Synode gericht zijn. Maar wel deelt ze ten volle e belangstelling, die de Synode deed blijken in uwen arbeid. Ze gevoelt dan ook groote behoefte om met u in correspondentie te treden; en wel allereerst om bij u te informeeren, welke vorderingen door u gemaakt zijn in de uitvoering uwer opdracht, en wat uwe gedachten en plannen in ezen zijn... Daar de opdracht onzer Commissie zich niet bepaalt tot het punt van de leer aanaande de Heilige Schrift, maar zeer algemeen geouden is, stellen we belang in alle breedere disussie en studie, ten uwent aan He kwestie van itbouw der belijdenis besteed. Gaarne zouden 'wij van zulken voorarbeid zooveel mogelijk profiteeren."

De 'Synode van de United Original Seession church antwoordde, dat zij het wel atuurlijk, zoo niet onvermijdelijk acht, dat in dezen ijd de vraag opkomt, of een nieuwe ïormuleering an het dogma der Heilige Schrift wenschelijk en oodzakelijk is; maar dat zij niet weet, hoe dit ogma in onze symbolen is geformuleerd en het aar dus niet mogelijk is, op onze vragen te antoorden. Zij verwijst dan verder naar wat in bat erste hoofdstuk van haar belijdenis, de Westmintersche Confessie, over de Heilige Schrift gezegd ordt

Ook het antwoord van de Free church of Scotland spreekt over de Confessie van Westminster en zegt, dat de formuleering van de leer omtrent de Heilige Schrift in deze belijdenis door de Free church voldoende wordt geacht. Indien er een betere kwam, zou zij die natuurlijk met blijdschap begroeten, maar zij gevoelt, dat zij op 't oogenb ik zulk een betere formüleering niet kan voortbrengen, zelfs dit niet. beproeven kan.

Als wij 'deze antwoorden overzien, kunnen wij de Schotsche kerken, daax deze niet oaze belijdenisschriften hebben, buiten beschouwing laten. Van da kerken iu Zuid-Afrika en in Noord-Amerika heeft alleen 'de Ned. Geref. kerk in Natal onze vraag, of een nadere formuleering van het dogma der Heilige 'Schrift noodig of wenschelijk geacht wordt, ontkennend beantwoord. En al hebben wij, hetgeen wij betreuren, van de andere kerken geen antwoord op de door ons gestelde vragen ontvangen, zooveel blijkt uit de ingekomen brieven 'toch wel, dat èn in Zuid-Afrika èn in Noord-Amerika de vraag is opgekomen, of het niet noodig is, enkele punten der belijdenis, waaronder dat der Heilige Schrift, nader te formuleeren.

Er is belangstelling voor deze zaak.

Niet alleen is ons namens de Gereformeerde kerk van Zuid-Afrika bericht, dat ze 'öns rapport gaarne wilde ontvangen om het op haar Synode te ])ehandelen, maar ook 'heeft reeds de Synode dezer kerk, die in 1924 te Rustenburg, Transvaal werd gehouden, een commissie benoemd om de zaak van den uitbouw der belijdenis in studie te nemen. En in een brief, door deze commissie aan de Synode der Chr. Geret. kerk in Noord-Amerika van 1928 gericht, wordt onder de punten, die voor den uitbouw in aanmerking komen, allereerst genoemd; het gezag der Heilige Sciirift tegenover de moderne critiek.

De Christelijke Gereformeerde ^ kerk in Noord-Amerika heeft in 1928 ook een commissie inzake uitbouw der belijdenis benoemd en de door ons gestelde vragen in haar handen gelegd. Het rapport dezer commissie aan de Synode der Chr. Geref. kerk_, die in Juni dezes jaars te Grand-Rapids, Mich., vergaderen zal, is reeds gepubliceerd.

De commissie adviseert daarin, op de eerste onzer drie vragen te antwoorden: „dat de Synode een nadere formuleering van de Gereformeerde leer aangaande de Heilige Schrift wenschelijk, zoo niet noodig, acht". Zij voert voor dit advies de volgende drie gronden aan: „1. Onderscheiden dwalingen van onzen tijd tasten het stuk der Heilige Schrift, hetzij door aanval of door negatie, in zijn hartader aan. Dit is een feit van zulke algemeene bekendheid, dat het aanvoeren van bewijs of voorbeelden in dezen overbodig mag worden geacht. 2. Gedeeltelijk door den invloed van deze dwalingen, maar ook vooral in aansluiting aan het theologisch denken van den nieuweren tijd, heeft de verdere ontwikkeling van de Gereformeerde Theologie in Gods voorzienigheid langzamerhand meerder licht doen vallen op elementen, die wel in dit aloude leerstuk lagen opgesloten, doch die niet in de Belijdenis uitgewerkt zijn, daar deze zich uit den aard der zaak aansluit aan de dwalingen van den tijd van haar ontstaan. Dit betreft onder meer zulke punten, als het organisch karakter der inspiratie, de verhouding van den menschelijken en den goddelijken factor bij het teboekstellen der Heilige Schrift, en de relatie van de goddelijke autoriteit der Heilige Schrift tot haar inhoud. (In verband met dit laatste punt zou het overweging verdienen, dat belijdenisuitspraken vastgesteld werden als de volgende: namelijk, dat de heilsfeiten tot het wezen der openbaring behooren, en dat de goddelijke autoriteit niet alleen betrekking heeft op de ethisch-religieuze elementen der Heilige Schrift, maar op de gansche Schrift). 3. Alhoewel dankbaar erkend mag worden, dat de Belgische Confessie, door zes artikelen aan de behandeling van het stuk der Heilige Schrift te wijden, de fundamenteele beteekenis van dit leerstuk op den voorgrond stelt, toch heeft geen van onze drie Formulieren van Eenigheid op het stuk der Heilige Schrift punten zooals onder 2 genoemd uitgewerkt. Gelijk nu de vaderen het leerstuk aangaande de Heilige Schrift gehandhaafd en ontwikkeld hebben tegenover de dwalingen van hun tijd, zoo zien wij ons de taak aangewezen, om met het meerder licht tegenover de nieuwere dwalingen dit leerstuk verder toe te passen en breeder uit te werken."

Omtrent onze tweede vraag, die naar de wijze, waarop aan de behoefte aan nadere formuleering zou moeten worden voldaan, wordt in dit rapport gezegd: „Het is het gevoelen uwer Commissie, dat over de problemen, die samenhangen met deze vraag, beter te oordeelen zal zijn, nadat de studie van een mogelijken uitbouw der Confessie eenigszins verder zal zijn voortgeschreden. Hierbij moet ook bedacht, dat vooreerst de mogelijkheid nog open blijft, dat de uitbouw der Confessie zich niet zal beperken tot het leerstuk der Heilige Schrift alleen. Daarom adviseert uwe Conunissie, dat de Synode uitspreke, dat zij vooralsnog niet gereed is, een definitief antwoord op deze vraag te geven."

En omtrent onze derde vraag, welke punten in een nadere formuleering zouden moeten opgenomen worden, zegt de commissie: Naar alle waarschijnlijkheid zal ook hier de arbeid zelf van den uitbouw eerst volle helderheid schenken. Voor een voorloopig antwoord zou uwe Commissie haar advies willen ontleenen aan wat boven gezegd is. Daar werden de volgende punten aangegeven:1. het organisch karakter der inspiratie, 2. de verhouding van den menschelijken en den'goddelijken factor bij het teboekstellen der Heilige Schrift, en 3. de relatie van de goddelijke autoriteit der Heilige Schrift tot haar inhoud, onder anderen, dat de heilsfeiten tot het wezen der openbaring behooren en dat de goddelijke autoriteit niet alleen betrekking heeft op de ethisch-religieuze elementen der Heilige Schrift, maar op de gansche Schrift."

Zonder vrees voor tegenspraak mogen wij' wel zeggen, dat de vraag, of het dogma aangaande de Heilige Schrift niet nader geformuleerd behoort te worden, ook buiten ons vaderland, zoowel in Noord-Amerika als in Zuid-Afrika, aan _de orde is.

Tot een bepaalden uitbouw is echter op dit oogenblik nog nergens besloten.

Naar ons gevoelen ligt hier een ernstige aanwijzing in voor de Gereformeerde kerken in Nederland om hiertoe liet initiatief te nemen.

HEPP.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 juni 1930

De Reformatie | 8 Pagina's

Het rapport over den uitbouw der Belijdenis

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 juni 1930

De Reformatie | 8 Pagina's