GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Verwording.

Van groote beteekenis is een enquête, die door een Roomschen publicist (DUX) gehouden werd, inzake de toestanden onder de meisjes, werkzaam in fabrieken en ateliers (vooral in Brabant). Deze enquête wordt door „Ons eigen blad", het R.-K. opvoedingstijdschrift, onder leiding van Rombouts, genoemd „een a 1 armeerende en leerzame enquêt e". Leerzaam is ze zeker. We nemen uit het verslag een stuk. over, waarbij we natuurlijk rekening houden met het feit, dat de vragen uitgaan van de R.-K. beschouwing. We lezen dan in „O. E. B." (15 Juni):

Verschillende der enquête-vragen vallen niet op ons terrein. We laten die rusten, maar vragen de aandacht voor enkele der overige. In aanmerking komen dan vooral: lij st 1, „over de toestand op godsdienstig gebied", en 1 ij s t 5, „over de toestanden in en buiten de fabriek op zedelik gebied". Tot lijst 1 behooren o.a. de volgende vragen: Kennen de meisjes die in de fabrieken werkzaam zijn, in het algemeen goed de voornaamste punten van het geloof? Wordt in de fabriek veel over 't geloof gesproken? Over de priesters? Weten de leden van de K. J. V. dan wat ze moeten antwoorden?

Van de tien antwoorden^) op deze vragen, in DUX afgedrukt, zijn er negen ongunstig. Ziehier enkele staaltjes: Weinig praktiese geloofskennis. Er wordt veel met het geloof gespot. Er wordt ook veel over de priesters gesproken en dan met grote minachting, speciaal over de verhouding tussen priesters en religieuzen. De K. J. V.-ers menen, dat zwijgen beter is dan er tegen in te gaan. — De kennis van het geloof is zeer gering. De grote kwaal op de fabrieken hier is niet het spreken over 't geloof in slechte zin, maar slechte taal in 't algemeen. — De hoofdpunten van 't geloof zijn gekend. Over 't huisbezoek der priesters wordt veel gesproken; dan wordt kritiek op hen uitgeoefend, en de K. J. V.-ers doen daaraan mee. — Geen der meisjes, misschien enkele, kennen de voornaamste punten van het geloof. Er wordt veel over 't geloof gesproken. Ook over de priesters, in ongunstige zin — over paters minder ongunstig. De priesters zijn te veel op het geld uit in hun kerken enz. Op deze fabriek cirkuleert onder de meisjes nog geregeld Maria Monk. — Weinig kennis van 't geloof. Veel oppervlakkigheid. — De meisjes kennen van 't geloof zeer weinig, omdat ze het thuis niet leren en in de kerk niet luisteren. De K. J. V.-ers weten over 't algemeen niet wat op de opmerkingen tegen geloof en priesters te antwoorden; de aanvallen tegen 't geloof betreffen dikwels historiese kwesties. — De meesten kennen de voornaamste punten niet. Besproken worden: eeuwigheid, spiritisme, vrijmetselarij en de biecht. De priesters worden beschuldigd van lui leven en grote rijkdom. De K. J. V.-ers weten dikwels niet, wat te antwoorden. — De kennis van 't geloof onder de meisjes is zeer gering.

Tot lijst 1 behoorden ook de volgende vragen: Hoe is in 't algemeen de houding van de meisjes in de kerk? Hoe is die in 't bizonder b-ij he-t Mishoren; leven ze mee met wat op het altaar gebeurt? Zijn de meisjes boven de 18 jaar over 't geheel nog godsdienstig te noemen? En weer zijn helaas de antwoorden voor het merendeel teleurstellend. Slechts één is onverdeeld gunstig: „De meisjes hebben alle een klein missaaltje, dat door de Direktie aan het personeel gegeven is. Zo leven ze goed mee met wat op het altaar gebeurt. De meisjes boven 18 jaar zijn nog godsdienstig". — Van de rest schrijven we enkele staaltjes over. De meisjes hebben weinig idee van wat in de kerk gebeurt. Tegenover een grote groep die tot volslagen ongodsdienstigheid vervallen zijn, staat een sterke groep van diep godsdienstige meisjes. — De houding in de kerk laat veel te wensen over. Veel meisjes geven door praten en lachen blijk, niet te weten wat er in de kerk gebeurt. Ook ouderen dikwijls zeer lichtzinnig. — De houding in de kerk kon beter. — De houding in de kerk is slecht èn in 'talgemeen èn wat betreft het Mishoren in 't bizonder. In den regel horen ze 's Zondags wel Mis, maar niet op de verplichte feestdagen. — Bepaald ongodsdienstig zijn de meisjes niet te noemen, wel is 't geloof in die jaren verslapt. — De houding over 't algemeen onverschillig. Brieven lezen, poeieren, nagels manikuren gebeurt allemaal in de kerk. Godsdienstig in zover dat betekent naar de kerk gaan, verder niets. — Totaal-indruk: de stad is weinig godsdienstig meer, de buitenplaatsen veel godsdienstiger. Wat het winkelen kantoorpersoneel betreft, dezen beschouwen alles wat godsdienst en godsdienstig is, meer voor de mindere man.

Als antwoord op de ondervraag: Wat acht ge bij u ter plaatse de grote reden van ongodsdienstigheid, werden aangegeven: Vroegtijdige verkering, dansvermaak. — Gebrek aan degelike opvoeding. — Het vergeten van het ware levensdoel, de eerste vraag van de katechismus en onwetendheid. — Achterdocht tegen alles wat van de Kerk komt. — Het najagen van genot in alle vormen. — Onwetendheid, menselik opzicht, sterke anti-katolieke propaganda, die een klaar gemaakte bodem vindt in de zucht naar ontspanning (de A. J. C. organiseert dikwels ontspanning die samenvalt met de tijd om Mis te horen). — Genotzucht en lichtzinnigheid. — Onwetendheid op gebied van geloof, menselik opzicht en lichtzinnigheid. Uit 1 ij s t 5 kiezen we de volgende vragen: Hoe zijn de volksvermakelijkheden bij u? Wat is uw oordeel over de kermis en het dansen? Hoe is de kleding buitendefabriek?

Enige uittreksels van antwoorden: De volksvermakelikheden in 't algemeen, en kermis en karnaval in 't bizonder hebben slechte invloed. De kleding is over 't algemeen goed. — Het gewone volksvermaak is bioscoop en danszaal. Veel meisjes gaan geregeld dansen. Er is geen volksfeest, of het heeft slechte invloed op de meisjes. Veel jonge meisjes krijgen de sleutel mee en komen dan laat in de nacht thuis. Sommige komen helemaal niet thuis, met toestemming van de ouders, en slapen dan buiten of in bepaalde gelegenheden. — De meeste meisjes lopen haar zedelike mislukking juist op bij gelegenheid van de volksfeesten. — Grote zedelike onheilen blijken vooral het gevolg te zijn van kermis, karnaval, festival etc. De kleding is buiten de fabriek veel slechter dan op de fabriek zelf. — De meisjes van de stad dansen veel. Op buitenplaatsen alleen 's Zondags. In de danszalen gebeurt veel kwaad, (volgt weer de mededeling van de huissleutel). De kleding buiten de fabriek is slecht. — Kermis en dansgelegenheden zeer gevaarlik. — Kleding slecht. — Veel gedanst. De kermis is een ware ramp. De vrucht van een heel jaar wordt er dikwijls kapot geslagen.

Een andere vraag van dezelfde lijst was: Zijn er bijuveelmeisjes, diedevroegtijdigeverk e r i n g a Is i e t-s gew oons beschouwen en niet als een van de grootste ramp-en die onze jeugd bedreigen? Slechts een viertal antwoorden, maar welsprekend in hun eenstemmigheid: Vroegtijdige verkering wordt als nodig beschouwd. — De meesten vinden vroegtijdige verkering heel gewoon. In één plaats is er bijna geen meisje boven de 15 jaar dat geen verkering heeft. — Er zijn hier heel veel meisjes, die de vroegtijdige verkering als iets gewoons beschouwen. — De meesten menen dat het zo hoort.

Op de vragen: Gaan de meisjes veel naar de bioskoop? Hoeveel zakgeld hebben ze? En sparen ze iets? liepen de antwoorden nog al uiteen, maar de meeste waren van het volgend gehalte: De meisjes van de stad gaan veel naar de bioskoop. Haast altijd in gezelschap van een jongen. Dat zijn geen vaste, maar verschillende, naar de dagen van de week. Er gebeurt dan veel kwaad. Zakgeld 75 et. tot f 1.50. Het kostgangers-systeem is hier veel verspreid. In één wijk is 90 pCt. der meisjes thuis kostgangster. Er zijn snoepwinkels die de loonzakjes namaken en er een lager bedrag opdrukken. Het bedrag dat op die manier overschiet, wordt betaald als wekeliks abonnement op die snoepwinkel. Die bedragen zijn dan van 5—6 gulden per week. — De meisjes gaan hier veel naar de bioskoop. Als er een film wordt afgedraaid voor personen boven de 18 jaar, gaan er de meisjes van 15 ook naar toe en zeggen, dat ze al 18 zijn. Ze krijgen over 't algemeen veel zakgeld; sparen doen ze als regel niet. Er wordt ook veel geld achtergehouden op het loon. — Het vervalsen van de loonzakjes is een veel verspreide kwaal.

Op de vraag: Wat beschouwt u als de voornaamste oorzaak der tegenwoordige lichtzinnigheid bij u ter plaatse? werd onder meer geantwoord: Weinig toezicht der ouders en het niet bekend zijn met de tijd en de gevaren waarin hun kinderen moeten leven. — Gebrek aan godsdienstkennis. — Gebrek aan degelike opvoeding der meisjes. — Het feit, dat de ouders te weinig op de kinderen letten en ze zoveel vrij geven. — Gebrek aan godsdienstkennis en beleving van het geloof.

Leerzaam ja!

Want zou, mutatis mutandis, in velerlei opzicht van protestantsche jonge menschen niet hetzelfde moeten worden gezegd.

Ook hier klinkt de kreet: o, het gezin, het gezin!

Arbeidsvreugde.

In „De School met den Bijbel" schrijft D(rewes) op zijn eigen frissche wijze o.a. over de keuze van een beroep. In dat verband spreekt hij ook over arbeidsvreugde, en geeft deze zeer practische opmerking, die voor zeer velen in onzen tijd geschreven schijnt:

Nu kunt je wel over arbeidsvreugde gaan praten en je kunt er heel goede dingen over zeggen. Maar als je niet gaat tot het eerste begin, dan raak je de zaak niet. Dan zegt iemand misschien: „Ik geloof, dat je groot gelijk hebt, zeker heb je groot gelijk, het is volkomen wallr, wat je zegt en toch peil je mijn geval niet". Het is met de arbeidsvreugde als met de huwelijksliefde. Ik beweer, dat huwelijksliefde plicht is. Niet zoo: „ik sta lijdelijk tegenover de liefde. Dat is een ding, dat je overvalt. En dat je straks weer even raadselachtig ontvalt. En alleen die menschen moeten met elkaar trouwen, die elkaar liefhebben". Neen, ik houd met beide handen vast aan dezen eisch: Huwelijksliefde is plicht. Zooals alle liefde plicht is. Heb God lief boven alles en uw naaste als uzelf is een gebod. Zooals vaderlandsliefde plicht is. Ouderliefde, kinderliefde, broederliefde pUoht is. Wie huwelijk zegt, zegt liefde. Wie met een man of vrouw getrouwd is, die is verplicht dien man of dié vrouw lief te hebben. Maar ofschoon ik aan dezen hoogen eisoh vasthoud en er geen streep, geen tittel of jota van wil laten vallen, toch zeg ik:

Drum prüfe, wer sioh ewig bindet, Ob sich das Herz zum Herzen findet.

En zoo is het met de arbeidsvreugde ook. Ob sich das Herz zum Herzen findet, d.w.z., of in vrije neiging ons instinkt uitgaat naar het vak, waarin we werkzaam zijn. Plicht is dood, waar liefde lacht, want de liefde is de vervulling der wet.

Dat is juist. Maar ook moet het duidelijk zijn, dat op deze en dergelijke gronden zooveel mogelijk bij de keuze van het beroep moet worden gerekend met den aanleg van het jonge mensch. Een jas, die ons niet gemakkelijk „zit" — daar houden we nooit van. Zouden we dan el een beroep waartegen we niet opgewassen zijn, met lust en vreugde, met liefde kunnen vervullen? We kunnen God danken, dat er ook ten dezen verheldering van het bewustzijn komt.

„PreekreSzen".

Met den nieuwen tijd komen er nieuwe kwesties. „Preekreizen" kunnen tot kwesties aanleiding geven. Ik heb het zelf bij ondervinding. Toen ik eens twintig ilometers was komen fietsen om een preekdienst .erens" te vervullen (mijn derde beurt dien dag) zei men daarvan niets. Maar toen ik later met een auto kwam, erwijl ik zelf chauffeerde en er niemand bij me was, ond men dat niet „gereformeerd". Ik geloof, dat D r m p e t a in het „Kerkblad v. Ov. en Dr." over deze westie een wijs woord spreekt. Hij zegt als volgt:

Br, D. A. te H. zendt ons 'n uitvoerig schrijven, maar waarvan de inhoud in 'n vraag van één regel is weer te geven: mag 'n Gereformeerd predikant of professor zich op Zondag per auto naar 'n andere plaats begeven om daar te preeken? Hij zet dan toch den chauffeur aan het werk.

Deze vraag is nu al zóó dikwijls beantwoord, dat 't onnoodig is, er telkens weer opnieuw 'n lange beschouwing aan te wijden. Dat óók op dit gebied de voorzichtigheid is te betrachten, staat vast. Zulk . 'n predikant mag niet iemand meenemen, die louter voor zijn genoegen meegaat. Is de afstand groot, kan hij evengoed van Zaterdag tot Maandag komen, zonder eenig bezwaar, hij doe het.

Maar als de briefschrijver onderstreept, dat niet eenig werk op Zondag gedaan mag worden, vergist hij zich, trouwens even later weerspreekt hij zichzelf. Er zijn vele, vele werken der noodzakelijkheid, ook tot de rechte uitoefening van den Dienst des Woords. Alles wat dien dienst doet slagen, geeft werk. De gasfabriek, de electriciteitscentrale, de koster, de boer, die zijn paard inspant en zijn gezin naar de kerk rijdt, de chauffeur die den dominé brengt, allen hebben ze wat te doen. En wij allen tenslotte evenzeer die ons op z'n Zondagsch aankleeden en gereedmaken om op te gaan. Laat er lust toe zijn om iets te doen, opdat de dienst wèl slage! Onze God is het waard, dat we ons allen wat moeite getroosten om als gemeente en voorganger saam te komen in zijn huis.

Heeft nu 'n predikant, gelijk in onze classe 70o dikwijls, 's avonds weer dienst in zijn eigen gemeente en laat hij zich 's morgens rijden naar 'n naburige gemeente en 's middags terugbrengen, opdat hij elders 'n schare moge stichten door de prediking van het Goddelijk Woord — wat ter wereld zou daartegen zijn?

Reeds de Joodsche Sabbath liet alle wei'k voor den dienst des Heeren toe. „Priesterlijke verrichtingen" (zegt de bekende Zeiler in zijn Bijbelsch Woordenboek) „bijv. slachten (op den Sabbath zelfs van 'n tweevoudig, verdubbeld offer. Num. 12 : 5; welk 'n dienstwerk ging hiermee niet gepaard!), offeren, besnijdenis (Matth. 12:5; Joh. 7:22); volgens den Talmud: eizen tot afkondiging der nieuwe maan, afsnijden der eerstelingsgaven enz., vielen niet onder het begrip der verboden werkzaamheden, want

Kinderen naar de kerk.

de ware heiliging van den Sabbath is: ods werken te werlien (Joh. 5 : 17). Vandaar de rabbijnsche spreuken: n het heiligdom is geen sabbath, het slachten verdrijft den sabbath".

En dat bij de rabbijnen, die zoo uiterst en uiterst streng waren, overigens!

Maar vervolgens, heelt onze briefschrijver nooit gehoord van het verschil, dat er bestaat tusschen den Joodschen ceremoniëelen Sabbath van Israël en den oorspronkelijken Sabbath van de Scheppingsordinantie? En hoe God dezen laatsten afleidde uit Zijn eigen rusten, maar dat tegelijk weer werken was tot Zijns Naams verheerlijking?

Wil onze briefschrijver hier meer van weten, dan leze hij er 't artikel „Sabbath" in de Christelijke Encyclopaedic maar eens op na en wende hij zich tot zijn predikant om nadere inlichtingen over dit ingewikkeld onderwerp.

Want breede discussie, die maar in herhaling zou vallen van het al zoo menigmaal uiteengezette, kunnen we in ons blad, van hem of anderen, moeilijk toelaten.

Het blijkt dan ook telkens weer zoo bezwaarlijk om in zijn bezwaren niet zeer eenzijdig te worden. De briefschrijver beroept zich op het feit, dat men in Israël slechts 20 minuten mocht reizen, wat nota bene nergens in de Schrift staat, maar 'n op Ex. 16 : 29 gegronde ordinantie van Rabbijnen was; en stelt er tegenover, dat ^, onze voorgangeren" nu niet schromen, „wel 20 uren gaans uit hunne woonplaatsen te-gaan"!

Wie teveel bewijst, zegt het oude spreekwoord, bewijst niets.

Maar laten we Ie. geduld hebben met de menschen; het is altijd moeilijk aan het nieuwe te wennen; en 2e. grenzen weten te vinden en te houden; ik geloof, dat Dr I. ze wijst.

Om het gezin.

In „Bouwen en Bewaren", het blad waarin onze meisjes toonen ook wel een krant te kunnen redigeeren, las ik met instemming het volgende van (Mevr.) W. J. S.—K.:

Het gezin — daar gaat het om.

En — wie is de spil, waarom de s f e e r in het gezin dikwijls draait? Is het niet de moeder? En — hoe zal moeder die sfeer weten zuiver te houden, indien ze als meisje niet grondig is onderricht in onze heilige beginselen en hun toepassing op het terrein van gezin, en in staat en maatschappij voor zoover het gezin daai-mede in aanraking komt?

Wij, meisjes van nu, de vrouwen en moeders van straks, staan zooveel achter bij onze eigen moeders, die opgegroeid zijn temidden van de worstelingen om en de langzame dóórbreking van ons beginsel, van ons Gereformeerd, van ons antirevolutionair beginsel en die daardoor zoo vast staan als het om de consequenties van dat beginsel gaat. Omdat we die wordingsgeschiedenis niet mee hebben doorgemaakt, juist daarom moeten w ij op onze M. V. leeren, wat onze moeders door ervaring en beleving weten.

En daarom ook moeten we bij al ons werken en streven steeds trachten voor oogen te houden, dat het allereerst onze roeping is, onze taak in het gezin „naar eisch van Gods Woord te leeren vervullen"; of die taak van leidenden of van dienenden aard zal zijn, öf ook van beide. Daar moet allereerst de arbeid van onze vereenigingen op gericht zijn, bouwend en bewarend.

Kinderen naar de kerk.

Niet alleen voor Indië, ook voor Nederland is van beteekenis het vraagstuk van het meenemen van de kinderen naar de kerk. Uit een goed artikel van C. de Vries in het „Kerkblad van de Ger. Kerken in N.-Indië" knip ik de volgende regels:

Als het kind weet, dat vader on moeder het kerkgaan voor zichzelf en voor hun kinderen beschouwen als een vanzelfsprekend ding, en weet, dat het kerkgaan door vader en moeder gewaardeerd wordt als een b ij zondere gave Gods, dan — vraagt of dwingt een kind niet, om thuis te mogen blijven.

Maar natuurlijk, die dingen weet het kind niet uit de woorden van vader en moeder maar uit hun doen, uit geheel hun levenshouding.

En die levenshouding wordt volstrekt niet geheel, ofschoon wel voor een deel, bepaald door het trouw kerkgaan van vader en moeder zelf. Daar zit heel wat meer aan vast. Het zelf trouw naar de kerk gaan is voor de ouders een deel, een vanzelfsprekend deel trouwens, van het algemeen wandelen naar Gods inzettingen.

De noodzakelijkheid, de allesoverklimmende noodzakelijkheid van het wandelen naar Gods inzettingen moet dag aan dag, 's Zondags en door de week, door vader en moeder in woord en wandel voor de oogen van het kind worden getoond.

En daardoor moet het kind voelen, tasten, dat het wandelen in de vreeze Gods het normale, het vanzelfsprekende, en het afwijken daarvan een absurditeit is, een levensinkonsekwentie.

Inderdaad paedagogische vraagstellingen zijn wel eens heel moeilijk, maar ze zijn ook wel eens eenvoudiger dan wij denken.

^) Men houde in het oog, dat ieder afzonderlik antwoord, hier zoals in 't vervolg, de toestand van 'n bepaalde plaats of kring weergeeft. ; , .! > ,

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 juni 1930

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 juni 1930

De Reformatie | 8 Pagina's