GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJK LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJK LEVEN

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Te oud voor een beroep”.... III.

Met de tot dusver gemaakte opmerkingen zijn we er nog niet.

Uitgangspunt toch voor. onze beschouwingen was, dat schijnt vast te staan, dat bepaalde kerkeraden van te voren een besluit nemen omtrent den leeftijdsgrens van te beroepen predikanten.

We gelooven niet dat zulk een besluit nu, gezien de tot dusver gegeven beschouwingen, ook maar eenigzins verdedigbaar genoemd kan worden. Immers mag een kerkeraad van te voren bepalen, dat God misschien wel een predikant van 44 jaar, maar zeer beslist niet iemand van 46 jaar voor de eigen kerk heeft aangewezen? Is het stellen van een grens:45 jaar — of waar ook — niet reine willekeur?

Bij een examen is het wat anders. Daar moet men voorloopig nog wel met cijfers werken, en daar geeft een cijfer nu eenmaal een vrij scherpe afscheiding. Maar de dominees worden toch niet geëxamineerd op leeftijd?

Wel heeft het er allen schijn van.

Indien men vreest, dat men een 46-jarigen predikant, dien men beroept, niet meer kwijtraakt, hoopt men dan misschien een 44-jarigen dominee spoedig weer te zien heengaan, opdat hij zijn ouden dag in het midden der gemeente niet bereike? Of wil men een 44-jarigen wel tot zijn 65ste of 70ste jaar houden? Maar vergeet men dan, dat men dan altijd twee jaar langer moet zitten onder het gehoor van den 44-jarigen dan onder het gehoor van den 46jarigen?

Men.houde het mij ten goede, dat ik de neiging heb een weinig den draak te steken met dergelijke bepalingen, maar gemeentes, die zulke buitengewoon logische bepalingen maken —• zoO' logisch, dat zij net precies niet op het leven passen — verdienen eigenlijk, dat zij er eens flink inloopen. Men zeide immers vroeger, dat elk volk' een vo-rst kreeg zooals het verdiende? De groote fout in een dergelijke bepaling is, dat men de werktuigelijkheid op het leven plakt; en werktuigelijkheid op het leven geplakt, brengt altijd den vloek van de onnatuur.

Laat toch iedere kerk bij de beroeping van een dienaar des Woords de .dingen leggen in de hand Gods, en open .en eerlijk pogen te zien, welke leiding God geeft en welken weg Hij wijst, en aan welken persoon Hij bindt.

Merken we zoo eenerzijds, dat er aan het veel beroepen worden van jonge predikanten nog al iets vast zit, aniderzijds blijkt ons ook, dat, indien de inlichtingen, die Dr Impeta ontving omtrent de bepalingen ; ^er 45-jarigen, juist zijn, ook hier de vloek van den modernen tij.d, de eenvormigheid en de mechanisatie ons heeft aangegrepen.

Maar daarmede hebben we toch niet.alles gezegd, wat we op het hart hebben. Nu we toch eenmaaJ over dit onderwerp spreken, willen we het toch ook wel eens open en nadrukkelijk zeggen, dat men niet moet denken, dat een preek van een jongen predikant altijd „frisscher" is dan die van een oudere. Ik heb wel jonge predikanten hooren preeken, die op een allerverschrikkelijkste manier termen uitzogen om er de eene dierbaarheid na de andere uit te lanceeren, terwijl zij den tekst in het midden der gemeente lieten liggen, onverklaard, en door henzelf wellicht onbegrepen.

Maar toch is het ook waar, dat ook oudere predikanten het .er wel eens naar gemaakt hebben, dat men in sommige kringen over het genus oudere predikanten niet al te vriendelijk spreekt. In het algemeen zou ik de klacht aldus kunnen omschrijven: o-nder de oudere predikanten komt het no.gal eens voor, dat zij een preek houden, die ook precies evengoed gehouden had kunnen worden in het jaar onzes Heeren 1650 en die, als de wereld dan nog bestaat, ook nog goed gereformeerd zou zijn in het jaar 2131. Voor een keer nu is dat best aan te hooren, maar wanneer de preek Zondag aan Zondag langs den machtigen stroom van den tijd heengaat, .en doet alsof ons geestelijk leven niets te maken heeft met de gebeurtenissen van eiken dag rondom ons, doet alsof onze strijd en onze moeiten geheel los staan van de beweging, van den tijd, die de onze is, dan verliest de Dienst des Woords de schare, en dan verliest zij ook den invloed op jonge menschen.

En ik geloof dat men vooral daarvoor in meer dan één kring ernstig bevreesd is, en dat het ^, te oud voor een beroep" mede uit dergelijke belevenissen is geboren.

Dan is er nog iets. In het algemeen kan gezegd worden, dat jongere predikanten meer critisch zijn bij hun preek, wat aangaat den logischen inhoud, dan oudere, voorzoover ik althans kan nagaan. Natuurlijk zijn er ook onder de jongere wel die dingen zeggen, die nogal „enorm” zijn. Maar als ik bijvoorbeeld eens uit een gedrukte preek mag citeeren: „kinderen moeten altijd en onder alle omstandigheden gehoorzaam zijn aan hun ouders; vooral gedoopte kinderen; en onder hen vooral ji^inderen van vooraanstaande ouders; en onder die zeer zeker oudere kinderen"; dan hebben we hier toch een. versterking, die alleen maar het effect van een verzwakking heeft, en een zinsbouw, die even doet glimlachen. Uit een andere gedrukte preek citeer ik: „dat de mensch staat met bleek beschaamde kaken, waarbij de schaamroodheid de schuld bewijst". Dit schijnt eenigszins de situatie weer te geven, die geteefcend werd do.or een predikant, die bij de behandeling van het onderwerp „als een dief in den nacht", in vervoering uitriep: „Stel U voor, mijne hoorders, ge hebt U des avonds ter ruste begeven, en een dief komt te middernacht; hij nadert uw slaapkamer, treedt bij U binnen, en steekt U een dolk midden in het hart. Wat zal dat 's morgens een ontwaken zijn!”

Een even groote desillusie bereiden echter jonge predikanten aan hun hoorders, als ze, zooals eens geschiedde door één van hen, aan de hoorders vertellen: „Uit de diepte van de eeuwigheid straalt het menschelijk zelfbewustzijn o.mhoog als eein fontein om altijd in den spiegel van de consciëntia terug te vallen en duizendvoudig te breken". Dit is even groote nonsens, maar het maakt tenminste den indruk van geleerdheid. En daardoor is het beter acceptabel. W.e zouden bijna zeggen, als iemand toch nonsens wil zeggen, laat hij dan geleerden onzin debiteeren, dan maakt hij tenminste nog een ietwat dragelijken indruk.

Maar mag dat zoo wel? Is de dienst des W.oords niet te heilig om er maar op los te praten, en om maar te zeggen wat ons fraai klinkt, maar in wezen onzin is?

Natuurlijk, dat iemand zich verspreekt, dat iemand een zin anders' afmaakt, dan hij zelf bedoelde te doen, zal meer dan eens voorkomen, en dat is vergeeflijk. Maar daarom gaat het niet. VVaar het om gaat is het debiteeren van schijnbare geweldigheden, die in werkeliikhe.i.d niets, maar dan ook niets, zegge.n.

Tenslotte. We vragen ons af of hij deze dingen ook niet dit element ligt, dat we er wel over kunnen, praten, maar dat er toch tenslotte altijd een residu overblijft, dat we eigenlijk het beste kunnen noemen: het is er omdat ook die dingen op hun tijd eens verschijnen. We moeten niet vergeten dat er achter al dergelijke dingen, achter al dergelijke ho.udingen ook iets zit van de wet: „het komt, omdat het, naar het schijnt, wel komen moet". Er is in de ontwikkeling der dingen een voortdurende variatie, en elke gestalte der dingen kan critisch tegemoet getreden worden. Ongetwijfeld is het de taak van de pers om op excessen met de noodige critiek te wijzen. Gelijk ook wij meenden critiek te moeten oefenen op de gesignaleerde houding jegens oudere predikanten. Maar verder — we erkennen dit onmiddellijk — ligt er in dit doen ook dat eigenaardige, dat het nu eenmaal komen moet in de ontwikkeling der dingen en dat het ook wel weer zal voorbijgaan.

God heeft in de geschiedenis van Zijn kerken vele middelen om de menschen langzamerhand aan het verstand te brengen, dat zij tenslotte met hun middeltjes en hun besluiten die kerk niet op de been kunnen houden. God zal aan Zijn kerken wel laten zien, dat zij het ook niet verwachten moeten van besluiten omtrent 45-jarigen.

Laten we - het verwachten, laten we het blijven verwachten, van den Geest des Heeren, die werkt in ouderen en jongeren. En als de Geest des Heeren in de raderen is, dan spreken ook oudere dienaren des Woords een' taal naar het hart van Jeruzalem.

Het Jaarboek.

Het jaarboek der gereformeerde kerken verscheen weer. Veel behoeven we van dit jaarboek niet te zeggen. Voor een luttelen prijs wordt ons een boekwerk geboden, dat eigenlijk alles zegt, wat we omtrent de gereformeerde kerken gaarne willen weten. Het bode is in hooge mate betrouwbaar. De redactie verrichtte met groote akribie haar werk, al bleef er dan misschien ook een enkel klein foutje zitten.

Natuurlijk koopt iedere meelevende gereformeerde dit jaarboek.

J. W.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 januari 1931

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJK LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 januari 1931

De Reformatie | 8 Pagina's