GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Karakter.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Karakter.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

IV.

Bij de vorming van het karakter komt het vooral aan op den wil. De stelling, die ik hiermee uitspreek, zal weinig bestrijding vindem, doch veel meer met zekere voorliefde worden aangehoord. Nadat het intellectualisme tijden aaneea, ook in de opvoeding, oppermachtig is geweest, is thans de ïeactie ingetreden. Niet meer de vorming van het intellect, doch de training van den wil staat tegenwoordig op den voorgrond. Door velen wordea de intellectueele goederen bij de zedelijke, de leer Mj het leven achtergesteld. Wanneer ik bij het karakter bizonderen nadruk op den wil leg, doe ik dit echter niet, om met den geest van den tijd mee te gaan, doch wel omdat God, zoowel door de redelijke-als door de zedelijke natuur den mensch Térre verheven heeft boven alle andere aardsche schepselen, en omdat wij vooral door onzea wil heerschappij oefenen, behalve over de wereld ook over onszelf. Intellectueele kennis-vermeerdering op zichzelf kweekt nog geen geheiligde persoonlijkheden. Men kan geleerd en toch geen karakter zijn. Wanneer de ontwikkeling van het verstand niet gepaard gaat met de vernieuwing van den w'il, ligt in deze disharmonie dikwijls de bron van intellectuaUsme, tvnjfel, spot, ongeloof, e.d. Eveneens mist hij, die op zijn stemmingen leeft, die vastheid en duurzaamheid, die voor karaktervo^rming onmisbaar zijn. 'Gevoelsmenschen zijn zelden karakters. Karakter is bij uitstek de zegen der wilsnaturen. Zonder een sterken en standvastigen wil geen karakter ook.

Toch duiken hier terstond allerlei moeilijkheden op. De vraag kan gesteld, of, indien er zooveel, zoo niet alles van den wil afhangt, karaktervorming dan geen onmogelijkheid wordt. Ten eerste moet het feit geconstateerd, dat er van huis uit ook zwakke, weifelende, trage naturen zijn; na'turen, wier wil Q zoo kracht-en futloos is. Voorts moet ook erkend, dat lang niet ieder als wils-type wordt geboren. Er komen ook velen als verstands-of gevoelstypen ter wereld. Bovendien gelooveu' wij immers, dat onze wil van nature verdorven en ge*bonden is, en leert ook de ervaring, da, t wij ieder behept zijn met onze zonden, die telkens sterker dan wijzelf blijken te zijn. En wanneer dit alles waar is, kunnen wij dan nog wel leeren te willen? Kunnen wij werkelijk leeren het goede te wilten? Kunnen wij ons zóó in onzen wil opvoeden, dat hij zich afwendt van het kwade en gaarne het goede volbrengt?

Hoewel ik den ernst van deze vragen niet onderschat, beantwoord ik ze nochtans volmondig bevestigend. De mensch kan ongetvirijfeld leeren willen. Hij kan zelfs leeren, het goede te willen. D© defecten en zonden van ons wilsleven zijn niet ongeneeslijk. Zoo lang wij nog gelooven in de aUesvernieuwende kracht van Gods genade, zoo lang behoeven wij gelukkig ook het geval van onzen wil niet voor hopeloos te houden.

Ten eerste zijn de eenzijdigheden van het verstands-en gevoels-en wilstype, zij het ook binnen zekere grenzen, te overwinnen. In het vorige artikel noemde ik reeds Petrus en Paulus. En naast deze kan ieder uit zijn omgeving de voorbeelden noemen van menschen, die' hoewel in het diepst van hun hart gevoelsmenschen zijndei, noch­ tans zich lot belijnde, trouwe karakters hebben omgevormd.

Ten tweede is het ook voor de aarzelende en zwakke naturen niet onmogelijk, om ~te leeren willen. En de eenige weg hiertoe is — hoe wonderspreukig het ook klinke — het willen zelf. Men kan slechts leeren willen door te willen. Het is er precies mee als met het geloof. Evenals wij tot vaster en mannelijker geloof komen, niet buiten het geloof om, doch juist door te gelooven, en door telkens weer te strijden en te bidden om te gelooven, aldus is het ook hier. Wij krijgen een sterken, standvastigen wil, niet buiten het willen cm, maar door gedurig te trachten, om toch te willen en te volbrengen, wat ons is voorgesteld.

Het komt hierbij dan ook vooral aan op de , wilsgewenning, de gewoonte, het aankweeken van hebbelijkheden, die onze tweede natuur worden. Elke ernstige poging om te willen, doet onzen wil sterker overhellen naar die zijde, die wij zoeken te bereiken. Het gedurig trachten om te willen slijpt a.h.w. de gangen van onze ziel uit, zoodat ons willen zich daarlangs voortbewegen kan. Het is daarom zoo mooi, wanneer in psalm 84 gezegd wordt, dat Gods pelgrims in hun hart gebaande wegen hebben. Door het gedurig verlangen naar Gods voorhoven worden in liun binnenste gladde, geibaande wegen aangelegd, waarlangs hnn. ziel al gemakkelijker naar Sion heentrekt. En het is daarom, ook uit zielkundig oogpunt, zoo meesterlijk, wanneer de Katechismus in Zondag 44 spreekt van het voornemen van Gods heiligen, om naar al Zijn geboden te leven. Zelfs de beste christenen betoonen hun gehoorzaamheid aan Gods wet nooit in volmaakte daden. Maar zij hebben wel een voornemen; en door telkensi het voornemen op te vatten, sterken zij den wortel van hun geestelijke leven en bevorderen zij het, dat hun gehoorzaamheid in al volkomener werken tot uiting komt.

Deze kunst van te willen leeren wij vooral hij onzen gewonen arbeid. Trouwens, de mensch is tot werken geroepen, en juist in de wij; ze, waarop hij zijn dagelijksche werk volbrengt, komt zijn karakter uit en kan hij zijn wil oefenen. De verstandelijke gaven zijn onderscheiden; maar de wijze waarop een jongen of meisje in huis of school, op vereeniging of club zijn taak opvat ©n volbrengt, verraadt wat karakter er in huist en profêteert ons ook reeds, wat zij later in het leven zullen zijn. Ik zal wel niet de eenige predikant zijn, die in de manier, waarop mijn leerlingen hun katechisatierplicht volbrengen, zich nu reeds zi© afteekenen, wat zij zelf later geestelijk en kerkelijk en hoe ook hun gedrag in het midden van de kerk zullen zijn.

Laten daarom wij, als ouderen, er 'bij onze jonge menschen op staan, dat zij, wat zij ondernemen, regelmatig en stipt afwerken. Laten wij van onzen kant bij hen zorgen voor een geleidelijke opklim^ ming in moeilijkheden. Maar laten zij van hun zijde voor geen enkele moeilijkheid terugdeinzen, doch het nèt zoo lang probeeren, totdat zij die onder de knie gekregen hebben. Ik word altijd ©en beetje kriebehg, als ik jonge menschen hoor zeggen, dat zij iets niet kunnen, of niet kunnen leeren. Dat is in negen van de tien gevallen geen kwestie van intellect of begaafdheid, maar één van wil en karakter en persoonlijkheid. Als wij iets niet minstens tien of twintig keer ernstig geprobeerd hebben, mogen wij niet zeggen, dat wij het niet kunnen. Zoo gaat het in het heele leven. Toen we als kleine kinderen nog niet konden loopen, zijn wij ook telkens gevallen. Het mislukte eerst veel meer keeren, dan dat het gelukte. Maar dan zeide moeder niet: arme stakker, ben jij zoo gevallen, blijf maar üggen. Doch als wij een verstandig© moeder hadden, moedigde zij ons aan: sta maar weer op, kind, en probeer het nog eens. En doordat wij het telkens weer probeerden, kunnen wij het thans. En de raad tot ieder, die, ook op later leeftijd, moeite met iets heeft, moet luiden, om 't opnieuw te beproeven. Wij hebben allemaal als jong© menschen onze troostelooze buien, waarin wij meenen, niets te kunnen 611 onverbeterlijke stumperds te wezen. - Maar juist door 't niet op te geven en 't aldoor weer te doen, blijkt het, dat wij toch meer kunnen dan wij zelf dachten.

Stanley vertelt, dat toen hij als jongen nog in het weeshuis was en hem daar de taak werd opgedragen om de bedden op te maken, hij niet ophield, voordat de dekens zóó onberispelijk waren gladgestreken, dat er een prins op had kunnen slapen. Zulk een zorgvuldige, taaie volharding, om ook het eenvoudige werk tot in het kleinst© toe af te hebben, getuigt van een sterken wil en voedt op tot een beslist karakter. Uit zulk een taaien, preciesen bedden-opmaker moest wel ©en doorzettende, alles-trotseerende wereldreiziger groeien. ^) Wie getrouw is in h©t kl©in©, zal het ook in hiet groote zijn.

Na dit alles blijft nog de moeilijkste strijd, de strijd met onze zonden. De genoemde moeilijkheden halen niet bij die, welk© wij in ons booze liart vinden. Hachelijker dan d© strijd tegen zichzelf bestaat er voor den mensch niet. De christelijk© kerk heeft tegen alle Pelagianisme van vroeger en later eeuw altoos beleden de algeheele verdorvenheid des menschen. Wanneer wij dit dogma in de werkelijkheid van 't leven openvouwen, beteekent het ook dit: de zonde, en ieder© zond©, draagt, wat men zou kxmnen noemen, een alom tegenwoordig karakter. Men behoeft nog niet zoo heel ver in zelfkennis gevorderd te wezen, om t© weten dat onze fouten en zonden in ons binnenste niet los naast elkander hggen, zoodat wij nu eens mèt deze en dan met gene te doen hebben. Het is veel meer zóó, dat ©Ik© zonde ons gansche wezen doortrekt, en dat wij dezelfde neigingen ©n hebbelijkheden terugvinden in alles, wat door ons wordt gedacht en verricht. D© gierigheid b.v. is uitingr van een karakterzonde, die hij den gierigaard in alles aan het licht treedt, zelfs als hij bidt ©n, zeker niet in onoprechtheid, bij God om verzoening en verlossing vraagt van zijn twaad. En de zonde, waarmee het aldus gesteld is, moeten wij nu meester worden en huitendrijven.

Dit is wel hachelijk, maar niet onmogelijk. Want ondanks dit alles is er nog iets anders. Dezelfde zonde, die alom-teg©nwoordig is in ons w©zen, is nochtans ni©t overal en in ©Ik© uiting in gelijke mate aanwezig. Wij weten allen, dat ons karakterkwaad ook aan den dag tomt in betrekkelijk onverschillige aangelegenheden, die w© haast even gemakkelijk anders zouden kunnen doen. Wij weten niet minder, dat het niet zooveel inspamxing vraagt, om ons kwaad in zijn eerste opkomen *t© beteugelen, dan wanneer het gelegenheid gehad heeft te groeien ©n zich t© ontplooien.

En hier wordt ons dan ook een uitweg ontsloten. Hier wordt ons een pad geopend, waarlangs een zwakke wil tot kracht komen kan. Laten wij meer heginnen met het kleine. Laten vdj ons kwaad eerst niet willen in de voor ons b©tr©kkelijk onverschillige zaken en omstandigheden. Laten wij het vooral in zijn allereerste aanvangen tegengaan. Laten wij hier inzetten, ©n dan zien, of w© niet verder komen. /Het zij herhaald: wie getrouw is in het kleine, zal het ook in het groote zijn.

Bov©ndi©n is er voor Gods bondelingen nooit reden, om troosteloos neer te atten. Is niet het heele verhond met zijn beloften en sacramenten, is niet al Gods genade, ja zelfs d© volle Heilig© G©©st en God Zelf tot onze beschikking gesteld? En Zijn kracht is almacht. Aan Zijn hulp is ge©n ©inde. Hoe meer wij daarvan gebruik maken, zullen wij ook vorderen, en ook in ons willen tot helden Gods worden omgevormd.

E. D. KRAAN., .


*) Aangehaald door Fr. W. Foerster, Schule und Charakter; en hieruit weer overgenomen door H. van Dijk, Karakter, 25-26.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 februari 1932

De Reformatie | 8 Pagina's

Karakter.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 februari 1932

De Reformatie | 8 Pagina's