GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De toekomst van het Calvinisme.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De toekomst van het Calvinisme.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

III.

Wat het Calvinisme kenmerkt en wat het in de groote geesteswors teling met het humanisme z'n bijzondere kracht verleent, was in de eerste plaats, zoo zagen wij, dat het aan een zeldzajne diepte paart een buitengewone breedte. Als een tweed© kenmerk kumien wij daarnaast nu noemen, dat het in zich vereenigt de hoogste gleb on denheid èn tegelijk de hoogste vrijheid.

De hoogste gebondenheid, immers omdat God is de volstrekte Souverein, zijn wij, die in Hem ge^ looven, in heel ons leven, in ons geloOif maar niet minder ook in onze levenspractijk en dat over de heele linie, niets uitgezonderd, gebonden aan de bekendmaking van Zijn waarheid en Zijn wil in Zijn Woord.

Dat heeft men soms weleens voorbij gezien. Rome b.v. ziet het Calvinisme als het beginsel van do absolute bandeloosheid, als de verwerping van alle gezag. Voor Rome gelden de Middeleeuwen nog altijd als het eigenlijke glorietijdperk vaji het Christendom. Immers, toen was heel het kuliuurleven nog bovennatuurlijk gebonden. Toen was op aard© werkelijk iets gerealiseerd van de „civitas Dei", den Godsstaat, waarin Christus door Zijn Kerk Zijn macht en heerschappij, ook in het wereldleven openbaarde, Avaarin schier op elk gebied het menschenleven zich aan de autoriteit van 'Zijn kerk en daarmee ook aan Zijn autoriteit onderwierp. En dat dat nu zoo totaal anders is geworden, dat wij nu leven midden in de volstrekt autonome humanistisch© cultuur, dat in de Fransche revolutie de grondslagen van het politieke gezag onderstboven zijn gekeerd, dat in de na-Kantiaansche wijsbegeerte het menschelijk denken zich geheel van de openbaring Gods heeft losgemaakt, dat in de moraal meer en meer alle normen zijn losgelaten, daarvoor meent het, voor een groot deel althans, het Cialvinisme, dat het waagde het gezag van de Kerk van Rome, de stedehouderes van Christus, aan te randen, aansprakelijk te mogen stellen.

Niets is echter minder waar dan dat. De oorsprong van de humanistische vrijheidsidee, zooals die o.a. in de Fransche revolutie en in het Duitsche Idealisme heeft gezegevierd, moet niet gezocht worden in het Calvinisme. Dien dient men veeleer, zooals vooral het nieuwere onderzoek steeds klaarder aan het licht brengt, te zoeken bij de Spirituahsten van Galvijn's dagen, als een Seb. Francfc en Schwenckfeldt, de voorloopers van het moderne humanisme.

Maar zoo krachtig als het kan heeft Qalvijn steeds weer daartegen positie gekozen. Zeker, het gezag van Rome's Kerk liet hij los, omdat hij niet duldde', dat een mensch zich dekte met de autoriteit, die alleen aan Christus als het eenig waarachtig Hoofd der Kerk toekomt. Maar er is geen sprake van, dat het verwerpen van het kerkelijk en pauselijk gezag bij hem voortkwam uit of leidde tot een autonoom vrijheidsbegrip als van het moderne humanisme. Hoezeer hij zich kantte tegen het uitwendige, aangematigde gezag van Rome, onverzwakt bleef hij handhaven de autoriteit van het Woord van God. Ja, dat hij met zoo ontzaglijke felheid de autoriteit van de pauselijk© kerk aantastte, was juist, omdat hij het volstrekte gezag van het Woord van God zóó hoog stelde, dat hij geenj ander volstrekt gezag daarnaast dulden kon.

En het is waar, dat buigen voox het gezag van Gods Woord was voor hem wel iets anders dan de letterknechterij van vele Biblicisten van zijn dagen, zooals de Wederdoopers, die van iets als de historische voortschrijding van Gods openbaring in Zijn Woord niets verstonden en ïcramp^ achtig zich aan den een of anderen, uit zijn verband gerukten tekst vastklemden. Maar hoezeer Calvijn afkeerig was van een slaafsch bukken voor de letter, dat deed bij hem toch niet het minste ook maar tekort aan den eerbied voor en de onvoorwaardelijke onderwerping aan het levende Woord van Gods waarheid en v/et.

Aan Laelius Socinus schreef hij in 1552 dezei woorden : „Wat mij aangaat, ik heb steeds een afkeer gehad van paradoxen en schep in spitsvondigheden in het minst geen behagen. Daarentegen is er niets, dat mij ooit beletten zal om openlijk te belijden, wat ik uit het Woord van God geleerd heb. Want in de school van dien leermeester wordt ons niets meegedeeld, dan wat nuttig is. Derhalve is dit de eenige regel mijner wijsheid waaraan ik ook in de toekomst-trouw zal blijven: rust te vinden in Zijn eenvoudige leering". En elders heet het b.v.: „Dit moet gehouden worden voor het begin van het juiste inzicht, dat wij met eerbied alles omhelzen, wat God in de Schrift van Zichzelf heeft willen getuigen", ' getuigenissen, die tot in het oneindige te vermenigvuldigen zouden zijn en geen twijfel overlaten, of Calvijn nieit zijn kracht zoekt in volstrekte gebondenheid aani het Woord van God.

En dat blijft ook nog altijd wezensonderscheid tusschen Calvinisme en humanisme. Het „daar staat geschreven" blijft voor den Calvinist, alle humanistisch© minachting ten spijt, het laatste woord, waartegenover alles in ons moet zwijgen.

En nu kan niet ontkend, dat dit standpunt ook buiten den Calvinistischen kring nog wel door sommigen wordt ingenomen. Maar dan is het meestal zóó, dat het gezag van Gods Woord daar vaak maar al te veel van het woord der Schrift wordt losgemaakt of beperkt wordt tot de religieus-ethische zijde der openbaring, terwijl het Calvinisme steeds onverzwakt het onlosmakelijk verband tusschen Gods Woord en Heilige Schrift handhaaft en dat absoluut bindend gezag aan heel het Woord Gods in Zijn vollen omvang toekent.

Maar hoezeer wij nu als Calvinisten aanvaarden die volstrekte gebondenbeid in geloof en leven door het Woord van God, toch meenen wij, dat dat niets t© maken heeft met mensch-onwaardige slavernij, zooals men ons vaak verwijt. Ja sterker, wij geloo'ven zelfs, dat wij in die gebondenheid genieten een vrijheid, hooger en heerlijker zelfs dan de hooggeroemde vrijheid van het humanisme.

Waarom gelooven wij dat? Wel, die zelfde Calvijn, die zoo groote plaats inruimt aan het Woord van God, kent ook zoo groote waarde toe aan dat andere, dat daar bij hem 't noodwendig correlaat van vormt, het getuigenis van den Heiligen Geest.

Over de beteekenis van dien tenn is vaak heel uiteenloopend geoordeeld. Van mystieke zijde heeft men daaronder verstaan een stem uit den hemel of een mystieke openbaring Gods in de ziel vani den mensch, die hem rechtstreeks buiten de Schrift om allerlei ter kennis brengt, dat zich daarom ook geheel aan de controle van de Schrift onttrekt. Zoo is het door Calvijn zeker noodt verstaan. Bij hem staat het getuigenis van den Heiligen Geest nooit los naast de openbaring Gods in Zijn Woord maar staat h©t steeds daarmee in het nauwste verband, wat hem dan ook altijd met scherpte positie doet kiezen tegenover de geestdrijvers van zijn dagen.

En nog veel minder is het getuigenis des Geestes bij he: m de stem van onze eigen rede of ons eigen geweten. Zoo werd het in zijn dagen eigenlijk voorgesteld door Spirituahsten als Schwenckfeldt en in later tijd b.v. door Scholten, den vader der moderne theologie. In verband met de bedenkelijke uitwissching der grenzen bij deëfe monistische denkers verviel hier ook geheel Ket onderscheid tusschen Gods Geest en 'smenschen geest. Wat 'smenschen geest of rede hem getuigde, werd eenvoudig met de autoriteit van Gods Geest bekleed.

Bij Calvijn staat het geheel anders. Bij hem is het getuigenis van den Heiligen Geest, die bijzondere werking van Gods Geest, waardoor Hij het, in zichzelf niet doode, maar ook stellig levende Woord van God innerlijk ons zóó in Zijn Goddelijke majesteit en genade op de ziel bindt, dat wij voor. het gezag van Gods waarheid en wet daarin eenvoudig wel moeten buigen, dat wij er ons niet langer tegen kunnen, maar ook niet langer tegen willen verzetten.

Het getuigenis des Geestes is hier dus niet hetzelfde als het getuigenis van de Schrift. Het is het getuigenis van den Geest, Die de Schrift inspireerde, maar die nu ook verder gaat, die nu ook met dat getuigenis van Hem in de Schrift imierlijk als op' ons aandringt en ons als overweldigt, zoodat, wat in zichzelf waarheid Gods is, zich ook voor ons als waarheid Gods gaat doen gelden, zoodat, wat in zichzelf wet Gods is, ons ook innerlijk als wet Gods, waaraan wij ons ondererpen en gehoorzamen moeten, openbaar wordt, en dat alles zonder eenigen uitwendigen dwang, dat alles in volkomen vrije overgegevenheid.

Ziet men het heerlijke daarvan? Zoo wordt geooven dus niet een blindelings aanvaarden van ets, dat inderdaad objectief onredelijk is. Zoo ordt het door sommigen weleens voorgesteld. ods openbaring, die wij te gelooven hebben, ziet en dan als iets, dat als zooidanig met de menschie'ijke logica strijdt, zoodat gelooven feitelijk gelijk taat met volstrekt verloochenen van ons redelijk enken; wat Tertullianus b.v. eens aldus heeft itgedrukt: „credo quia absurdum", d.w.z. „ik geoof, niet ofschoon, maar omdat het ongerijmd is". Op dit standpunt doet m.a.w. het geloof het eohtenschelijke in ons werkelijk geweld aan.

Maar zoo is het voor het Calvinisme allerminst. ier gelooft men, dat door het Geestesgetuigenis de omhulling van ons geestelijk oog, dat, door de onde verduisterd, Gods Waarheid niet ziet, wordt eggenomen, zoodat wat eerst ons dwaasheid scheen en voor den natuurlijken, niet door Gods eest verlichten mensch, ook dwaasheid is, zich ons als wijsheid, ja, als de hoogste, als goddeijke wijsheid openbaart.

En zooi wordt gehoorzamen geen zwichten voor en gebod, dat innerlijk buiten ons blijft staan^ at is de groot© fout van eiken wettischen godsdienst. Daar wordt het: „gebod op gebod, regel op regel, hier een weinig, daar een weinig". Daar uigt men, met innerlijk weerstreven, voor een et, waarvan men het rechtmatige hoegenaamd iet inziet, omdat men aan den Wetgever volstrekt vreemd is.

En zeker, dat wettische standpunt heeft men et Calvinisme wel verweten. Ja, Troeltsch is zelfs zoover gegaan te beweren, dat vooral op' dit pimt er eigenlijk tusschen Rome en Calvijn niets geen onderscheid bestond. Maar grooter onrecht kan men Calvijn stellig wel niet aandoen. Ongetwijfeld, et grooten eerbied is hij vervuld voor d© maje^ steit van de wet Gods en meer dan Luther heeft ij de beteekenis van die wet ook in het leven van den Christen, den burger van het koninkrgk Gods gezien. Maar dat had bij hem niet legalisme, et „wettische'U godsdienst" niets te maken. Door et getuigenis van Gods Geest wordt, volgens em, het hart zóó innerhjk omgebogen, dat, tervrijl wij eerst aan Gods Wet met geen mogelijkheid aan wilden, er nu bij ons komt, wat Plaulus noemt, „een vermaak in de wet Gods naar den iiijwendigen mensch".

Het merkwaardige verschijnsel doet zich dan ook voor, dat Calvijn, die zoo heel sterken nadruk legt op den gehoorzaamheidsedsch daarnaast toch ook een zoo breede plaats inruimt aan de Christelijke vrijheid.

En die Ohristelijke vrijheid krijgt bij hem hu ook een zoo typisch ander karakter dan bij Luther. Luther, in zijn boekje: „De vrijheid van den Christenmensch", ziet, mes onder nominalistischen invloed, bijvoorbeeld van zijn leermeester Biel, de vrijheid als een volstrekt vrij zijn van de wet. De Christen heeft zich niet meer te laten leiden door de wet maar door de liefde. „Hebt God lief en do© verder, wat ge wilt", zegt hij Augustinus na. Calvijn daarentegen zegt terecht, dat de Christen, de gerechtvaardigde .in Christus, nu, vrij van de wet als weg tot de zaligheid, toch weer in een positieve verhouding komt tot de wet, n.l. als regel der dankbaarheid.

Maar, al blijft in die vrijheid bij 'Calvijn het ele-. ment van de gebondenheid bewaard, dat doet aan die vrijheid toch niets tekort. Integendeel, hier meer dan ooit geldt, dat de hoogste gebondenheid de hoogste vrijheid insluit.

En die heerlijke breede plaats, die hier aan de vrijheid wordt ingeruimd, is ook voor heeü de verdere ontwikkeling van het Calvinisme kenmerkend gebleven. Men denke slechts aan wat het Calvinisme beteekend heeft voor d© vrijmaking der wetenschap — de Vrije Universiteit! — zooals Dr Woltjer dat zoo helder heeft gedemonstreerd in zijn: „De Vrijheid der Wetenschap", of aan dat andere, wat Dr Kuyper indertijd in zijn bekende brochure zoo schitterend in het licht heeft gesteld, hoe het Calvinisme, juist in verband met zijn erkenning van Grods souvereiniteit en den eisch van gehoorzaamheid daaraan, oorsprong en waarborg is geweest, door alle eeuwen na Calvijn heen, van alle echtmenschelijke, óók b.v. van de politieke, constitutioneele vrijheden.

G. BRILLENBURG WURTH.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 oktober 1932

De Reformatie | 8 Pagina's

De toekomst van het Calvinisme.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 oktober 1932

De Reformatie | 8 Pagina's