GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De toekomst van het Calvinisme.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De toekomst van het Calvinisme.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

IV.

In de derde plaats zouden wij laten zien, hoe de groote kracht van het Calvinisme in zijn worsteling met het humanisme hierin ligt, dat het geeft de diepste rust en tegeilijk wekt de krachtigste activiteit.

Die rust is in bet Calvinisme te danken hieraan, dat daai-het eeuwig welzijn van den mensch in laatster instantie in den meest volstrekten zin komt af te hangen van Gods verkiezing, van Zijn souvenrein welbehagen, waardoor Hij verkiest en verwerpt, dien Hij wil.

Bij Rome ontbrak die rust ten eene^nmale. Bij Rome met haar wetsreiigie, waarin de mensch altijd weer zelf moet trachten door zijn goede werken of door zijn zieleworsteling den berg van Gods heihgbeid te beklimmen en waar de genade zooi gewonnen en zoO' ook weer verspeeld kan worden, bleef de ernstige mensoh tot zijn dood toe aan de meest martelende onrust en onzekerheid ten prooi.

En zeer speciaal was dat zoO' bij Rome kort vóór de Reformatie. Een sterk subjectivistische richting breekt zich dan steeds meer baan — vooral b.v. in de school van Ockam, waarvan Luther via Biel een leerling is —, die niet zoozeer nadruk legde op de genade, die de kerk objectief door middel van haar sacramenten uitreikt, maar veel meer waarde hechtte aan de zielkundige voorbereiding op die genade aan de zijde van den mensch. En zooals men nu nog in allerlei piëtistische kringen steeds weer zit met de vraag, oï de innerlijke gesteldheid van ons menschen, speciaal ons zondebesef, wel is, zooals dat behoort te zijn en tot een eindeloos aantal benmepken daarom de toevlucht neemt, zoo zag men dat zi^fdö ook in die Ockamistische vroomheid. Nooit kwam men gereed met de vraag, of 't berouw, de boete nu wel ernstig en diep en zuiver genoeg was.

En toen is Luther gekomen. En het is zijn onvergankehjfce verdienste, liever, het is Gods groote genade in hem ons geschonken, dat bij door zijn „rechtvaardigmaking door het geloof" aan die martelende onrust voor den geloovige een eind heeft gemaakt. Het kwam immers nu niet meer aan op' onze worsteling en inspanning, bet hing nu niet meer af van de graad van onze ernst in het gieesitelijke of van de diepte van onze boete. Het kwam nu alleen maar er op aan, in onbegrensd vertrouwen met z'n nood en ellende het te wagen met de onwankelbare trouw van dien God, die in Jezus Christus en in Zijn offer aan het kruis niet ernstig© of vrome of boetvaardige menschen, maar „goddelooizen rechtvaardigt".

Maar nu komt daarna Cialvijn. En neen, het is niet waar, zooals sommigen wel beweren, dat in plaats van de rechtvaardigmaking door het geloof, als bij Luther, bij hem nu komt de uitverkiezing. In die verrukkehjfce belijdenis van „God, die de goddeloozen rechtvaardigt" heeft Oalvijn voor Luther nooit ook maar het minste ondergedaan. En die behjdenis zal ^ ook in onze dagen door het Calvinisme-, wil het niet vervlakken of in speculatieve richting ontaarden, onverzwakt geh; mdhaafd dienen te blijven en. dat maar niet als i'(Hi op zichzelf staand leerstuk, maar als één van do grondtonen, die in heel onze religie, ook in heel iHize tevens-en wereldbeschouwing doorklinkt en doorklinken moet.

Maar wat Calvijn wèl doet, hij grijpt daarachter nog terug. Hij stelt er zich niet me© tevreden om in het heden, in het geloof zich in Christus, in de armen van Gods liefde te werpen; hij wil nog diepere, nog méér onwankelbare zekerheid. En die vindt hij nu in de belijdenis, dat God diegenen^ die Hij in het geloof, d.w.z. in Christus, rechtvaardigen wil, van eeuwigheid reeds heeft gekend en van eeuvngheid reeds aan Christus heeft gefgeven, zoodat onder ons geloof nu als het ware eeuwige fundamenten komen te liggen.

Men lette er wel op, het is niet zóó, dat Luthier dat had geloochend of niet had geleerd. Luther had er geen oogenblik aan gedacht de verkiezing te ontkennen. Maar ze stond voor zijn bewustzijn en in zijn beschouwing meer op den achtergrond, terwijl ze bij Calvijn in het geloofsleven ©en veel meer beheerschende plaats krijgt en ten volle wordt „cor ecclesiae", „het hart der kerk".

Ook hier staat het 'Calvinisme wel weer heel scherp tegenover het humanisme. In dat humanisme hangt alles tenslotte af van den mensch, van zijn vrijen wil, niet ten oairecbt© het bolwerk van het humanisme genoemd; men denke aan de felheid, waarmee door Erasmus, den grooten humanist, speciaal die vrije wil, dat souvereine principe in den mensch, tegenover de Reformatoren werd verdedigd. 'En in het Calvinisme is het juist omgekeerd. Hier is het juist „noch desgenen die wil, noch desgenen die loopt", maar louter en alleen „des ontfermenden Gods". Hjer wordt God op het hoogst verheerlijkt, maar tevens de mensch, met al zijn humaniteit, op het diepst vernederd.

Maar die verheerlijking van God geschiedt toch ook weer niet ten koste van den mensch. Hjoe meer hij die vernedering zich getroost en alleen in Gods souverein welbehagen in het geloof in Christus rusten gaat, hoe rijker de vrede en de/ vreugde is, die dan in zijn ziel daalt, hoe vaster zijn leven geestelijk verankerd komt te liggen, hoe meer zijn onrustige ziel waarachtig „tot zijn rust weerkeert". 'Wiant wat wisselt en verandert, „de genadegiften - en de roeping Gods zijn onberouweiijk".

Alleen, leidt dat rusten in Gods verkiezing, dat aan Calvijn zelf in zijn persoon, in zijn leven, óók in zijn denken die rust, die diepte, die vastheid geeft, nu niet tot een geestelijk quiëtisme, d.w.z. tot een leven van lijdelijk berusten ? M.a.w. doodt dat nu niet alle geestelijke energie en activiteit?

Die schijn heeft het wel - en dat is het, wat men dan ook altijid weer aan het Calvinisme verweten heeft. En inderdaad, 't valt niet te ontkennen, dat er in den loop der historie kringen geweest zijn, die zich Calvinistisch noemden en bij wie de uitverkiezing ook in het centrum stond, maar die daardoor helaas maar al te veel tot een uitermate gevaarlijke lijdelijkheid, zoowel ten aanzien van den strijd tegen de zonde in het eigen leven, als ten aanzien van de positie van het Christendom in het wereldleven, vervielen.

Maar hoe kwam dat? Wel, al noemden die kringen zich mystiek, in wezen waren zij veel meer rationalistisch, d.w.z. die uitverkiezing werd voor hen een logisch principe, waaruit ze allerlei conclusies gingen trekken en waarop ze een heel intellectueel systeem gingen bouwen, waar b.v. ook me© samenhangt, dat men voor zichzelf alleen in Gods genade wilde gelooven, als men eerst in bet afgetrokken© van Zijn verkiezing zekerheid had gekregen.

Dat gevaar — wij hopen er in ons laatste artikel breeder op terug t© komen — heeft Calvijn echter weten te vermijden. Voor hem stond iets als de verkiezing geheel in de geloofssfeer. En zoo zieai wij, dat bij hem die verkiezing, inplaats van de energie en d© activiteit te dooden, veeleer steeds de krachtigste activiteit heeft gewekt.

Dat lijkt weliswaar paradoxaal. En toch laat het zich heel go-ed verstaan. Want als God den zondaar verkiest, waartoe doet Hij dat? Calvijn heeft het steeds zoo klaar betuigd, dat doet Hij niet, opdat die verkorene nu alleen maar genieten zou van de vreugde van zijn begenadiging. Dat is het gevaar, dat men in het Lutheranisme niet steeds ontloopen is. Dilar gold als het hoogst© altijd maar weer de zaligheid te smaken van het „Gij zijt verlost. God heeft u welgedaan". Maar bij Calvijn grijpen verkiezing en roeping ten nauwste in elkaar in. God v©rki©st, ja, maar, di© Hij verkiest, roept Hij nu ook en roept Hij niet alleen tot de genieting van Zijn genade, maar roept Hij ook in dien zin, dat Hij hun leven voor Zich, voor Zijn dienst, voor Zijn zaak, voor Zijn rijk opeischt, dat zij nu, van Hem gezegend, ook zooveel mogelijk in elk opzicht ten zegen zullen zijn.

Nergens zien wij dat duidelijker dan in het leven van Calvijn zelf. Zooals onlangs Doumergue nog zoo treffend heeft aangewezen, is het bijna onbegrijpelijk, hoe ©©n man, zóó zwak van lichaam als Calvijn, zóó ongelooflijk veel arbeid heeft kunnen verzetten. Zijn embleem was niet voor niets: twee armen, die een bloedend hart omhoog heffeai, met als onderschrift; laat ik maar verteren, als ik maar nuttig mag zijn!

En waarin ligt bij hem het geheim van die bovenmenschelijke activiteit? Nergens anders in dan in het besef door God uit vrije, souvereine ontferming tot Zijn genade en tot Zijn dienst verkozen te zijn.

Ja, daardoor kenmerkt hij zich tevens in al zijn werkzaamheid door dien zeldzamen moed, en onverschro'kkenheid.

Dezelfde Domnergue zegt het ergens zoo mooi i „Daar waren autoriteiten, hiërarchiën, oeremoniën; de gewetens vol helsche benauwenis, waren de wanhoop ten prooi. Daar weerklinkt als ©en donderslag van Gods hemel het leerstuk van de praedestinatie. En de menschelijfce autoriteiten breken, de hiërarchiën storten in puin, de ceremoniën en verdiensten beteekenen niets meer. Er is niets dan de souvereine, eeuwige wil van God.

Wat maken de beweringen van Rome en van de Sorbonne uit? Wat beteekent de woede van Koning en Keizer? AUe jukken vallen van den schouder. God, God alleen houdt alles in Zijn hand."

Maar er is nog iets anders, dat ons di© groote activiteit van het Calvinisme, ondanks, neen, juist in verband met het geloof in de eeuwige verkiezing verklaart. Petrus zegt ergens in zijn tweeden brief, dat de geloovigen hun roeping en verkieh zing vast moeten maken. En dan wijst hij den weg daartoe niet, zooals zoovelen in onze dagen, in een angstvallig naspeuren van de diepten van het eigen zieleleven, maar in een leven van gehoorzaam doen van Gods wil.

Dat heeft Cialvijn begrepen. Telkens weer dringt hij er bij de geloovigen op aan, dat zij zullen zoe^ ken den troost der verkiezing, maar dat niet door nieuwsgierig in Gods verborgen raadsplan te willen inblikken, maar door uit het geloof en uit dfei vruchten van het geloof, de werken der dankbaarheid, van him verkiezing practisch bevestigd t© word©n.

Daarmee bedoelt Calvijn natuurlijk allerminst den diepsten grond voor onze geloofszekerheid te zoeken in iets in den mensoh, in wat hij doet. Het geloof rust bij h©m in laatst©r instantie in niets dan in Gods belofte in Christus, in God, die verkiest en roept, Z©lf. Maar zooals in een teven waarin weinig of niets van vruchten van verkies zing blijkt, als vanzelf de twijfel aan die verkiezing, moet rijzen, zoo moet ook — dat heeft C^vijn diep gevoeld — in een leven, 'dat vol van vruchten der verkiezing is, in dankbare, dienend© liefde voor God, het twijfelen aan de verkiezing als vanzelf worden teruggedrongen en het geloof erin al vaster worden gefundeerd.

De bekende Duitsche socioloog Max Weber is zelfs zoover gegaan, in die richting een verklaring te zoeken van de opkomst van het Kapitalisme, dat, volgens hem, ten nauwste met de opkomst van het Calvinisme samenhangt. De Calvinisten hebben, zoo meent hij, met een zoo enormen ijver ook op gewoon maatschappehjk gebied den arbeid in handel en industrie aangevat, niet omdat zij op zichzelf aan deze dingen zoo ovormatige waarde

hechtten — want doar hun, zooals hij beweert, ascetische levensbeschouwing, hechtten zij daaraan zelfs maar zeer bijkomstige waarde —, maar omdat zij in üen kennelijken zegen, flien zij op' hün arbeid al meer ondervonden, een bevestiging zagen van hun geloof in hun verkiezing.

Nu valt er stellig op deze historische constructie heel wat at te dingen. Maar ze bewijst in elk geval toch wel, dat het verwijt, dat het geloof in de verkiezing bij het Calvinisme noodzakelijk de menschelijke energie moet verlammen, volmaakt ongegrond is.

En dit is toch stellig ook een feit, dat de opbloei van handel en nijverheid, van wetenschap en Jninst in de landen, waar het Calvinisme wortel schoot, duidelijk getuigenis ervan aflegt, dat de wetenschap aleen uit genade door God verkozen te zijn, allerminst behoeft te leiden tot quietistisch hij de pakken neerzitten.

G. BRILLENBÜRG WÜRTH. ,

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 oktober 1932

De Reformatie | 8 Pagina's

De toekomst van het Calvinisme.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 oktober 1932

De Reformatie | 8 Pagina's