GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De Praedestinatie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Praedestinatie.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

III.

In ons vorige artikel deelden wij iets mee om-Irent eenige praedeslinalie-beschouwingen in de nieuwere theologie. Niet gaarne zouden wij willen l)eweren, dat het in dat religieus irrationalisme, of anti-humanisme of anti-ethicisme, zooa; ls het daarin aan het woord kwam, om het zelfde zou gaan als om praedestinatie-geloof in scfiriftuurlijken, reformatorischen zin. Verre vandaar! Maar inzóóver wijst het toch wel in dezelfde richting, dat men in elk geval begrijpt, dat God niet met menschelijke maatstaven van zedelijkheid en recht kan gemeten worden, dat Hij de volstrekte Souverein is en in souvereine majesteit oneindig hoog boven al wat wij menschen over Hem meenen te mogen decreteeren verheven is; dat Hij de volstrekte Souverein is, Die Zich in niets door ons tónden laat, maar in goddelijke vrijmacht doet, wat Hem beha, agt.

En dat is het nu ook, wat in de Schrift bij de praedestinatie voorop staat. In de praedestinatie gelooven wil m.a.w. zeggen: bekennen, dat wij God God moeten laten; wat Paulus zegt in Rom. 9, niet in stoïcijnsch fatalisme, maar in deii heiligen ootmoed en bescheidenheid des geloofs: „Wie zijt gij, o mensch, die tegen God antwoordt; zal ook het maaksel tot dengene, die het gemaakt heeft, zeggen: waarom hebt gij mij alzoo gemaakt? "

Nog anders gezegd, in de praedestinatie gelooven wil zeggen ervan overtuigd zijn, dat God wel steeds het recht heeft ons ter verantwoording te roepen, maar dat w ij natuurlijk nooit er ook maar één oogenblik aan mogen denken God te dagen voor onze vierschaar.

Maar daarin gaat het praedestinatie-geloof niet op. Het beteekent óók: God, omdat Hij souverein is, nu ook zien achter alle dingen, óók en niet het minst Hem zien als Dengene, Die in laatster instantie over het tijdelijk en eeuwig lot van mij en mijn medemensch beslist.

Hier komt nu bij velen de ergernis op. En dat is het, wat men telkens weer op allerlei manier, als men het al niet geheel en al verwierp, dan toch zooveel mogelijk trachtte te verzwakken.

Dat God Zich ook met het tijdelijk en eeuwig lot van ons menschen inlaat, dkt stemde men vanzelf gaarne toe. Maar dat tenslotte hier alles niet van onze, maar van Zijn Goddelijke „Entscheidung" (beslissing) af zou hangen, daar wil men niet aan. Dat doet, meent men, in ernstige mate tekort aan onze menschelijke verantwoordelijkheid. Dat leidt tot lijdelijke berusting. Maar dat niet alleen, omdat daarmee ook het voor eeuwig verloren gaan van een deel der menschen in Gods raadsbesluit opgenomen is en niet buiten Zijn wil omgaat, acht men dit een beleediging voor Hem, van Wien toch dit vaststaat, dat Zijn diepste Wezen Liefde is. En zoo zijn velen ertoe gekomen, dat eeuwig wel of wee ten slotte te doen afhangen van onze beslissing of hoogstens dat laatste, dat voor eeuwig verloren gaan van sommigen te zien als iets, dat geschiedt onder Gods toelating. Als men ons vraagt, of wij die aarzeling voor de belijdenis, dat het God is, „Die verkiest èn verwerpt, dien Hij wil", kunnen begrijpen, kunnen wij volmondig „ja" antwoorden.

Sterker, wie nooit bij deze gedachte innerlijk gehuiverd heeft, toont daarmee zoo duidelijk mogelijk, dat hij er nog nimmer iets van verstond.

Paulus heeft over deze dingen zich breedvoerig Uiilgesproken in Rom. 9—11. Maar wat wij daar vinden, heeft niet het allerminste van het dorverslandelijk, zonder eenige geestelijke bewogenheid erover redeueeren, zooals men dat, helaas, bij sommige Christenen weleens vindt. Er is zoo terecht door Noordmans op gewezen: in Rom. 9 spreekt niet de dogmaticus, maar de zendingsman, de man, die verteerd wordt door gloeiende begeerte der liefde om, als het kan, „er eenigen te behouden"; daar spreekt de Israëliet, die Christen geworden is, maar die toch Israëliet is gebleven en daarom het zoo vreeselijk vindt, dat Israël, Zijn broeders-naar het vleesch, het volk, waaraan toch ook eens de woorden en het verbond Gods waren toevertrouwd, dat dat Isra& l zich gesLoolen heeft aan den steen des aanstoots, door God in Christus in deze wereld gelegd.

En wij voelen Paulus in die aangrijpende hoofdstuikken aldoor met dat ontzaglijke probleem worstelen, zóó worstelen, dat hij bij oogenblikken er innerlijk als door verbijsterd schijnt.

Maar het einde is, dat hij, al blijven de raadselen en vragen vele en martelend, toch het belijdt: , , Uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen", alle dingen, dus óók dal bange, ook dat voor ons volstrekt raadselachtige van veler val en verwerping.

En zóó, in dien geest moesten óók wij alleen over iets als de praedestinatie spreken. Dlw.z. als wij die praedestinatie belijden, is dat, wij zeggen het nogeens, niet omdat dat voor ons is een oplossing, een menschelijke oplossing voor alle vragen en raadselen. Voor wie „praedestinatie" zegt, blijven daar tal van ontzaglijke problemen over, blijft daar niet het minst over dit meest benauwende probleem: waarom daar menschen zijn, wier leven geen opgang is maar ondergang, eindigend straks in eeuwigen jammer.

Maar nu moeten wij goed onderscheiden. Zijn die problemen nu alleen het gevolg van het geloof in de praedestinatie? M.a.w. vervallen die, als wij dat geloof in de praedestinatie opgeven?

Voor het grootste deel niet. Vooreerst, daar zijn er velen, die wel in een eeuwig leven en ©en eeuwigen dood gelooven, maar niet de laatste beslissing daarover in handen van God leggen. Zij zijn van oordeel, dat, als een mensch voor eeuwig verloren gaat, dal alléén is door zijn eigen ongeloof en onboetvaardigheid, terwijl God daar nu eenmaal niets aan kan doen.

Maar laten wij het tocli niet vergeten, daarmee verandert men aan de realiteit van de feiten als zoodanig niets; daarmee blijven die, even vreeselijk. Terwijl men, wat nog veel méér zegt, bovendien nu ook bij die onderstelling zijn God kwijt is.

Want een God, Die dat lijdelijk moet toelaten, dal een groot deel van Zijn schepselen door hun onwil en onbekeerlijkheid verloren gaat, Die dat misschien wel vreeselijk vindt, maar er niets aan kan veranderen, hoe gaarne Hij dat mogelijk ook zou willen, kan men Dien nog wel langer God noemen? Een God, Die zoo eigenlijk alleen als lijdelijk toeschouwer bij een zoo enorm belangrijk gebeuren fungeert, verdient Die nog maar één oogenblik ons vertrouwen?

Trouwens — en vergelen wij dat toch evenmin — de moeilijkheid begint niet pas bij de ongelijlkheid van lolsbedeeling in de eeuwigheid. Principieel vormt de ongelijkheid in dit leven reeds een evengroote, zoo niet nóg ernstiger moeilijkheid.

Laten wij eens aannemen, dat, in Pelagiaanschen geest, het lot van den mensch in de eeuwigheid een gevolg is alleen van zijn eigen beslissing in dit leven. Maar dat kunnen wij toch onmogelijk zeggen van dit leven zelf. Maakt dat in elk opzicht geen ongelooflijk groot verschil, in wat voor milieu, met wat voor karakter, aanleg, talenten iemand geboren wordt? Is er daardoor in het lot van ons menschen hier op aarde al reeds geen enorme ongelijkheid?

Maar waar en hoe en onder wat voor omstandigheden iemand geboren wordt, daar gaat het toch wel in elk geval in den meest volstrekten zin om wat men tegenwoordig dan noemt „Scliicksal", lotsbeschikking, waar hij zelf toch hoegenaamd niets aan kan doen.

En wil men nu óók dat aan Gods praedestinatie onttrekken, goed, maar wal beteekent hel dan nog, dat wij van geloof in God spreken? Dan is de eenige uitweg, dat wij komen tot de belijdenis als bij Gustav Aulèn en William Temple van „de lijdende Godheid", óf tot hel Perzisch dualisme van een God van het goede, maar die slechts zeer beperkte zeggenschap bezit en de rest moet overlaten aan de macht der duisternis.

Wie de praedestinatie loochent, moet dus niet meenen, dat hij daarmee uit de moeilijkheden uit is. Integendeel, voor hem beginnen pas recht aan alle kanten de moeilijkheden zich te vermenigvuldigen. En 'zeker, nu willen wij 'het nóg wel eens herhalen, óók het geloof in de praedestinatie laat voor ons menschelijk begrip tal van onopgeloste raadselen bestaan. Maar dit verschil is er alleen: In hel laatste geval, als wij gelooven, dat alles tenslotte van Gods praedestinatie afhangt, blijven er tal van moeilijkheden en vragen, maar die kunnen wij nu leggen in de hand van een God, Die waarachtig en ten volle God blijft, Dien wij bij lange na niet kunnen begrijpen en narekenen, W^ens wegen oneindig veel hooger zijn dan de onze, maar aan Wien wij, als de allerhoogste Mijesteit, rustig iil wat wij niet verstaan kunnen, overlaten. En die God laat Zich weliswaar door ons menschen nooit ter verantwoording roepen, maar dit ééne mogen wij van Hem nochtans zeker gelooven, dat al Zijn doen, óók dat wij niet doorgronden, gerechtigheid is en dat al Zijn wegen, óók die ons in hooge mate raadselachtig lijken, recht zijn.

En waarom durven wij dal laatste nu gelooven?

Zie — en dat is nu voor ons onderwerp een punt van hel grootste belang — de God der praedestinatie is de God, Die ons menschelijk begrip oneindig en nog eens oneindig vèr te boven gaat, wil men, de verborgen God, rond Wien wolken en donkerheid zijn. Maar dat is het eenige niet, dat wij zeggen kunnen. Hij is het. Dien wij! nochtans kennen, waarachtig kennen, omdat Hij Zichzelf aan ons bekend gemaakt heeft, omdat Hij in Jezus Christus, Zijn Zoon, Zich aan ons zoowel als de onkreukbaar rechtvaardige als ook de volkomene in liefde heeft geopenbaard.

Hier ligt, meenen wij, de groote tegenstelling tusschen hel praedestinaliebegrip van menschen als Snelhlage en dal van den Bijbel. Bij hen is de God der praedestinatie alleen de Verborgene, de Geheimzinnig-Onbekende, voor Wien wij menschen daarom alleen maar kunnen huiveren als, den God van de volstrekte „Umwertung aller Werle", van de meest grenzelooze willekeur.

Zoo is de Bijbel niet. Daar is de God der praedestinatie de Vader van onzen Heere Jezus Christus, de God der openbaring, de God des Verbonds. En waar de Bijbel steeds weer ons toe opw«kl, hel is: de verborgenheden aan den Heere onzen God over Ie laten en zelf ons te vergenoegen met het geopenbaarde, of misschien nog juister gezegd: om niet rechtstreeks in de verborgenheden Gods te willen doordringen, maar tot die verborgenheden te komen door de openbaring heen.

Dat laatste is b.v. ook de eenige weg om voor zichzelf persoonlijk van zijn uitverkiezing zekerheid te verkrijgen. Velen in den kring der gemeente zitten altijd weer met die vraag: ben ik uitverkoren? En op die vraag zoeken zij dan een antwoord, hetzij door af te dalen in de verborgen diepten van het eigen zieleleven, waar zij angstvallig naar kenteekenen van die verkiezing speuren, hetzij door in te dringen in het eveneens verborgen boek van Gods raadsbesluiten. Maar langs die wegen vinden wij hel antwoord op die vraag nooit.

Willen wij , weten, of wij uitverkoren zijn, dan dienen wij eerst ons zelf een andere vraag te stellen: wie is Christus voor mij? wat zegt mij Gods openbaring, in Hem mij geschonken? inhoever mag ik werkelijk! door genade den Heiland

toebehooren'? En is üal Vaalsie bij biis"inderdaad het geval, ja, dan Itan het niet anders, of dan leidt dat ook noodwendig tot tiet geloof in onze verkiezing. Want er is nog nooit een waarachtig kind van God geweest, die niet erkennen moest, dat, wat hem zich aan Christus-deed toevertrouwen, was Gods verkiezende genade over hem, die niet van harte moest beamen, wat Jezus zegt in Joh. 15: „Gij hebt Mij niet uitverkoren, maar Ik heb u uitverkoren".

G. BRILLENBURG WURTH.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 januari 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

De Praedestinatie.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 januari 1934

De Reformatie | 8 Pagina's