GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De Praedestinatie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Praedestinatie.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

VI

Wat wij in de laatste artikelen schreven deed ons, meenen wij, toch wel voldoende zien, dat het in de praedestinatie maar niet gaat om iets zonder meer irrationeels, om iels, dat wij eenvoudig in blind geloof, als 't ware „krachtens het ongerijmde", hebben te aanvaarden.

Het is wèl supra raüonem (d.w.z. boven ons verstand uitgaande), maar niet contra rationem (d.w.z. strijdig met ons verstand).

Het is wèl „jenseits" van wat wij, met ons beperkt uieiisclieJijk Ixigiip scnis ais; „Gut uiid Büse" zien, maar niet „jenseits" vom Guten und Bösen" als zoodanig.

Het is wèl iets, dat „geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en in het hart van geen mensch ooit is opgeklommen", maar het is daarom allerminst „zin-loos", integendeel, eens zullen wij tenvolle den oneindig rijken goddelijken „zin" ervan aanbidden en nü kunnen wij dat toch ook reeds tot op zekere hoogte.

Maar ook nog in een andere richting willen wij van dat laatste iets trachten te laten zien. Niet om daarmee de praedestinatie rationeel aannemelijk te maken! "Want dat kan niet en dat mag niet. Maar wèl om zooveel mogelijk den aanstoot en de ergernis weg te nemen, die niet in de schriftuurlijke praedestinatiegedachte, maar in de vaak zoo gebrekkige en onjuiste interpretatie ervan ligt.

Heel vaak stuit men op de voorstelling, alsof de uitverkiezing beteekent, dat de menschheid en de wereld als zoodanig slechts bestemd is voor het eeuwig verderf, terwijl, gelukkig. God nu hier en daar een enkeling „als een brandhout uit het vuur rukt" en hem Ziju genade bewijst.

Nu laat de Bijbel de vraag van het „hoevelen" bij de uitverkiezing buiten beschouwing. Als daar iemand Jezus vraagt: „Zullen er ook velen zijn, die zalig worden? " is het eenige antwoord, dat Jezus geeft: „Strijd gij om in te gaan".

Of als de Bijbel erover spreekt, schijnt hij telkens met zichzelf in tegenspraak. Nu eens wordt er gesproken van „een klein kuddeke", dan weer van „een schare, die niemand tellen kan".

Maar wat de Schrift wèl duidelijk laat zien, is, dat die voorstelling, waarop wij daareven doelden, in elk geval onjuist is. Niet mechanisch stelt ze ons de verkiezing voor, maar organiscli, of misschien juister gezegd, niet individualistisch, maar verbondsmatig.

Daarmee bedoelen wij niet te ontkennen, dat bepaalde individueele menschen voorwerp van die verkiezing zijn. Dat handhaven wij ten volle, omdat Gods Woord ons dat zoo duidelijk als het kan leert. Hoe dikwijls wordt daar niet ervan gesproken, dat „onze namen geschreven zijn in het boek des levens"? Welnu, onze naam, dat is toch wel zoo individueel als het kan.

Ja, wij kunnen daarom zelfs wel zeggen, dat in de verkiezing het echt-christelijk individualisme, juister uitgedrukt, de echl-christelijke persoonlijkheidsgedachtc gefundeerd ligt: de enkeling, die, als het moet, zich tegenover de massa durft te stellen, als hij zich maar door God verkoren en geroepen weet; de enkele ziel, die, krachtens die verkiezing, weet van oneindige waarde te zijn in de wereld en voor God.

Maar al willen wij dat persoonlijk element in de verkiezing tot geen prijs opgeven, dat mag ons toch nooit doen vergeten, dat die enkele ziel in de verkiezing toch nimmer als individu in volstrekten zin voorkomt. Wie God verkiest, verkiest Hij, zooals de gereformeerde verbondsbeschouwing steeds zoo duidelijk heeft laten uitkomen, in Christus als den tweeden Adam, d.w.z. als het Verbondshoofd van een nieuwe menschheid.

En die nieuwe menschheid, die God in Christus verkiest, dekt zich kwantitatief weliswaar nietrhet de oude, omdat er, naast de verkiezing, óók is de verwerping. Maar in kern, in wezen is het toch dezelfde menschheid, die in Adam viel.

M.a.w. verkiezing beteekent niet, dat het werk van God in Zijn schepping teloor gaat en slechts eenige armelijke resten gespaard blijven. Neen, daar is een wederherstelling aller dingen, een „wederom tot één vergaderd worden van alles in Christus", zooals Paulus het in Ef. 1:10 noemt, zij het dan, dat die wederherstelling, naar Kuypers woord, een critisch karakter draagt, een wederherstelling na uitzuivering van wat zich als kaf tusschen het koren bevindt.

Daar hangt mee samen een andere gedachte, die de Bijbel ook telkens zoo duidelijk in het licht stelt, n.l. dat de uitverkiezing er nooit is ten koste maar juist steeds in het belang der overige wereld.

Dut wordt, vaak ook maai-ai tö voel over het hoofd gezien. Wie de uitverkiezing belijdt, wordt er door velen op aangezien, volstrekt onverschillig te staan tegenover onze wereld en haar leven. En helaas, soms ook niet ten onrechte. Daar zijn er inderdaad, we duidden er straks reeds even op, die het voldoende vinden, als zij zelf maar uit „deze tegenwoordige booze wereld" verkoren zijn tot het eeuwige leven en nu rustig deze wereld verder laten voor wat ze is.

Maar wie zoo staan geven daarmee toch blijk ervan van de verkiezing in schriftuurlijken zin nog weinig te hebben verstaan. Want de Schrift leert het ons toch stellig heel anders.

Zeker, God verkiest Abraham om drager te zijn van Zijn zegen en van de belofte van de komende verlossing. En door die verkiezing isoleert Hij hem en zijn nageslacht uit het geheel van de hem omringende wereld, die Hij van nu af „laat wandelen in haar wegen".

En ongetwijfeld, dat schijnt voor die wereld verlies te beleekenen. En tóch is het dat niet. Integendeel, in plaats van verlies beteekent het voor die wereld veeleer winst. Want, krachtens Gods verkiezing gezegend, wordt Abraham juist in dien weg ten zegen voor alle volkeren.

Gods zegen concentreert zich als 't ware een tijdlang in hem, den uitverkorene, en zijn volk, maar om straks ten volle tot expansie te kunnen komen, om straks te meer van daaruit in heel het menschheidsleven te kunnen doorwerken.

In die richting ligt bijvoorbeeld ook nu nog altijd de oplossing van het zoo uiterst belangrijke probleem van de verhouding van kerk en wereld. Velen in onzen tijd verwijlen het nog steeds aan de kerk, dat zij zich als een uitverkoren kring isoleert in het midden van de wereld en achten dat liefdeloos en zien daarin een gebrek aan solidariteitsbesef en erbarming met die wereld in haar misère, en in plaats van dat geestelijk isolement der kerk op grond van haar uitverkiezing, zouden zij liever een kerk hebben, die geheel open midden in het wereldleven stond en waarin alles, wat het leven dier wereld beweegt, vrij kan nagisten. Daarvan, zoo meenen zij, zou veel meer invloed en kracht in het wereldleven uitgaan.

Wij gelooven dat niet. Krachtens Gods verkiezing is de kerk nu eenmaal iets eigens, iets aparts, geestelijk afgescheiden van de wereld. Dat wil niet zeggen, dat ze zich hoogmoedig boven die wereld verheffen mag. Want wat heeft zij als kerk, dat zij niet ontvangen heeft? Maar evenmin mag zij ooit haar geestelijk isolement prijsgeven. Want dat zou beteekenen haar uitverkiezing verloochenen.

Alleen, dat beteekent allerminst, dat die wereld haar daarom niet aangaat, of dat ze geen roeping in haar midden heeft. Die heeft ze terdege. En hoc meer ze krachtens haar verkiezing haar eigen zelfstandig karakter als kerk tegenover die wereld handhaaft, hoe beter zij die roeping zal kimnen vervullen.

En nu herhalen wij hel ten overvloede nogeens, óók met dit alles is natuurlijk nog allerminst hel mysterie van de praedestinatie opgelost in dien zin, dat alle donkerheid voor ons erin is opgeklaard en de ergernis, die er voor het natuurlijk menschelijk verstand in ligt, is weggenomen.

Maar voor hel geloof, dat in Christus en in Zijn Woord den verborgen God openbaar ziet worden, houdt dit mysterie — om het eens in de terminologie van O Ito uit te drukken — zóó toch op alléén mysterium tremendum te zijn en wordt het toch óók mysterium fascinosum, is het niet meer alléén een geheimenis, dat ons terughuiveren doet van ontzetting, maar wordt het, bij alle moeilijkheden, die blijven, tegelijk toch een geheimenis, dat ons met Paulus in het slot van Rom. 11 in aanbidding op de knieën doet zinken en zeggen: „O diepte des rijkdoms, beide der wijsheid en der kennis Gods. Hem zij de heerlijkheid in der eeuwigheid."

G. BRILLENBURG WURTH.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 februari 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

De Praedestinatie.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 februari 1934

De Reformatie | 8 Pagina's