GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Geestelijke verlating.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Geestelijke verlating.

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

Voor zoover ik weet, bestaat over dit oiidererp geen moderne litteratuur. Die vragen, die ik ij stelde, toen ik het begrip: „geestelijke veraüng" indacht en jie antwoorden, die ik daarop nijzelf meende te moeten geven, vragen en antwoorden tamelijk slerk psychologisch georiënteerd, ^^^ i^ lüet kimnen toetsen aan litteratuur, die .^rucht is van psychologisch denken en geschoold empirisch waarnemen. Natuurlijk had ik mij beicheiden tevreden kunnen stellen met mij neer e leggen bij de gangbare voorstellingen, die men laarvan heeft. Of na te praten zonder dat er foorstellingen aanwezig zijn. Om met de deur in luis te vallen, constateer ik, dat er voor mijn > esef geen geestelijke verlating bestaat. Ik zonder aatuurlijk pathologische gevallen uit. Het begrip van geestelijke ingezonkenheid en geestelijke veriorring; het opgaan in het, zij het ook consciënüeuse opvolgen van formalistische godsdienst-)leging is voor mijn besef iets geheel anders dan ; eestelijke verlating. ;

In een toestand van verdorring, van ingezonkenheid is psychische spanning geheel of nagenoeg geheel geweken, terwijl naar het mij voorkomt bij geestelifke verlating, tenminste naar het begrip, dat ik er mij van heb geconstrueerd, wat het dan zijn moest, de ziel vol emotioneele spanning is.

Het boekje van Gijs Voet: „Disputatie over de geestelijke verlating" en de verhandeling van zijn collega aan dezelfde Universiteit, Pirof. Hoornbeeck, die hetzelfde onderwerp op dezelfde wijze behandeld heeft, stelde mij teleur. Ik kan mezelf '^^ ^^^ ^^ vinden. De beide disputaties wriemelen van teksten, losse teksten, die ik met gepaste ijver aan het opzoeken ben gegaan, maar waarmee ik eindelijk vermoeid ben opgehouden. Omdat ik het nut ervan niet inzag en omdat ik mezelf eraan begon te ergeren. Een zwakke vorm van ergernis, maar toch ergernis. Ik dacht: Is dat nu toch de bedoeling van Gods Woord? Is de Bijbel ons nu werkelijk gegeven als een soort van citatenverzameling, waarmee men alles bewijzen kan, omdat losse teksten nu eenmaal alles kunnen zeggen, wat men er in legt. Misschien heeft de gebruikelijke indeeling van de Bijbel in hoofdstukken en verzen, dat in de hand gewerkt. Deze versgewijze indeeling is eenerzijds een bewijs van zijne onverwoestbaarheid. Een ander werk op litterair gebied had het onder dit atomistisch bedrijf niet uitgehouden, maar anderzijds is er misschien grond voor het beweren, dat de booze zich van deze anatomie bedient om het rechte verstaan van de HeiUge Schrift te belemmeren.

Verder wijst dat atomistische gebruik van de Bijbel en het citeeren van die ontelbare teksten (en dat is nu juist geen vriendelijke gedachte van me) in de richting van een ijverig gebruik van een concordantie. Een concordantie is een boek, dat natuurlijk iedere bijbelonderzoeker bezit, want ze bespaart een macht tijd. Ge wilt b.v. bij elkaar vergaderen al de teksten, waarin van verlating of verlatenheid en de synoniemen en equivalenten ervan, sprake is, en ge zijt zoo klaar.

Maar meer kan een concordantie niet doen en meer behoort ze ook niet te doen. Ze geeft niet aan het verband, waarin ze voorkomen.

De bijbelonderzoeker begint dan pas met z'n onderzoek, als hij tracht te ontdekken de existentiëele sfeer waarin ze voorkomen. Iedere ketter heeft z'n letter. Aan het geboren worden van dit spreekwoord is de textenindeeling en het misbruik van een concordantie zeker niet vreemd.

Nu lijkt het me toe, dat in die verhandelingen van Voet en Hoornbeeck de indruk gegeven wordt, dat er meer naar gestreefd is een verbijsterende overvloed van teksten bij elkaar te verzamelen, die dan als bewijsplaatsen moeten dienen, dan dat er met gepaste zielszorjlende ernst naar gestreefd is, om door die tekstpoorten heen, toegang te krijgen tot de zielewereld van de profeten, zieners, dichters, in wie de Geest Gods werkte en opereerde. Men spreekt wel eens van Vondelkenners, Bilder dij k-kenners, Goethe-kenners. Nu, dat zijn werkelijk ook de Vondel-genieters, de Bilder dij k-genieters, de Goethe-genieters. Maar eer ze genoten, hebben ze in moeizame arbeid zich toegang weten te banen tot de existentién van die groote mannen. Door de existenties van levensbodem, van nationale levensbinding, van tijden en omstandigheden, van tijdgeest, levensbeschouwing, enz. enz., die de zielen dier geesten structureerden en vulden. Die eer kunnen de eenvoudigen in den lande dien mannen en hun werk niet geven; daartoe behoort voor het minst een breede historische en litteraire kennis en ook niet het minst psychologische en characteriologische kennis. Ik zou willen vragen: Doet men Gods Woord niet oneer aan, als men tot de Godskennis, de Godsopenbaringkennis wil doordringen, zonder dat men er eerst naar streeft. Abraham-kenners, Mozes-kenners, Jesaja-kenners te worden? Dan toch wordt Gods Woord in zijn heerlijkheid, in zijn heerlijke, breede lijnen zichtbaar en troostrijk.

Teksten zijn zonder dat vaak gesloten poorten, 't Is mijns inziens een treurige fout te denken, dat Gods Woord, zonder aan zijne majesteit te kort te doen, zich leenen laat, om zich op atomistische wijze in stukjes te laten verdeelen, om dan die fragmenten en fragmentjes, belicht door het schijnsel van theologische scholastiek, toepasselijk en dierbaar en genietbaar te maken voor menschen met geheel andere zielen in geheel andere tijden en in geheel andere omstandigheden. Is de gansche i Goddelijke schriftuur een organisme en geen stuk mechaniek, dan kunt ge onmogelijk een levensdeel er uitnemen en isoleeren, zonder dat het sterft en als dood deel zelfs gevaarlijk worden kan.

Verder is ook deze opmerking te maken, dat er onder de menschen een zeer kleine categorie is, die in goede zin genomen, psychisch abnormaal zijn. Dat wil zeggen: afwijkend van het gewone mensch-type. Daartoe behooren o.a.: kunstenaars, dichters, profeten. In algemeene zin genomen zijn dat menschen, die door God geroepen en daarom gepredestineerd zijn tot een zeer bijzondere taak. Dat geldt voor nu en dat heeft gegolden voor alle tijden. Die menschen reageeren op de realiteiten des levens en der tijden heel anders dan de gewone, normale mensch. Ze zien, tasten en voelen zekerheden, waar de gewone mensch heelemaal buiten blijft. Ze ondergaan emoties van smart en vreugde, waarvan de spanning niet gemeten kan worden met een gewone barometer en de temperatuur niet kan bepaald worden met een thermometer voor dagelijksch gebruik. Die zielspotenties en die zielsreacties liggen heusch veel te ver boven het gewone niveau. Die kunstenaars, dichters en zieners kunnen ook niet altijd kunstwerken scheppen, verborgenheden openbaren. In hun normale tijden kunnen ze het net zoo min als u en ik. De hand des Heeren moet op ze komen en dan barsten en donderen hun zielen open als vuurspuwende bergen. Natuurlijk bestaan er tusschen dergelijke menschen en gewone menschen wel zwakke analogieën, maar dan ook slechts zwakke, uiterst zwakke meetrillende tonen.

Ons met onze zielsaffecten te willen plaatsen in hetzelfde vlak met zulke begenadigde geesten (genade is niet altijd synoniem met vreugd) is even mal, als wanneer een putjesschepper in dienst van de stadsreiniging, 'met zijn bekend door de langoor voortgetrokken vehikel, de hand zou leggen op de schouder van een oceaanvlieger en zou zeggen: „Zoo, waarde collega", de vrijmoedigheid tot dergeUjke familiariteit ontleenend slechts daaraan, dat hij ook een voertuig bezit.

En wat ik hier nu zeg, geldt natuurlijk ook van die van de gewone maat afwijkende geesten, die God in Oud-en Nieuw-Testament gepredestineerd had om Zijn Godsopenbaringen te dragen en uit te dragen te midden , van Zijn volk en zoo door jdat volk heen in de wereld. Die kunstenaars, die dichters (psalmisten in engere ^in) en profeten, dat waren toch menschen van niet gelijke bewegingen als de gewone doorsnee-Jood. AJs de hand des Heeren op ze was, dan barstten er Godsopenbaringen uit hunne zielen open. Dan werden de verborgen dingen des Heeren .openbaar. Dan kermden ze van geestelijke J> arensspanning, omdat in hunne zielen, die onderworpen waren aan de categorieën van .tijd en ruimte, de eeuwigheid werkte; Goddelijke krachten stuwden. Hoor, hoe ze steunden en ineenkrompen van spanning, als ze de oordeelen en gerichten moesten aankondigen. Dan zagen ze niet door de denkvorm der phantasie, dus in de verbeelding de verschrikMngen en ook de vertroostingen als Jn verre of nabije toekomst, maar ze ouJci^iigcu ze een eeuwig-nu. Het eeuwige nu, waarin verleden en toekomst in het tegenwoordige werkelijk doorleefd worden. Dat is iets geweldigs, dat er menschen zijn, gepredestineerd en daarom ook; aangelegd, om in bizondere tijden, als de hand des Heeren op ze is, de totaliteit der geestelijke dingen, die zullen komen en er geweest zijn, te ondergaan en te doorleven als in één punt des tijds. De historische totaliteit, die in de weg van empirische successie door ieder gewoon mensch doorleefd wordt. Het Ugt voor de .hand, dat in zulke tijden, de gewone mensch, ook het kind van God van gewoon bestek, slechts zwakke .trillingen daarmee kon voelen. De massa bleef er natuurlijk heelemaal vreemd aan. Niet alleen vreemd, maar bovendien vijandig er tegenover ingesteld.

Geldt dit in zijn volle zwaarte ten opzichte van de verhouding dier in zekere zin abnormale geesten met hun zeer bizondere taak, tot hun van de norm niet afwijkende tijd-en .volksgenooten; in nog sterkere mate geldt dit in de verhouding van die grooten tot de zoo vele eeuwen na hen levende en op een ander deel van de planeet en onder geheel andere levensomstandigheden levende en dus existentieel heel andere kinderen der menschen, al zijn dat dan ook christenen.

't Is louter waan en bedenkelijke arrogantie , en blijk van zeer ernstige, oppervlakkigheid ook van het Christelijk bewustzijnsleven, zich op hetzelfde niveau van dergelijke begenadigde geesten in het koninkrijk Gods te plaatsen. Begenadigd vanwege de hooge roeping en hun loon in de hemelen, niet vanwege de vreugd. Reeds waan, zeg ik, om zich op hetzelfde niveau te plaatsen, maar nog bedenkelijker wordt het geval, wanneer ik parmantig en familiaar naast hen zou wiUen gaan staan. En dat doe ik, wanneer ik in de empirie van mijn geestelijke bewustzijnsveranderingen me zou bedienen van hun woord. Als had wat zij ondervonden en doorleefden normatieve kracht. Ach, zijn we niet veel te familiaar met mannen als Abraham, Mozes, Jesaja en de vele andere grooten in Gods Koninkrijk?

Daarom komt het mij ongerijmd voor te gelooven, dat het de Goddelijke bedoeling is om die grooten in het Koninkrijk Gods omlaag te halen en ze te plaatsen op ons niveau.

En dan die geweldige levens te degradeeren tot normatieve gegevenheden on? daaraan te meten onze eigen bescheiden geestelijke bewustzijnstoestanden. Is dan de Schrift niet gegeven tot onderwijzing, tot leering, tot vermaning, tot wederlegging? Zeer zeker! 't Komt er evenwel op aan

hoe 60 op welke wijze we er uit leeren. Laten we toch niet meten en passen en die groote levens als mallen (uit de teekenles!) gebruiken om daar onze leventjes tegen aan te schuiven. Ik geloof, dat het mag en dat het moet, dat we gaan staan, in ootmoed gaan staan voor die geweldige, monumentale grooten, waarvan God ons de historie heeft laten opteekenen en heeft bewaard, om bij de aanschouwing van hun geweldige persoonlijkheid en arbeid in en voor het Godsrijk ons te laten ontroeren, te laten geestelijk electrificeeren, Ie laten begeesteren. We aanbidden geen grooten der aarde, ook geen grooten in het-Gfodsrijk, maar wel mogen wïj bij zulke geweldigen op de knieën zinken en van God begeeren toch ook wat in en voor Gods Koninkrijk te mogen zijn. Van ontroering gaat groote opvoedende kracht uit. We blijven dan klein .en worden steeds kleiner, maar we worden er innerlijk rijker en geestelijker door. Er moet uit dat leven dier grooten de stem weerklinken, die door het zwerk rolt, als het donderen gaat in 'tfij-mament. Uit dergelijke, geestelijk geladen kinderen Gods schieten de vonken, die niet als normatieve eenheden door de zwarte nacht van het menschelijk geestelijk leven gloeien, maar die de kinderen Gods vervullen met vrees en vreugd.

De absurditeit van dit parallellisme tusschen de normale en die niel-aorniale persoonlijkheden door God gepredestineerd, treedt nog in helderder licht als men bedenkt, dat naar den aard van de gansche Godsopenbaring, die oudtestamentische dragers der Godsopenbaring geplaatst zijn in een zeer bijzondere vernouding.

In gansch bijzondere zin waren zij de dragers der Godsopenbaring, Mede-arbeiders Gods in zeer bijzondere zin. En dat maakt al, dat we met huivering terugdeinzen moeten, als we ook maar eventjes in onze zielen de neiging voelen opkomen, om naast hen te gaan slaan. Zeker Gods licht en Gods genade en Gods gemeenschap in Christus zijn we allen Gode zij dank deelachtig. Maar God heeft daarin ook vastgestelde normen. Dat gold voor de kinderen Gods van de oude da^; en het geldl tot op de huidige dag nog.

Door Gods beschikking voelt de gewone Christen, als ik het zoo eens zeggen mag, al de realiteiten van dat gebied van geestelijke waarden niet boven de maat. Dat is, Gode zij dank voor zijn gewone kind de norm. D)aarvoor behooren wij dankbaar te zijn. En daarin moesten we ons getroost weten. Als we dan ook in het O. T. bij die gewelaige profeten en dichters lezen van vréugde-ontroeringen, van angstontzettingen, van intens gemeenschapscontact met den grooten God, van zielsbr a kingen en zïelsontzettingén en van geweldige vreugdgolven in hun door Goddelijke inwerking ontzette zielen, ach... dan is het toch troost te weten, dat dit niet de norm is.

De gedachte is niet juist, dat het dan pas in het reine is met zijn geestelijke toestand, als men dat nu, ook zoo maar nazeggen kan.

Een prediking met zoo'n instelling werkt of geestelijke oppervlakkigheid en zinloozc napraterij in de hand, öf brengt bedenkelijke evcnwichtsverstoringen in het geestelijk groeiproces teweeg.

De heerlijke, rijke Godsopenbaring in personen en gebeuren moet voor alles existentieel, om dat moderne woord te gebruiken, worden verstaan en. genoten.

Ik wil dat nu nog eventjes toelichten, hoewel ik het reeds aangeroerd heb. En het misschien reeds door u aangevoeld is. Existentieel: 't Is misschien nuttig, dat ik daartoe enkele gedachten ontvouw, die in dit gebied liggen. Dian wil ik u b.v. wijzen op een geestelijke realiteit, die bij de existentiëele verklaring van de O. T. verlatenheid terdege onder de aandacht dient gehouden te worden. En die is deze, dat er een groot onderscheid is tusschen het hypothetische begrip: individu en het nealistische begrip: persoon. Ik zeg dit in direct verband met het O. T. begi-ip van verlatenheid, dat zoo gansch iets anders is dan het Westersche begrip, geconstrueerd naar scholastiek-theologische trant a la Voet en Hoornbeeck. Wie van individu spreekt Iaat buiten zijn gezichtsvlak de door God in de menschelijke natuur Ingeschapen sociale wetssfeer. Het woord individu en het daarvan afgeleide woord individualistisch heeft gelukkig nog altijd een onaangenaam bijsmaakje. 't Is of die woorden het merk hujiner onechte geboorte maar niet kwijt kunnen. Het individu, dat is de hypothetische mensch (hypothetisch, want hij bestaat niet, op aarde niet, en in den hemel ook niet, misschien in de hel), dat is de hypothetische, denkbeeldige mensch, 'buiten de sociale wetssfeer. Het individu, dat is de IK buiten de gemeenschap. De persoon, dat is de IK in de gemeenschap. De Bijbel leert dat om het nu eens wijsgeerig uit te drukken, de wij-categorie en niet de ik-categorie de •grondslag is van het menschelijk leven. Ik behoef dat niet te ontwikkelen; het ligt voor de hand. Het kluizenaarstype is absoluut vreemd aan de Bijbel. Ik roer hier een point aan, waar ik me noode moet beperken. Maar tobbende Christenen moesten zich daar eens in verdiepen. Verdiepen in die scheppingsheerlijkheid, in die Gods-koninkrijk heerlijkheid met de vele woningen. "In hormale gevallen is het ik-isolement het wachtwoord voor de sociale en geestelijke dood. 't Is dan ook alles gemeenschap wat ge hoort ruischen binnen de gewelven ook van het Koninkrijk Gods: Volk Gods; Gemeente Gods; het Nieuwe Jeruzalem; het Vaderhuis; het Lichaam van Christus. De Sacramenten. Verliest ge die wij-categorie in het O. T. uil het oog, dan is dat verlatenheids-begrip van het O. T. niet te benaderen.

(Wordt vervolgd.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 mei 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

Geestelijke verlating.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 mei 1934

De Reformatie | 8 Pagina's