GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Geestelijke verlating.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Geestelijke verlating.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

III. (Slot.)

't Is voor mij eenigszins duidelijk, hoe ik gemeenschap met God moet verstaan. Als God, de Heilige Geest, mijn hart wedergeboren heeft, dan kan ik vervuld worden van de realiteit Gods, die ik dan mag zien in de gansche schepping en in de historie. De realiteit Gods laat voor het door de wedergeboorte qualitatief veranderde bewustzijn van den mensch geen twijfel meer over. En God genieten, gemeenschap met God hebben, versta ik in die zin, dat ik gaarne, met hongerende liefde, naar Zijn Woord luister. En daarin levensvervulling vind. En de in daden omgezette begeerte om in gehoorzaamheid aan dat Woord te doen wat Hij gebiedt, omdat de opvolging Zijner geboden mede de voorwaarde is voor mijne persoonlijke, geestelijke welvaart en die welvaart een element is in de welvaart van het geestelijk Gemeenebest, waarin ik in het geïnstitueerd kerkelijk leven samenleef. Ik tracht uit mijn ziel elke gedachte te weren, als zou buiten Gods Woord en bulten de Openbaring in algemeene zin, de genieting van Gods realiteit mogelijk zijn. En daarom heeft die geestelijke verlating in haar gangbare beteekenis voor mijn besef een pathologische inslag.

De Heere God doet daden. „Mijn Vader werkt tot nu toe en ik werk ook". De daden in het groot en in 't klein, naar menschelijke maatstaf gemeten, zijn de toppen Zijner Goddelijke vingeren, die we aanraken. Is dat niet heerlijk en geweldig? Dat kinderen Gods in die aanraking de concrete realiteit Gods ervaren. Te ervaren, dat contact in de schepping en in de historie van wereld en kerk, te ervaren ook in de gang van ons persoonlijk leven? God met ons: Immanuél. Maar dat wil toch niet zeggen, dat de op geweldige distantie boven de schepping staande God zich encanailleert met het geschapene? Elke gedachte daaraan vertroebelt de verhouding. En dat is zonde. Laten Gods kinderen ook met betrekking tot deze geestelijke reaUteit nuchter en schriftuurlijk blijven of worden. Ik heb reeds gezegd, dat het asceet-type, het kluizenaarstype vreemd is aan de Bijbel. (Enkele uitzonderingen in verband met bijzondere roeping). Het verlangen naar een dergelijke hypothetische gemeenschap, is waan, en de afzondering in kluis en grot tot autosuggestieve zelfconcentratie, is heelemaal niet overeenkomstig Gods Wo.ord. En dus schadelijk. Hier zou een beroep gedaan kunnen worden op de ervaring van de geloovigen, die leven bij het licht van Gods Woord. Waren de heerlijke oogenblikken en tijden, de hoogtepunten van hun leven niet die, waarin zij de realiteit van hun God (liep in de persoonlijke ziels-existentie gevoelden? Er kunnen geweldig heerlijke dingen gebeuren, dingen die den armen pauper overzetten in de adelstand, om eens een middeleeuwsch beeld te gebruiken. Stel u voor, dat een muzikaal aangelegd kind van God doof ; s en zijn muzikale liefhebberijen alleen daarin bestaan moeten, dat hij al maar van het notenschrift rhythme, toonafstanden bestudeert enz.; en dat op eenmaal het oogenblik aanbreekt, dat een oorspecialist hem het oor doorboort, waardoor klankenparadijzen voor hem gaan leven, zou dat niet heerlijk zijn? Of dat een blindgeborene op eenmaal het gezicht erlangt en nu aanschouwen kan al het heerlijke, dat God zijn scheppingskinderen gunt in de realiteiten, die er in ruimte en tijd te genieten zijn, is dat niet heerlijk? Zou er p, og rijker levensvervulling mogelijk zijn? Was nu niet elk kind van God vroeger doof, en blind? Werd hem niet op eens of langzamerhand door den Geest in de prediking van Gods Woord en door de studie in de Heilige Schrift het oor doorboord en de oogen verlicht, zoodat hij nu God in de realiteit van Zijn bestaan heeft gezien en nog steeds ziet. Is er meer noodig? Is er nog grooter rijkdom hier? Laat u niet verleiden door éénduidige opvattingen van psalmen en profeten buiten hunne existentiën beschouwd. Ik heb er de indruk niet van, dat de dichters van de oude dag die gemeenschap met God anders verstonden dan in gemeenschap met het volk Gods, op te gaan naar de voorhoven des Heeren, of, denk ^.v. aan Ps. 119 in dCi yren van eenzaamheid zich te zetten tot de studie van Glods werken. Nergens krijgt men. uit de Bijbel de indruk, dat dat zoeken en genieten van de gem, eenschap met God bestond in zich anti-sociaal afzonderen in het isolement om zonder Gods openbaring in Woord en Schepping zich te verliezen in quasi-invloeiïngen, doorvloeiïngen en omtrent-vloeiïngen van den Geest Gods. Het kan zijn, dat in deze mijne beschouwingen, ervaringen uit m; qn jeugd mij parten spelen. Mijn jeugd en ook mijn jongelings-jaren brachten mij vaak in aanraking met kringen met een zeer bedenkelijke mystieke instelling. In deze kringen, heb ik kennis gemaakt met die ziekelijke concentratie of niet-concentratie van de ziel op eeuwige waarden, buiten de Schrift om. Met „geestelijk leven" zonder daad en activiteit. Wel mat geestelijke hoogmoed en jalouzie. Met familiare aanduidingen van den grooten Schepper: JBj-jouw enz. in gebed en geestelijke conversatie. Neen, gemeenschap met God. bestaat voor mijn besef daarin, dat de ; ziel in al haar potenties de realiteit van God ervaart, proeft, smaakt, geniet; in de eerste plaats in de gemeenschap met al Zijn volk, als zij gevoed wordt door de zuivere, breede existentiëele prediking van Gods Woord; de realiteit Gods ervaart bij de aanschouwing van al Gods groote werken in de makrokosmos en de microkosmos; in de historie enz. Aan iets anders buiten Gods Woord, buiten de gemeenschap met Zijn volk, de van God verordineerde middelen, is dan geen behoefte. Omdat ik niet geloof aan een gemeenschap met God buiten de van God verordineerde, concrete, geestelijke realiteiten der Godsopenbaring in Schrift, natuur en kerk, geloof ik ook niet in, de realiteit van een geestelijke verlating. In de ziekelijke sfeer van een buitenbijbelsche, buiten-kerkelijke auto-suggestie bestaat natuurlijk in een ziekelijk© voorstellingenwereld ook een geestelijke verlating. Maar jk kan deze toestand niet anders qualificeeren dan als een zuiver psychische reactie. Misschien is er ook bij in het spel 't symptoom van een hysterische inslag. Een aan elke vorm. van hysterie integreerend kenmerk is dit, dat de hystericus en de hysterica alles om, zich zelf, om het eigen-ik concentreert. En daarvan is niet uitgesloten het Opperwezen. Hat „Ueve Wezen". Er zijn dan rendez-vous met God. Het „lieve Wezen" komt zeer expresseUjk zich een wijle bij de ziel vermeien. Als die autosuggestie uitgewerkt is, dan ontstaat uit louter psychische reactie een diepe depressie, de geestelijke verlating, 't Is dan ook zeer natuurlijk, dat men in dergelijke kringen niet weten wil van een gezonde, nuchtere, sobere prediking van Gods Woord. Wat wel bestaat en daar zal ieder geloovige de ervaring van hebben opgedaan, dat is geestelijke dorheid en ingezonkenheid. Misschien komt die zelfs veel voor. En dat zulke toestanden heel lang kunnen duren, is wel een bewijs voor wat ik in het begin van dit artikel opmerkte, hunne spanningloosheid. Gespannen psychische toestanden duren niet lang. In het natuurlijk leven niet. En nog veel minder in het geestelijk leven. In die tijden van verdorring en inzinking krimpt en verschrompelt bijvoorbeeld ook het gebedsleven. Er is een zekere houding van spanninglooze resignatie. Die verband houdt, en dat is zeer natuurlijk, dunkt mij, met de verhoudins tegenover factoren in het zieleleven, die het jgeestelijke leven schade doen. Het remloos laten afloopen van animale instincties b.v. Inplaats van een wilskrachtige kamp er tegen. Ieder mensch heeft zijn eigen boezemzonde. Nu is er een spreekwoord, dat zegt: Je kunt wel dansen, al is het niet met de bruid. Maar in het persoonlijk leven ook van het kind van God, danst de bruidegom bijna uitsluitend met de bruid. Andere zonden zijn er ook wel, maar ze fungeeren als muurbloemetjes. Nu, dat dansen met de bruid is gevaarlijk spel. Een gevoel van zelfgenoegzaamheid, van zekere heiligheid zelfs, geboren uit het besef van de betrekkelijke ge^ makkelijkheid, waarmee men aan de omtrek liggende zonden bestrijdt en overwint, kan gepaard gaan met een voor Gods oog schandelijk boeleeren met zijn boezemzonde. Die liefelijkheid kan liggen in de erotische sfeer (David). Ze kan liggen in de egocentrische sfeer (hoogmoed). Ze kan liggen in de economische sfeer (geldzucht). Ze kan liggen in de sociale sfeer en waarin al niet. Die zonde overwinnen gelukt slechts weinigen, doch de spanning van het geloofsleven en geestelijke daden-leven hangt ten nauwste samen met de spanning, die de strijd tegen de boezemzonde heeft. "Verslapt het qui vive^ verslapt het gebed daartegen, dan valt men in een diepe put van inzinking en geestelijke dorheid, die natuurlijk best gepaard kan gaan met trouwe formalistische betrachting van zijn godsdienstplichten, als ik dit nu roomsch-katholiek uitdrukken mag. Door Gods genade geraken we daar wel weer uit, maar de periode kan lang duren. Ook in die periode is er wel genade, wel geestelijk leven, maar het schijnt te oxydeeren met ons animale instinct. En door die oxydatie is de genade gebonden en niet vrij. Ze verliest haar stimulance tot geestelijke arbeid en vrijheid. De Heere heeft natuurlijk duizend wegen om de ziel een proces te doen ondergaan, waardoor dat noodlottig oxydatieproces wordt ontbonden en de genade weer vrij komt. Maar u zult me toch moeten toegeven, dat „geestelijke verlating", neem aan dat ze bestaat, absoluut niets te maken heeft met deze toestand. Want er ontbreekt de psychische, geestelijke spanning. Waarvan de klachten van de psalmdichters en de profeten en andere Bijbelheiligen vol zijn.

Er is natuurUjk nog veel meer te zeggen in verband met de, laat ik zeggen, jnwendige oorzaken van ingezonken geestelijke toestanden in 't zieleleven. En de Heere, die alles, alles weet, oordeelt een rechtvaardig oordeel. Wat wij menschen xiiet kunnen, omdat wij niet alles weten. En vaak heel weinig weten. Er zijn rijke kinderen van God. Rijk in geestelijk opzicht. En er zijn arme kinderen van God. Er zijn rijk .ontwikkelde, fijn begaafde kinderen Gods, met een heerlijk warm gemoedsleven, met een krachtige wil en er zijn in hetzelfde Koninkrijk Gods burgers van zeer gewone en minder dan gewoon geestelijk bestek. We zijn allen kinderen van onze ouders, van onze grootouders, van onze over-grootouders. Schakels in een lange keten. We zijn allen erfelijk belast. Eén druppel genade doet het eene menschenkind zich rijk ontplooien in 't Koninkrijk Gods. En een beker van genade verheft den ander haast niet boven het betrekkelijk lage peil, waarop zijn geestelijk leven staat. Wie zal zeggen, waarmee dat alles samenhangt?

Natuurlijk hangt de welvaart van het geestelijk leven ook samen met uitwendige factoren. B.v. met de wijze waarop Gods Woord gebracht wordt. Die kan rijk maar ook armelijk zijn. Ligt die prediking van Gods Woord uitsluitend in het logische vlak? Het Woord God is zoowat enkel historie. Nergens is het (met inbegrip van de apostolische brieven) een structuur van begrippen-opbouw in wetenschappelijke zin. De theologie, zooals die in de üjd der kerkvaders en in de middeleeuwen ontstaan is en later door de

reformatorea gezuiverd van dwaling^ is zekeionder de leiding van den Heiligen Geest uit de verstanden van Godgeleerde onderzoekers in de strijd der meeningen ontstaan. Ontstaan uit besluiten, dogmatische beslissingen van conciliën en synoden. 'En daarom hoog te waardeeren. Maar .... als wetenschap. En als zoodanig blijve ze ook in de studeerkamer. In de pastorale keukens der predikanten. „Geen dogmatiek op de kansel" heeft Prof. Hepp ergens geschreven. De prediking van Gods Woord komt tot den mensch. .Voor hem is ze bestemd. Voor de geesten en .de zielen der menschen. En daarom moet die prediking van Gods Woord ook menschkundig gebracht worden. De Bijbel is geen boek van .systematische wetenschap, van theologie. Theologie is geboren uit de in den menschelijken geest aangeboren dorst naar kennis en de eigenaardige eigenschap van den menschelijken geest om alles te ordenen en te systematiseer en. Daaruit is de dogmatiek geboren. En ze heeft groote waarde. Voor (de vakgeleerden in de eerste plaats. Maar het js mijn bescheiden meening, dat die wetenschap niet gepopulariseerd moet worden. Evenmin als elke andere wetenschap. En allerminst op de kansel. , Daar is slechts plaats voor de verkondiging van Gods Woord. Wetenschap voedt heel weinig op. Ze wekt geen geestelijke verwondering en ontroering. Geeft natuurlijk aan intellectualistisch aangelegde geesten intellectueel genot, 't Is een bekend verschijnsel, dat bij de aanwezigheid van een .behoorlijk afgerond kwantum dogmatische kennis het geestelijk peil der zielen heel laag kan Wijven. Anders zouden de predikanten de vroomste menschen zijn. En, wat is het dan toch nog een schijntje bij den doorsnee-kerkganger, die er prat opi gaat, dog|matisch onderlegd te zijn, als ge , eens in de gelegenheid geweest zijt een blik te slaan in de ontzaggelijke omvang van die dogmatische wetenschap. Wat is het dan ook maar een vingerhoedje vol. Wat is er veel kennis en ontwikkeling voor noodig en vooral universitaire leiding, om werkelijk het belangrijkste te weten te komen. De geschiedenis van de Vaderlandsche kerk heeft iets droefs geleerd. In het aldus genoemde gouden Ujdperk van nationale welvaart bloeide ook de gereformeerde dogmatiek op. Er werd in die tijd dogmatisch gepreekt, en de preeken werden , met veel Latijn doorspekt. En kunt u nu zeggen, dat het innige, praktische geloof op hoog peil stond? Is ons volk ondanks de dogmatische „scholing" niet langzamerhand rijp geworden voor de verzakking en de inzinking? . Eenige sectarische groepen daargelaten heeft de Vaderlandsche Gereformeerde kerk zich angstvallig vrij gehouden van afwijkingen in de leer. Een bewijs dus, dat een dogmatische prediking het op den duur ook niet •doet.

Natuurlijk moet de prediking geschieden van uit gezichtshoeken, vanaf goede schriftuurlijke standpunten, vanaf oriënteerende hoogtepunten, maar verder geloof ik, dat de waarde van de gepopulariseerde dogmatische wetenschap voor het practische geloofsleven overschat wordt. Om eens een plastisch voorbeeld te gebruiken, dat wellicht toespreekt: Als ik Gods Woord vergelijken wil met het geweldige orgel uit pen calhedraal, dan is het zeer goed en nuttig te weten, hoe het in elkaar zit, vooral voor orgeltechnici. Maar op de Sabbath, als de kinderen Gods samenstroomen, dan neme de organist plaats achter het klavier. En als het dan gaat leven daar in 't instrument, dan trilt alles wat aan geestelijke muzikaliteit in de ziel zit mee.

Een oorzaak van geestelijke inzinking en verdoiTing van het geloofsleven kan gelegen zijn in het feit, dat het gemeenschapsleven niet bloeit. Verflenst die categorie, dan zinkt ook het personate geestesleven in. En daarbij reflecteer ik op wat in het begin van dit opstel werd gezegd. De mensch is geen individu. Een geïsoleerde , ik. Personen heeft God geschapen. Dat heeft God zoo beschikt. En de sociale wij-categorie heeft God ook verordineerd als vorm voor het leven der geloovigen. Ze .leven en tieren in gemeenschap. Die wij-categorie heeft juist in het Koninkrijk Gods hoogere spanning en levendiger intensiteit. We zijn als menschen reeds, maar vooral als geloovigen op elkander aangelegd. Die uit het gemeenschapsleven uitgewipte Sioniet, die daar zijn dorst naar God uitloeit, bidt niet om de gemeenschap met God daar in zijn eenzaamheid. Met haar rijke vertroostingen. Gemeenschap met God wordt genoten vooral in de sfeer van •de gemeenschap. God genieten we samen.We hebben samen gezondigd en samen derven we de heerlijkheid Gods. We hebben gezondigd in de wij-categorie; maar we worden door Gods groote erbarming ook weer samen zalig.

God is vri] en staat boven Zijn ordinantiën. maar wij zijn er aan gebonden voor de welvaart van ons geestelijk leven, 't Is echt psychologisch te verklaren, dat verlangen der geloovigen om in gemeenschap met lelkaar de goederen des heils te genieten, 't Is een instinctie, veredeld en geheiligd, 't Is de liefde-categorie. Zonder senLimentaliteit. Ik denk hier aan Elia. Als hij een individu was geweest, en geen gemeenschaps-mensch, dan zou hij in de woestijn het bijltje er niet bij.-neer hebben gelegd. „Ik ben maar alleen overgebleven". Daar zit zeker wel meer in, miaar er zit ook in dat zielige, dat echt menschelijk instinctieve. Hij had toch zijn Goa, zou men zoo zeggen. Zeker, de veer van zijn levensdrang zat vanwege zijn profetische taak omlaaggedrukt, maar nauwelijks gevoelde hij zich van onder de spanning der roeping uit, of de instinctie van zijn menscfa-natuur, die door zijn Idndzijn van God en door zijn profetische roeping niet is gedenatureerd, springt omhoog en eischt haar rechten: „Ik ben maar alleen". In het rijk van God is niemand alleen. Absoluut alleen is de Heiland geweest. En wat een angst! Wat een ellende dan ook, als dat gemeenschapsleven in Gods kerk, in haar instituaire bestaansvorm kwijnt, 't Is geen zeldzaamheid, dat een kind van God, die in een zekere periode van zijn leven dat gemeenschapsleven rijk genoot en daarna door allerlei noodlottige omstandigheden uit die gemeenschap werd geïsoleerd, het fatale gevolg daarvan ondervond in zijn geestelijk leven. Er is dan wel de resignatie, het onderworpen zijn. Maar de gouden eeuw is voor dat geestelijk leven door dat derven van het onmisbare soms voor goed voorbij.

Een andere oorzaak uit de zeer vele, waardoor een periode van geestelijke dorheid kan intreden, is sociale verkommering, zoo goed als sociale weelde. Hier komt aan de dag het mj'sterieuse verband tusschen de stoffelijke en geestelijke zijde van het menschelijk bestaan. Beide zijn realiteiten, die onlosmakelijk in elkaar ingesnoerd zitten. En ook deze scheppingsordinantie wordt door de overplaatsing in hel Koninkrijk der hemelen niet geëlimineerd.

Aan het einde gekomen van mijn opstel, moet ik opmerken, dat slechts enkele aanteekeningen zijn uitgewerkt. Er zou natuurlijk veel meer van te zeggen zijn. Maar ik hoop, dat ik de aandacht gevestigd heb op hel niet minst belangrijke.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 juni 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

Geestelijke verlating.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 juni 1934

De Reformatie | 8 Pagina's