GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Huwelp en Geboorteregellny.

Reeds in een vorig artikel i) hebben wij gezien, dat de sclieppingsordinantie (jods („Weest vruchtbaar en vermenigvuldigt"), in den staat der reclitlieid aan het eerste mensclienpaar gegeven, tot doel had de voortplanting, uitbouw en groei van het lueiibciiüiijü. ^cöxuciil. xyu iu uieu wc^ u-^c uiilVviivivCling van 's menschen heerschappij over de aarde („en vervult de aarde en onderwerpt ze, en hebt heerschappij over de visschen der zee, en over het gevogelte des hemels, en over al het gedierte, dat op de aarde kruipt"). Toen nu onze eerste ouders het Goddelijk geiiod overtraden en uit hun heiligen staat in hun onheiligen, zondigen staat overgingen, werd de wet Gods om zich voort te planten niet herroepen, maar moeilijker om te volbrengen als een gevolg van de zonde. Immers de verantwoordeüjkheid om zich te vermenigvuldigen bleef, echter de aarde was om hunnentwil vervloekt. De man zou niet meer als voorheen de heerschappij over het aardrijk hebben, maar in 't zweet zijns aanschijns voortaan zijn brood moeten eten. En de vrouw, die voorbestemd was het moederschap in ongekende weelde te dragen, zou voortaan, na vele moeiten en kwellingen des lichaams, met smart kinderen baren. Tereclit merkt Oldenburger ^) hierbij op, dat deze vloek niet was een onvermengde beker van teleurstellingen en verdriet, maar een mengsel van bitter en zoet. Dat arbeid, ook al gaat hij met moeite en zorg gepaard, inderdaad een zegen is, komt in onzen tijd met zijn werklooslieid en alles wat daarmede verband houdt wel heel sterk naar voren. En wie zou durven ontkennen, dat moederweelde niet de hoogste weelde is, die een vrouw hier in dit aardsche tranendal kan ^ebieten? Niettemin blijft het een feit, dal naast dezen ziegen de vloek er eveneens is. De zonde heeft niet het minst het geslachtsleven aangetast en ontwricht, in dezen zin namelijk, dat de geslachtsdrift in engeren zin (ontspannings- en toenaderingsdrift) de voortplantingsdrift is gaan overheerschen. En deze vloek komt des te meer uit door de omstandigheid, dat het gebod Gods: „weest vruchtbaar en vermenigvuldigt" ook na den zondeval onverzwakt is gehandhaafd gebleven.

De vraag doet zich echter voor of dit gebod zóó opgevat moet worden, dat in elk huwelijk een maximum aantal kinderen ter wereld moet gebracht worden. Tot het huwelijk behoort, dat bet vruchtbaar zij, maar is daarmee gezegd, dat het tot een goed huwelijk behoort onbegrensd vruchtbaar te zijn? Volgens gezaghebbende schrijvers van Gereformeerde zijde moet deze vraag ontkennend beantwoord worden. Reeds Prof. Geesink») Wees er op, dat er omstandigheden zijn, waarin de huwelijksplicht (sexueele gemeenschap) voor andere plichten moet wijken. Zoo eischt de plicht om voor de gezondheid te zorgen in 't algemeen matiging in de samenleving en alzoo zelfbeheersching in de libido sexualis (geslachtsdrift). Daarnaast kunnen er zicli bijzondere gevallen voordoen, waarin tijdelijke of zelfs geheele onthouding in hel huwelijk plicht wordt. Zorgeloosheid en onbezorgdheid dienen hier goed onderscheiden te worden. En na er op gewezen te hebben, dat er vaak een lichtzinnigheid heerscht, die zich met vroomheid dekt, besluit genoemde auteur: „Zoo staat dan op het standpunt der Christelijke zedeleer vast, dat er zeer zeker omstandigheden kunnen zijn, waarin op grond van zedelijke overwegingen op beperking van het getal der kinderen, ja zelfs op het voorkomen van nieuwe geboorten moet aangedrongen."

Meer algemeen gaat Dr Wielenga*) op deze quaestie in, als hij ter verklaring, van het huwelij ksf or muiier opmerkt, dal uit het bevel Gods tot vermenigvuldiging volstrekt niet voortvloeit, dat de mensch maai- steeds zijn geslachtsdrift zou bevredigen, zoogenaamd de uitkomst aan God overlatend. Er was en er is nog een misbruik maken van Gods ordinantie „ten koste van den welstand en de levenskracht der gehuwden, tot schade van den opbloei van het gezin."

Evenzoo trekt Ds Delleman'') tegen dit zgn. huwelij ksf atalism e te velde, waar hij zegt: Te lang, helaas, is bij velen het voortbrengen van kinderen geen voortbrengen geweest, maar enkel krijgen, moeten krijgen. Alleen de sexueele lust van den man bepaalde bij deze zienswijze het krijgen van kinderen. Eeuwenlang is dat zgn. huwelijksrecht van den man sterk geaccentueerd en was de vrouw degene, die in dit opzicht dubbel moest geven. En deze Samenleving van man en vrouw zonder verantwoordelijkheid wordt dan gemotiveerd met de onnoozele opmerking: wie de lusten van het huwelijk wil genieten, moet ook de lasten aanvaarden.

Tegenover dit huwelijksfatalisme, waarin men Gods water maar over Gods akker laat loopen, stelt Ds Delleman zoo mooi het verantwoordelijk ouderschap. Erkennende de leiding van Gods voorzienig bestel in de bevruchting, zoo mogen wij toch nooit de verantwoordelijkheid van den mensch loslaten. Het ontstaan van een menschenleven is aan den eenen kant oen ondoorgrondelijk mysterie, dat ons met diepen eerbied vervult voor Gods wijsheid en voorzienigheid. „Ik loof U", zoo zegt de psalmist, „omdat ik op een heel vreeselijke wijze wonderbaarlijk gemaakt ben; wonderlijk zijn Uwe werken, ook weet het mijne ziel zeer wel."

(Ps. 139:14). Aan den andereu kant is de voorzienigheid Gods hier te bezien onder het gezichtspunt der medewerking. Daarom mag de bevruchting niet zijn een (onaangename) verrassing, maar een gebeurtenis, die enkel en alleen tot stand komt na ernsüg overleg van man en vrouw. Dan wordt de bevruchting niet alleen een daad van liefde, maar ook van geloof. Een daad van liefde, omdat man en vrouw in de huwelijksacte op het innigst uitdrukking geven aan hun liefde en eenheid. Een daad van geloof, omdat God man en vrouw in het huwelijk roept tot Zijn medewerkers.

Bij deze opvatting van verantwoordelijk ouderschap wordt aan het gebod: „weest vruchtbaar en vermenigvuldigt" niet te kort gedaan. Ten volle aanvaardt men den zegen in deze uitspraak gelegen, maar men acht zich toch verplicht om na de geboorte van een kind niet dadelijk opnieuw de mogelijkheid van conceptie te scheppen. Hierbij beeft men vooral de gezondheid der vrouw op 'het oog, terwijl ook voor de opvoeding der kinderen een te snelle opeenvolging van zwangerschappen ongewénscht is.

Zoo zijn wij het dan ook volkomen met Ds Delleman ") eens, dat een zekere regeling der geboorten in ieder huwelijk zedelijk plicht is. Over den tijdsduur der pauze tusschen twee geboorten is natuurlijk te discussiëeren. Wat de één normaal zal vinden (b.v. Schreiner'), die als minimumduur 2 jaar opgeeft) vindt de ander veel te lang en omgekeerd. Ten slotte zal ieders geweten in dezen moeten worden vrijgelaten.

Dat wij met deze geboorteregeling in de lijn der Heilige Schrift zijn, blijkt wel heel duidelijk uit de ceremoniêele hygiëne-wet op het geslachtsleven door God aan Mozes gegeven. Wij lezen toch in Leviticus (12), dat het een man verboden was zijn vrouw te naderen 40 tot 80 dagen na de geboorte van een kind. Dit laatste hing n.l. af van het geslacht van de(n) pasgeborene. Wias die jonge wereldburger een jongen, dan was de vrouw maar 40 (7 - {- 33) dagen om-ein; werd daarentegen een meisje geboren, dan was de moeder 80 Q.4 - j- 66) dagen onrein. Deze Goddelijke beschikkini? maakte net practisch onmogelijk binnen net jaar 2 Kinderen te krijgen. Dat geboorteregeling, zooals wij die boven beschreven, ethisch zoowel als religieus geoorloofd is, mag derhalve wel als vaststaand aangenomen worden.

Rest ons alleen nog de vraag te beantwoorden, welke dan de bijzondere gevallen zijn, waarin meer langdurige of zelfs geheele onthouding zedelijke plicht kan worden.

Vooraf zij opgemerkt, dat in deze laatste omstandigheden moeilijk meer van geboorteregeling kan gesproken worden. Indien immers over langen tijd of in het geheel geen kinderen moer verwekt mogen worden, staat men met beide voeten op hel terrein der geboorte beperking. Niettemin wil het spraakgebruik, dat ook in deze gevallen gesproken wordt van geboorteregeling. De Nieuw-Malthusianen zelf b.v. spreken steeds over regeling van het kindertal en willen van geboortebeperking, in den zin zooals wij dat in het voorafgaande artikel (Huwelijk en geboortebeperking) bespraken, over het algemeen niets weten. *) Bovendien, en dit argument weegt zwaarder, is geboortebeperking negatief, heeft iets afwerends, terwijl geboorteregeling positiever is en aanduidt, dat men, hoewel den kinderzegen ten volle eerend^ toch in bepaalde gevallen zwangerschap ongewénscht acht.

Er zijn dan een drietal redenen, die aangevoerd worden tot beperking van het kindertal, n.l. van socialen, van eugenetischen en van medischen aard.

Verreweg de meest voorkomende reden is de sociaal-^economische. Lage inkomens, armoede en werkloosheid, welke op den langen duur de gezinnen tot aan de grens van armoede brengt, worden algemeen als een niet te weerspreken argument genoemd voor geboortebeperking. Reeds een vorige maal '•> ) wezen wij er op, dat in hoé treurigen toestand deze gezinnen in vele gevallen ook verkeeren, de oplossing van dit sociale probleem niet gezocht mag worden in beperking van het kindertal, maai- in verbetering der maatschappelijke verhoudingen. Het aantal kinderen moet niet bepaald worden naar het inkomen van het gezinshoofd, maar omgekeerd dienen de beschikbare gelden verdeeld te worden al naar gelang de grootte van het gezin. En indien helaas het inkomen geheel

ontbreekt, dan hebben Overlieid, Maatschappij en Kerk hier ©en belangrijke taak te vervullen. Zoo treffend Juist vraagt Oldenburger in dit verband: zou de rijke in dit opzicht alleen Gods zegen mogen genieten en de arme man geen recht hebben op ©en groot gezin?

Van eugenetische indicatie kan gesproken worden, indien bij man of vrouw of beiden een ziekte wordt geconstateerd, welke erfelijk is, d.w.z. volgens 'de leer van het erfelijkheidsonderzoek hoogstwaai-schijnlijk op het kind (of de kinderen) zal overgaan. Als ziekten, die volgens de ervaring erfelijk kunnen zijn, worden dan genoemd: tubercu-lose, zielsziekten, bloedvaalziekten, vallende ziekte, vetzucht, suikerzucht en andere stofwisselingsziekten. Reeds de Nieuw-Malthusiaansche Bond noemt de eugenetische redenen tot voorbehoeding niet alleen een moeilijk, maar ook een uiterst verantwoordelijk vraagstuk. En geen wonder, want op het gebied van de praclische erfelijkheidsleer valt niets met zekerheid te voorspellen. Wij welen van de erfelijkheid van nienschelijke eigenschappen nog te weinig om daai-op een reden voor geboortebeperking te baseeren. Ook deze indicatie meenen wij, op misschien een enkele uitzondering na, niet te mogen aanvaarden.

De laatstgenoemde reden tot geboortebeperking is van zuiver niedischen aard. Indien door een of andere ziekte de gezondheid der vrouw, hetzij door de zwangerschap, hetzij tengevolge van bevalling of kraambed, zeer ernstig wordt geschaad of haar leven bedreigd, is men verplicht geboortebeperking in overweging te nemen. Als zoodanige ziekten gelden b.v.: tuberculose, nierziekte, hartafwijkingen, absolute bekkenvernauwing i") en geestesatwijkingen. Inderdaad betreden wij hier een terrein, waarop ook voor een Christen groote verantwoordelijkheid ligt en waaraan hij zich niet kan of mag onttrekken. Algemeene regels bij welke ziekte en in wat voor gevallen geboortebeperking raadzaam dan wel geboden is, zijn echter niet te geven. Daarvoor is elk ziektegeval op zichzelf en zijn mede de omstandigheden, waaronder het voorkomt, te individueel en te zeer uiteenloopend. Dat echter een geneeskundig motief tot beperldng van het kindertal in bepaalde gevallen moreel en uit godsdienstig oogpunt geldig is, zal wel niemand durven ontkennen.

Zoo mag dan uit het bovenstaande de conclusie worden getrokken, dat geboorteregeling zoowel in 't algemeen als in bijzondere gevallen zedelijke plicht is. Maar — alleen in den weg van onthouding. Noch periodieke onthouding, noch Neo-Malthusiaansche middelen mogen daarvoor gebruikt worden. Met de bespreking van het Oginoïsme zijn wij deze artikelenreeks begonnen; in een volgend en laatste artikel hopen wij ons standpunt ten opzichte van de laalstgenoemde middelen nader uiteen te zetten.


1) Zie „De Reformatie" van 18 Oct. 1935.

2) T. Oldenburger: Geboortebeperking voor geloovigen en ongeloovigen. Amsterdam, 1935, blz. 173.

3) Prof. Dr W. Geesink: Gereformeerde Ethiek, Dl IL Kampen, 1931, blz. 289 e.v.

4) Dr B. Wielenga: Ons Huwelijksformulier. Kampen, 1909, blz. 99—100.

5) Ds Th. Delleman: Huwelijk en roeping. Kampen, 1935, blz. 63 e.v.

6) Ds Th. Delleman: Geboorteregeling als theologisch probleem in onzen tijd. Geref. Theol. Tijdschr. 1932, blz. 165.

7) Geciteerd naar Ds Th, Delleman, 1, c. blz. 163.

8) Vgl. B. Premsela: Bewuste regeling van het kindertal. Amsterdam, 2e druk, blz. 55—56.

9) Zie „De Reformatie" van 18 Oct. 1935.

10) Hierbij kan het kind niet langs natuurlijken weg geboren worden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 november 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 november 1935

De Reformatie | 8 Pagina's