GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJKLEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKLEVEN

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

Herdenking van de Doleantie.

Van het Comité tot herdenking van de Doleantie vernemen wij dal het Programma thans definitief werd vastgesteld. De Herdenking zal plaats vinden te Amsterdam. Donderdag 13 Februari a.s., des avonds 8 uur zal er een Dank- en Bedestond worden gehouden in de Keizersgrachtkerk. Als voorganger zal optreden Ds K. Fernhout van Baarn. Vrijdag 14 Februari worden er twee samenkomsten gehouden in de groote zaal van het Concertgebouw. De morgenvergadering begint 's morgens 10 uur. Als spreker hoopt eerst op te treden: Dr K. Dij k van 's Gravenhage met het onderwerp: „Om het verbond Gods", en daarna Prof. Dr G. M. den Hartogh van Kampen met het onderwerp: „De Doleantie en het Ambt van Ouderlingen en Diakenen".

In de middagsamenkomst, welke om 2 uur aanvangt, spreken: Prof. Mr k. An e ma van Amsterdam over „De Doleantie en de Staat'^ D s T, Ferwerda van Amsterdam over: j, De Doleantie en het Kerkrecht", Prof. Dr F. WL Grosheide van Amsterdam over: „De beteekenis van de Doleantie voor het Heden". Daarna zullen nog enkele Sprekers, die nauw bij de Doleantie betrokken waren, een kort woord spreken.

Aangezien te verwachten is dat de belangstellii voor deze Herdenkings-dagen groot zal zijn, vermoedelijk niet allen, die dit wenschen, ioe^^ kunnen krijgen, moest het Comité, voor de go, orde, wel besluiten Toegangskaarlen verkrijgb te stellen. Deze kaarten, zoowel voor de Keizi grachtkerk als hel Concertgebouw, kunnen wor^ aangevraagd aan het adres van Mr G. H. A. Gro] heide. Keizersgracht 586 te Amsterdam. Aanvrage na den 28 Januari ontvangen, kunnen niet m^ worden beantwoord. Willen belanghebbenden hieil van goede nota nemen?

Voorts zal er in de Pauze op 14 Februari m. legenheid zijn voor een eenvoudige, gemeenschai pelijke Lunch. Ook hiervoor kunnen kaarten woj den aangevraagd aan bel adres van Mr Grosheii b O'vengenoem d.

„Moet dat uu zóó? " (I.)

(Mededeeling vooraf: Verleden week had een artikel, volgens belofte, geschreven. Ik rektti evenwel erop, dat het eerste artikel van Dr O. Noor(| mans in dat nummer zou verschijnen. Door verblijl het buitenland kon mij niet worden meegedeeld, ( opname van Dr Noordmans' eerste artikel verltj week onmogelijk was. Daardoor is tot mijn spijljl rubriek „Kerkelijk Leven" verleden week zeer Ij geworden; had ik geweten, dat Dr Noordmans' 41 niet komen zou, dan zou ik natuurlijk mijn verlefe week gezonden en persklaar in Goes aanwezige ecia artikel van déze reeks in elk geval hebben laten gaan. K. S.)

Onder den titel „Moet dat nu zóó? " heeft Ds D. Sitl in „Amst. Kb." geklaagd, dat „mannen van leideni positie bij ons volk in verdenking komen", zulks vanwege hetgeen door ons blad geschreven is. Ds Si denkt daarbij inzonderheid aan onze eritiek op eenm dan droevig stuk in „Paedagogisch Tijdschrift" (of ai wat doorgegeven is omtrent de Leeuwarder rede \i Prof. Waterink? ? ) en aan wat we opmerkten over uit verschillende plaatsen van kerkeraadswege bij ingekomen klachten, dat men bij de behandeling vi N.S.B.-ers telkens stuitte op het feit, dat zulke N.S.B, een gelijkluidende formule indienden, waarmee zij di zoo ongeveer uitspraken, hoe ze tegenover N.S.B, kerkeraden stonden. Nu meent Ds Sikkel, dat in eerste geval Prof. Waterink, in het tweede Dr Sietsi noodeloos in verdenking gekomen is. Eerstgenoemi is hoofdredacteur van genoemd tijdschrift; de tweei kwam later — eigener beweging — verklaren, dat die N.S.B.-ers deden, blijkbaar terugging op een d( hem verrichte handeling.

Dadehjk begreep ik, dat deze aangelegenheid sommigen zou worden gemaakt tot een aanleiding v wat Ds A. M. Boeijinga noemt „een beweginkje" of „i heibeltje", en wat ik zelf maar noemen zal een klacl Dat deze klacht zou blijven hangen in het algemeen verwachtte ik ook direct. Geen één van de klagei broeders heeft geciteerd wat. ik schreef. Minstens (in Leiden) leest zelfs het blad niet, waarover hij kli Geen één heeft ook zijn lezers laten weten, dat ik lit geschrevene met de feiten overeenkomende noem. Gea één heeft nota genomen van de voor mijn besef toi niet alleen nu, maar ook in andere gevallen, voor hi recht verstaan noodzakelijke opmerking mijnerzijds, ik geen persoons-, maar kerkgeschiedi] n i s bedoel te schrijven, als ik dergelijke zaken nai voren breng.

En daarin ligt al weer dadelijk heel de zwakheid W( van dit pers-incident

Want wat wil men nu eigenlijk? En van welke ondti| stellingen gaat men uit?

In dit openingsartikel zal ik allereerst enkele bizondiil heden afdoen. In het geval-Prof. Waterink kan md slechts zich verwonderen over ziilk een klacht. Dat verschijnt in „Paedagogisch Tijdschrift" een artikel, Ji] de grondslagen van ons christelijk geloof in elk opzW loswoelt, en dus ook met de eerste winsten van gereformeerde wetenschap spot. Maanden lang zwii ieder in alle talen. Het leven rolt genoegelijk vei* Eindelijk spreek ik er over; met duidelijke citaten, m hoofdredacteur van het „Paed. Tijdschrift" vindt daane goed, dat de secretaris der redactie als inzender «'[ persoonlijk woord (met als aanhangsel een persoonlijt woord!) opneemt in het „Paed. Tijdschrift", waarin vei klaard wordt, dat men niet denken moet, dat voor * nummer de hoofdredacteur verantwoordelijk was. Go» Heb ik dat verzwegen? zooals b.v. „De Heraut" maan* lang verzwijgt, wat er tegen ingebracht wordt? Ges sprake van; het stuk is letterlijk opgenomen. Wat t| hier nu voor verdachtmaking?

Men laat liggen, waar het om gaat. Indien P* Waterink het geval onaangenaam vindt, dan m» men niet vragen, dat een verloochening van *| Christus door anderen wordt doodgezwegen, maar Prof. Waterink een afkeuring doet van het beleid vai| zijn inzender-secretaris. Inplaats deiarvan wordt de z feitelijk goedgepraat (men herinnert zich de verwijs naar de N. C. Radio-Ver.). En zij, die thans over geval schrijven, doen voor een deel, alsof hier zeke« belevenissen van 1935 nog bij mij nawerken. Ande* alsof hier een kwestie Kampen—Amsterdam werkt M^ op mijn beurt noem ik dat: in verdenking breng* Want mijn bezwaar — ik zei dat duidelijk — S"' tegen de synthese, ik erkende (denk aan het beeld * vloer-dweilen terwijl de kraan niet afgesloten woro'lj dat Prof. Waterink ook zijnerzijds den wil heeft t» gereformeerden opbouw. Maar ik had en heb er bezwa» tegen, dat men tegelijkertijd met in diepste vragen tota^ andersdenkenden ook op juist die beginselvragen rakende punten samenwerkt ter voorlichting' volks. Want dat brengt ons m.i. steeds verder van wijs. Het is dus een zuivere kwestie van methode.

Ipt heeft niets met 1935 te maken; want reeds in 1934 l^ j]j 'twas in dezelfde week, waarin Prof. Ger- Irandy en ik ieder op eigen gelegenheid voor onderwijs- [ringen spraken — in een gedachtenwisseling, waaraan 'rof. Waterink deel nam — hem in volle vergadering Gezegd, dat het doortrekken van een bepaalde lijn van Lreformeerd denken over heel de linie voor mij daarom lan zooveel beteekenis was, wijl ik de beteekenis van [iin leerstoel juist daarop betrekken moest. En ook intake Predikant en Dokter" heeft — ik heb ook daaraan Lrinnerd — Prof. Waterink het opgenomen voor een Samenwerking, die b.v. Prof. Honig afried. Is dat soms lok Kampen—Amsterdam? Of nawerking van 1935? Of Is het Kampen—Amsterdam, wanneer te Leeuwarden tich een scherp debat ontwikkelt tusschen Ds den louting, leerling der V.U., en Prof. Waterink? Reeds [aren lang heb ik tegen de synthese gestreden. Ook aan ie V.U. doen enkelen dit. Het verzoek om tegen het jtrtikel in „Paed. Tijdschrift" te schrijven kwam van Iemand, die de V.U. toebehoort (ik denk hierbij niet in een hoogleeraar). Strijden tegen de synthese! Men jan dat doen op twee manieren: er tegen zuchten, en Jan verder geen concrete gevallen noemen; öf Iv tegen zuchten, en dan w è 1 concrete gevallen noelen; opdat de oogen opengaan. Ik kies de laatste lethode; en zal ze blijven volgen. Als ik de taak had, ersoonsgeschiedenissen te schrijven, zou ik die letliode niet kiezen. Nu mijn taak is: de zaak van ; e r k en waarheid te dienen, acht ik elke andere lethode gevaai'lijk: het gevaar van cóterievorming ligt ^oor de deur alsdan.'

En dan het geval-Dr Sietsma. Dat begon zoo aardig; {oen Dr Sietsma zijnerzijds zijn naam bekend maakte ik had dat niet gedaan, want het ging mij niet om Jietsnia-geschiedenis, doch om kerkgeschiedenis — be- |on hij zoo juist te antwoorden. Hij zocht schuld t ij N. S. B. - e r s. Indien er schuld is, ligt die ook bij èn. Inplaats echter van protesten in te zenden bij tVolk en Vaderland", het N.S.B.-orgaan, gaan anderen (hans bezwaar inbrengen tegen „De Reformatie", die leze zaak van gereformeerde kerke raden meest jehandelen, wilde er een eind komen aan de bemoeiijking van kerkeraden. Ik ben nog steeds van meening, iat ik aan die kerkeraden een dienst gedaan heb, door pen stokje te steken voor het misbruiken van de passepartout-formule, die men vanwege N.S.B.-kringen kerkefaden voorlei. Had ik persoonsgeschiedenis gesehreren, dan had ik de zaak doodgezwegen; en het kwaad ras dan natuurlijk voortgewoekerd. Nu ik k e r k - jeschiedenis schreef, en kerkeraden mij schreven, móest |k dat wroeten van N.S.B.-propagandisten in het lichaam Ier kerk van Christus helpen verhinderen. Het is me 3ok gelukt; met het gevolg — ik zag dat wei aan- : omen — dat de immoreele N.S.B.-propaganda nèg Schandelijker tegen mij zou gaan lasteren, dan toch al iet geval was. Op het oogenblik — en nu kan men ienken, dat ik nerveus ben, maar ik schrijf dit rustig leer — draag ik ook een heel klein deeltje van de smaadheid van Christus, als de N.S.B, juist in deze /eken aan ettelijke gereformeerden een pamflet met [eugens over mij toezendt. Ook mijn eigen persoonsjeschiedenis heb ik dus niet op het oog gehad; anders lad ik wel gezorgd, mijn vingers niet te branden aan .S, B.-gifbrouwsels. Dr Sietsma moet (indien hij dat niet op mij, maar op de N.S.B, boos wezen, en roorts niet vergeten — ik toonde dit reeds aan — dat lij een fout begaan heeft. Wij hebben geen behoefte, ie aandacht daar héén te leiden; maar willen evenmin .noodeloos" gebruikt worden — ik neem gaarne aan: jnbedoeld — om de aandacht daarvan af te leiden, als lat „zoo" gebeurt als thans.

Persoons- of kerkgeschiedenis? Men heeft gezegd: er |s niet geïnformeerd bij Dr Sietsma, Het was niet waar, zeiden we reeds; maar... hoe denkt men over die arme ierkeraden, die zich moeite geven, Gods recht te hemdlaven tegenover de N.S.B.-ers? Hebben de broeders, die jn het openbaar kerkeraden critiseeren vanwege hun ^ucht over N.S.B.-ers, bij die kerkeraden eerst geïnforleerd? Ik weet gevallen, waarin het niet zoo was. Is iet soms ook bemoeilijken van kerkeraden, als men lubliek er over klaagt, dat in sommige gevallen de terkeraden de tucht beginnen bij de (ten doop gepresenteerde) kinderen? Ik weet gevallen, waarin dit niet WO is. Feitelijk kan dat trouwens niet 6 n s; om de eenvoudige reden, dat men nooit „beinnen kan bij een kind" (dan krijgt men een geval liet van kinder-, doch van volwassenen-doop). Elke landeling van een kerkeraad met kinderen ten doop Ipresenteerende ouders is geen beginnen met het kind, jmaar een vervolgen met de ouders.

En nu zou men terwille van personen moeten l^wijgen over zaken van kerkeraden? Men zou, uit [respect voor „leidende personen" de leiding Een de verkeerde leiding maar samen moeten [laten stoeien in de kerken? En intusschen zouden dan diezelfde leidende personen niet behoeven te zwijgen over k e r k e r a d e n, die ze openlijk van verkeerde tuchtpractijken beschuldigen? Men kan klagen, zooveel nien wil; maar voor zulke pers-methoden hoop ik me [te blijven wachten.

Intusschen, er is meer; we zullen daarom vervolgen.

y' K. s. ^.,

.•P.S. Verschillende lezers vragen mij, nog iets te zeggen over het persvuil der N.S.B. Dat komt nog wel, Reeds hebben Ds J. Smelik („Ons Kerkblad") en Ds de Walle („Leeuwarder Kb.") dit stuk scherp veroordeeld.

K. S.

De algemeene genade^). (I.)

Wat aanleiding gaf tol bet schrijven van een paar artikelen, die ik mij voorstel te geven, heeft de Redacteur van dit blad reeds medegedeeld in liet nummer van 6 December j.l. Men heeft daar ook kunnen vinden het résumé van een lezing, die ik hield voor de theologische studenten aan de V. U. Daarmee heb ik feitelijk reeds een inleiding geleverd op wat ik nu nog ga zeggen. De lezer weet uit w^elken hoek de wind waait.

Professor Schilder zou echter graag een bepaald punt toegelicht willen zien, n.l. dat^ waar ik het had over de algemeene genade en de plaats die deze inneemt in de nieuwere "gereformeerde theologie. En dan nader het verband, waarin ik hierbij zijn naam met dien van Kuyper gebracht had. Mijn correspondent is niet heelemaal gerust over de rol die ik hem daarbij heb toebedeeld.

Inderdaad was ik geschrokken van den inhoud en den toon van het stuk, dat Prof. Schilder in Jezus Christus en het Menschenleven onder den titel Jezus Christus en het Cultuurleven heeft bijgedragen, en ik heb dat te Amsterdam niet onder stoelen en banken geschoven. De wijze waarop in die publicatie over Jezus, Zijn kribbe en Zijn kruis, gesproken wordt, is voor degenen, die er niet aan gewend zijn, moeilijk te verdragen. Ik heb mij afgevraagd, of dit nog wel helzelfde geloof is, waarin ik opgevoed ben, of dat hier een nieuwe religie bezig is uit te ^groeien, die pretendeert te stoelen op gereformeerden wortel, maar die zooveel verschilt van wat wij tot nog toe daarop zagen staan, dat de vraag zich opdringt, of ze niet uit een ander evangelie haar sappen trekt.

Ik meende dezen indruk te moeten voorop stellen. Ik doe dat zonder opzettelijke onvriendelijkheid tegenover den Schrijver en met de pijnlijke onzekerheid in mijn binnenste, of het wel met den goeden vorm overeenkomt om als gast in dit Blad op deze wijze binnen te treden. Maar, dit gesprek, waartoe de Redacteur mij uitnoodigdê, kan mijnerzijds niet loskomen van de beginstreep, zonder dat ik uiting heb gegeven aan het gevoel van onrust, dat mij bij de kennisname van deze nieuwe dingen bekroop.

Nu ik dat gedaan heb en van een indruk ben uitgegaan, 'die voor mij voorloopig het karakter draagt van een pijnlijke ontdekking, nu moet ik wel even verder gaan op dit pad en zeggen dat ik mijn best gedaan heb, op idien eersten indruk veel af te dingen. Ik heb den weelderigen schrijftrant van Prof. Schilder in overweging genomen en bedacht, dat, als deze dingen niet op zoo uitbundige wijze geuit waren als nu het geval is, de bezwaren, die bij mij opkwamen, misschien sterk konden worden gereduceerd. Als de futuristische scliildiering tot ©en strenge teekening werd teruggebracht, zou dan alles er niet heel anders uitzien? Zou ik den toon van de muziek kunnen scheiden? Zou de zaak dan zelfs niet zoover vereenvoudigd kunnen worden, dat ik Prof. Schilder moest toegeven, dat zijn verschil met Kuyper er een is, dat meer in woorden, dan in wezen bestaat? En zou de kwestie daarmee niet herleid zijn tot de gewone, onder ons reeds zoolang bekende vraag, of Kuyper de gereformeerde leer misteekend heeft en andereti, laat ik zeggen Kohlbrugge, Gimning, daartoe grootere genade hadden ontvangen? Zoo gesteld interesseert déze aangelegenheid mijn correspondent sterk, blijkens zijn bovenbedoeld artikeltje in dit Blad. Hij wenscht liever niet als een exponent van Kuyper te gelden, ook wanneer hij dezen meent te moeten corrigeeren.

Om hierover meer licht te krijgen heb ik ook andere publicaties van den Schrijver gelezen, zooals z'n D i s s e r t a t i e en zijn W' a t i s d e H e m e 1. In de eerste is het betoog uit den aard der zaak rustiger. Ik trof er veel aan, wat overweging van de zijde der dialectische theologen alleszins waard is. Ik moet ook van de laatste zeggen, dat, hoe exotisch het boek telkens aandoet, en hoe exuberant de taal, de gedachte toch voorzichtiger wandelt dan in de bijdrage in bovengenoemden Bundel.

Maar mijn eindoordeel, voorzoover ik daar hier reeds van spreken mag — en dat aan 't eind van deze artikelen ook nog geen eindoordeel zal willen zijn, omdat ik meen dat het aan de kerk toekomt en o ogenblikkelijk op haar weg ligt — is dit, dat deze opvattingen soortelijk van de gereformeerde leer verschillen. Dat de weg tot hereeniging tusschen de Hervormde Kerk en de Gereformeerde Kerken, gesteld dat deze stellingen daar algemeen ingang vonden, vrijwel zou zijn afgesloten. Dat 1886 dan het aanzijn had geschonken aan een nieuwen godsdienstvorm, waarvan de oorsprong in de twintigste eeuw zou moeten worden gezocht en waarvan zelfs het christelijk gehalte voor mi] problematisch zou zijn. "Wij zouden daarmee in ons land een tegenlianger bezitten van het geloof der Duitsche Christenen, omdat de

(Zie voor vervolg blz. 116.)

politiek en die cultuur er de overhand zouden krijgen over prediking en geloofsleven. "Wanneer Dr Schilder Jezus een „Kerkvorst" noemt en de Christenen het zuivere menschenras, dan verleent hij daarmede aan de kerk een bodemvastheid op aarde, die weinig overeenkomt met het levensgevoel van patriarchen, profeten en martelaren. De bijbelsche vulling kan den vorm en den toon van deze 20e-eeuwsche dogmata niet voldoende kerstenen.

Dat is mijn indruk bij het begin van dit gesprek.

Nu geef ik toe, dat sommige uitingen van Kuyper soortgelijken indruk kunnen wekken, als men, met het oog daarop, uit zijn werken een bloemlezing zou willen samenstellen. Zoodat er dan reden zou zijn voor de meening van Dr Schilder, dat het slechts een verschil van woorden is en van toon, terwijl de zaak zelf dan daarmee zou afloopen, dat K.uyper hem „achter zijn vaandel kreeg in den strijd tegen elk ziek „vroomheids"-ideaal." ^) In Kuypers De G e m e e n e Gratie komen zelfs passages voor, die Dr Schilder compromitteenend zou achten en die hem te biologisch zouden aandoen. Wiaht bij alle tegenspraak tegen de dialectische theologie is in zijn boeken goed merkbaar, dat „de scherpe snede" van deze godgeleerdheid ook hem geraakt heeft. De felheid waarmee hij er op reageert, maakt juist duidelijk, dat wat in Kuypers dagen nog betrekkelijk rustig naast elkaar bestaan kon, dit nu niet meer'kan. Dat alleen reeds de contemporaine geschiedenis ons dwingt om zuiverder te onderscheiden en scherper partij te kiezen.

Ik waag het hier enkele van die plaatsen uit Kuypers G e m e e n e Gratie af te schrij ven, die dat doen zien.

In Deel I, pag. 368 lees ik, over het Heilige Land: „Moest thans nog voor het volk van Israël een plaats worden uitgezocht, die in aard overeenkwam met de plaats die het destijds van God ontving, dan zou het natuurlijk niet in het nu doode slop van Cj'prus en Palestina, maar in het hart van Europa moeten geplaatst zijn". En: „Geheel de bedding van het leven der volkeren is verlegd. Voor Europa is het zuiden thans onbeduidend, en ligt in het n o or d e n s) de levenskracht."

Op pag. 382 over de Joden: „Zij, van wier lippen men in onze dagen dan ook nooit één enkel woord beluistert, waarin heiUge toorn spreekt over „dit bederf van het beste", dat God in Israël bereid had, en die daarentegen steeds de Joden opvijzelen, mogen zich zelven wel eens afvragen, of hun liefde voor de eere Gods en voor den Christus Gods, dien de Joden aan het kruis geslagen en gedood hebben, geen schade lijdt door hun onevenredige nationale sympathie".

En in Deel II, op pag. 670, over de Christenen: „God mint Zijn volk als Zijn oogappel, en strekt daarom in buitengewone mate Zijn zegenende werkingen uit over die volkeren, onder welke de keirk Zijns Zoons is opgetreden. Hij geeft aan die volkeren het gezondste kUmaat, het best gelegen land, de grootste overmacht over de natuur. Hij doet ze van het beste ras zijn." 3)

Zoo te spreken over: „het beste ras" — „in het noorden" — met daartusschenin een kleine bevlieging van anti-semitisme — zou een gereformeerd theoloog zich op dit oogenblik niet meer kunnen veroorloven, zonder zich rekenschap te moeten geven van de politieke geloofsbelijdenis, die daarin verscholen lag. Ten opzichte van zulke biologische voorstellingen van de werking der genade moet men thans kleur bekennen, nu men weet waar ze toe leiden kunnen, als ze in ernst genomen worden. Men kan ze niet meer, zooals Kuyper, in onschuld gebruiken. De bliksem der historie is er ingeslagen en een hinken op twee gedachten is evenmin mogelijk als ten tijde van Eüa op Karmel.

Hinc illae lacrimae bjj Prof. Schilder en anderen over de dialectische theologie. Wie er zich op wil laten voorstaan, dat Dr Kuyper hem, op het stuk der cultmu-, achter zijn vaandel kreeg, kan het niet meer in heilige onnoozelheid doen. Wie sommige publicaties van Prof. Schilder gelezen heeft, zal moeten toegeven, dal hij het verband tusschen geloof en cultuur meer bewust tracht te maken. Maar het tragische is, dat hij de zaak daarmee veel erger maakt. Voor ik dit artikel afsluit, moet ik dat laatste nog trachten te verduidelijken.

Dr Kuyper laat door de algemeene genade ©en terrein geschapen worden, waar kerk en wereld, wedergeborenen en onwedergeborenen, elkander ontmoeten en waar ze tijdelijk kunnen samenwerken aan cultui'eelen arbeid. Wiat hier gewonnen wordt brengt wel „blijvende winste", zooals het heet in De Gemeen e Gratie, maar alles wat op dat terrein gereed komt, houdt iets uitwendigs. Het blijft tot de buitenbolwerken behooren. Het eigenlijke, het echte, het teerste wat zich tusschen God en mensch afspeelt, 'behoort tot het gebied der particuliei'e genade.

Dit algemeene terrein, dat bij Kuyper aan de menschheid in haar geheel, na den zondvloed, in de huidige wereld- en ciütuurperiode, nog gelaten wordt, is voor Dr Schilder niet meer aannemelijk. De godgeleerdheid van heden kan niet meer werken met iets wat bodem wil zijn. De biologische beteekeuis van de aarde, als gegeven basis voor het leven, is te zeer misbruikt, om zonder meer in de theologie te worden aanvaard. Deze dingen moeten thans meer critisch worden bekeken, wat Dr Schilder dan ook doet. Daarom kon ik zeggen, dat hij door de dialectische theologie is geraakt.

De Schrijver laat de algemeene genade, voorzoover ze in de theologie een terrein wil effenen voor een breedere kerk, waarin geloovigen en ongeloovigen elkaar ontmoeten, varen. Hij moet zich in zijn cultuur-theologie, of hij wil of niet, bedienen van de scherpe tegenstellingen, die gelden bij de particuliere genade, die den mensch geen grond of bodem, van welken aard dan ook, overlaat. Zoo komt het dat de geloovige cultm-eelen zich hun arbeidsterrein in den hemel krijgen aangewezen en de ongeloovigen in de hel. Wiat hierop: neerkomt, dat alleen de eersten een grond hebben en de anderen niet. Het horizontale vlak, de ni etdialectische richting, wordt verruild tegen het verticale, het wèl-dialectische. Prof. Schilder spreekt van de „up and downs van den golvenden cultuurbodem, die zich langzaam strekt tot hij de arena wordt van Christus en Anti-Ghrist in het laatst der dagen". *) Het is duidehjk, wat dit laatste moet beteekenen. Er zijn maar twee richtingen. De ééne is die van den Heer uit de hemelen als hij nederkomt; en de andere is die van den geest uit den afgrond als hij zich verheft, om zich op den troon Gods te zetten. En deze beide bewegingen hebben plaats in het verticale vlak; zij gaan abs o 1 u u t-v 1 a k tegen elkaar in. Dr Schilder schrijft over Hemjel en Hel; niet over de aarde.

En toch wil de Schrijver geen dialectisch theoloog zijn. Hij voelt zich antipode van deze theologie. Hij wil achter het cultuur-vaandel van Dr Kuyper blijven loopen, ook al zakt de bodem onder zijn voeten weg. Ook al moet hij alles wat bij Kuyper terrein, geduld, voorloopigheid, rest, overblijfsel heet, laten varen, om voor het nog, het christelijk humanisme, bet no g-niet, de christelijke eschatologie in de plaats te stellen. Dit wordt alleen mogelijk door een verabsoluteeren van de cultuur, dat de geschriften van Prof. Schilder kenmerkt. De volstrektheid van de categorieën, die op het terrein der particuliere genade hun plaats hebben, wordt hier ingevoerd voor het gebied der algemeene genade. R o e p i n g en ambt in een zin zooals die gelden in verband met het geloof, worden hier gebruikt in betrekking tot de cultuur.

Zoo wordt het horizontale vlak der cultuur en der algemeene genade, waarin men, zooals Kuyper doet, tusschen het universeele en het particuliere kan heen en weer loopen, overeind gezet. En profeten en apostelen, ja ook Christus zelf, krijgen daarin hooger of lager een plaats.

Het gevolg daarvan is de openbaring van een aardsch radicalisme, dat, zoo het ingang vond, het karakter der kerk zou doen ontaarden; nog grondiger dan het biologisch evangehe der Duitsche Christenen. Wiant de cultuur is een geestelij ker en daardoor feller macht dan het leven als eerste en oorspronkelijke gegevenheid.

De kerk is echter heel iets anders dan een omhoogstaand cultuurvlak of toren van Babel. Ze is een ark, waarin men behouden kan blijven als de cultuurwereld ondergaat. Wanneer men op Pinksteren gaat spreken in de taal van de Torenbouwers, dan ontstaat er een spraakverwarring, die in de boeken van Prof. Schilder het oor, dat wil luisteren naar het Evangelie, zoo pijnlijk aandoet. In dat idioom had ik nog noodt over de bijbelheiligen hooren spreken.

O. NOORDMANS.


1) Eenige weken geleden deelden we aan de lezers mede, Dr O. Noordmans uitgenoodigd te hebben, in „De Reformatie" te schrijven; waarover en met welk doel te schrijven zou zijn, is reeds gezegd. Hier volgt Dr Noordmans eerste artikel. Ik geef eerst aan Dr Noordmans het woord, en hoop, als Dr Noordmans uitgesproken is, mijn antwoord te geven. K. S.

2) Hemel, 294. 3) Ik spatieer.

4) Hemel, 304/5.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 januari 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJKLEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 januari 1936

De Reformatie | 8 Pagina's