GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VAKWETENSCHAP EN PRAKTIJK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VAKWETENSCHAP EN PRAKTIJK

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

De [beteekenis van de Prot. Ghr. Centrales en Vakorganisaties van patroons voor het kerkelijk, politiek en maatschappelijk leven in ons vaderland.

IV.

De historische misvatting in de beteekenis.

De geschiedenis der Christelijke patroonsorganisatie in Nederland toont, dat niet altijd de beteekenis van, het onderscheid tusschen, het verschillend kaï-akter van, en het verband met de centrale patroonsorganisatie en de patroonsvakorganisatie, den oprichters duidelijk voor oogen heeft gestaan. Dat heeft schade gedaan aan de ontwikkeling van beide soorten van organisaties en het heeft zeer verwarrend gewerkt. Het organisch verband, dat bij een goeden opbouw van de Christelijke patroonsorganisatie tusschen beiden moet bestaan, heeft daaronder geleden.

De Christelijke Centrale organisatie toch moet, wil zij goed functioneeren, mede opgebouwd worden uit de vakorganisaties van patroons, en de verschillende vakorganisaties moeten in de Centrale organisatie als 't ware hun toporganisatie vinden.

Zoo heeft men het echter in het verleden niet gezien. De Centrale organisatie werd ingericht als de „stands" organisatie, d.i. de organisatie, waarbij ieder, die tot den patroons„stand" behoorde, zich kon aansluiten. De „vak"organisatie van patroons zag men tweeledig. Eenerzijds een vakorganisatie of ondernemersorganisatie die, zuiver „technisch" bedoeld, zich ten doel stelde de verheffing van het vak, anderzijds de vakorganisatie, die een meer sociale functie vervulde en over loonen, arbeidsvoorwaarden etc. te beslissen had.

Dat deze twee, n.l. de economische en de sociale functie der vakorganisaties, niet te scheiden zijn, heeft de practijk nu reeds jaren lang geleerd, maar in het verleden heeft men dat blijkbaar niet ingezien. De eene misvatting volgde ten deze op de andere.

Het gevolg echter van deze misvattingen was een tasten en zoeken, waarbij men voor de „stands"organisatie en soms ook voor de „sociale" vakorganisatie van patroons, meermalen het Christelijk karakter bepleitte, maar voor de „technische" vakorganisatie zulks niet noodzakelijk en wenschelijk achtte.

De misvaltingen hoopten zich op.

De „neutrale" organisaties, die zich gaarne, ook nu nog, als z.g. zuiver vaktechnische organisaties aandienen, trokken de Christelijke patroons tot zich en onttrokken deze aan de eigen principiëele organisatie. ^)

iad men, menschelijkerwijs gëspro]ïën, "ëeas m het laatst der negentiger jaren of in het begin dezer eeuw in onzen Christelijken kring beseft de plaats en vooral de beteekenis van de Christelijke patroonsVakorganisatie en die der Centrale organisaties in het raam van de toen reeds warm bepleite organisatie der maatschappij, wij zouden er zeer waarschijnlijk thans met de Christelijke patroonsorganisatie beter voor staan.

Toen in de zeventiger jaren Patrimonium was gesticht, was zelfs aanvankelijk de gedachte, dat in deze organisatie Christelijlce patroons zoowel als Christelijke arbeiders, boeren zoowel als middenstanders zouden kunnen worden samengebracht. De practijk bewees echter vrij spoedig, dal een dergelijke organisatie, hoe voortreffelijk ook op zichzelf, juist door haar algemeenheid de beteekenis miste voor de bizonder e bouw en inrichting van de maatschappelijke organisatie.

Datzelfde miste ook Boaz, de in 1892 opgerichte Christelijke patroonsorganisatie. Na het eerste Chr. sociale congres in 1891, en als practisch resultaat daarvan opgericht, bleek ook al weer vrij spoedig, dat Boaz niet bracht, wat daarvan was gehoopt. Dat Boaz zou kunnen zijn of worden een Centrale, mede gevormd door Christelijke patroonsvakorganisaties, stond niemand, of slechts zeer enkelen, voor den geest. ^) Zelfs Dr A. Kuyper niet.

Ongetwijfeld is het Kuyper geweest, die in het laatst der vorige eeuw meer dan anderen heeft gepleit voor organisatie der maatschappij, en die met genialen greep de groote lijnen heeft geteekend om lot deze organisatie te komen. Maar in de practischeuitvoeringheeft, achteraf gezien, , ook Kuyper de richtlijnen niet doorgeti'okken. Wellicht zag ook hij de mogelijkheid niet om toen reeds tot Christelijke V a k organisatie van patroons te komen, en koos hij een zijweg, die uiteindelijk tot den hoofdweg moest leiden. De Christelijke vakorganisatie van arbeiders vroeg aller aandacht en zorg. Talrijke politieke vraagstukken wachtten op behandeling. Het getal Christelijke patroons was niet groot. De meesten behoorden tot den kleinen middenstand en de boeren. Slechts enkele grooten werden onder hen gevonden. Daarom bepleitte Kuyper sterk het lidmaatschap van Boaz. In Boaz zou zich een „stands"-organisatie kunnen ontwikkelen, waarin men de beginselen besprak, welke beginselen in de middenstandsbeweging als aanvulling en correctief uitnemende diensten konden bewijzen. De ontwikkeling der Christelijke patroonsorganisatie was zeker meer bevorderd, wanneer toen reeds de begrippen omtrent Centrale en vakorganisatie meer vasten vorm liadden gehad.

Onze Christelijke patroons voelden er blijkbaar niets voor om in de Christelijke „stands"organisatie Boaz zoo nu en dan eens bijeen te komen ter behandeling van een of ander principieel onderwerp. Zij hadden aan die organisatie niets, zoo beweerden velen. Financieel hadden ze er ook niet veel voor over. In hun z.g. neutrale patroonsvakorganisatie kwamen de dingen van den dag aan de orde, van belang voor hun onderneming, vooral toen de vakorganisaties van arbeiders van allerlei richting werden opgericht en beteekenis verkregen.

In plaats van m samenwerking met de toen kleine, doch reeds beteekenisvoUe vakorganisaties Vim onze Christelijke arbeiders bedrijfsgewijze te arbeiden aan de verbreiding van het beginsel der Christelijke solidariteit, bleven in talrijke bedrijfstakken patroons Christelijk en niet-Chris lelijk jarenlang bij elkander in één vakorganisatie, die men „neutraal" noemde, menigmaal helaas met het enkele doel om zoo tegenover de arbeidersorganisaties, onverschillig van welke richting, één lijn te trekken en sterk te staan, s) Klassenstrijd in optima forma.

Zoö groeide de neutrale patroonsorganisatie en lïan^^Siieekenls toe, en bloedde de Christelijk© patroons-„stands"-vereeniging Boaz dood. Een lijdensweg van ruim 25 jaren.

Tot in 1918 door een krachtige figuur in onzen Christelijken kring, door Dr H. Colijn, de koe bij de horens werd gevat. Wat reeds in de tweede jaarvergadering van Boaz in 1893 als noodzakelijkheid was gebleken, volbracht Colijn in 1918 door de splitsing van Boaz in een Werkgevers-, een Middenstands- en een Boeren- en Tuindersorganisatie. Ook nu nog stond aan allen niet helder voor den geest, of deze drie organisaties „stands"organisaties of wel Centrales, mede opgebouwd uit vakorganisaties zouden kunnen zijn, maar de splitsing op zichzelf bood in ieder geval meer mogelijkheid om tot beteren opbouw te komen, en als vanzelf kwam nu het vraagstuk der Christelijke palroons-vakofganisatie weer aan de orde. Ook echter het tweede Christelijk Sociaal Congres, in 1919 gehouden, gaf geen duidelijke richting ten deze aan.

Meer teekening in de begrippen ontstond, toen in datzelfde jaar door de drie Christelijke patroonsorganisaties, de Werkgevers, Middenstanders, en Boeren, een ééndaagsche conferentie werd gehouden over het vraagstuk der afzonderlijke Christelijke patroonsvakorganisatie, waarin Mr P. S. Gerbrandy en Prof. J. R. Slotemaker de Bruine het' pro en contra behandelden. Mr Gerbrandy vooral toonde helder en klaar aan de beteekenis van de Christelijke patrooiisvakorganisatie in het raam van de ontwikkeling der maatschappij. Prof. Slotemaker de Bniine aanvaardde deze uitsluitend in noodgevallen. Vanaf dat moment is echter in Nederland de stichting van Christelijke patroonsvakorganisaties meer doelbewust aangevat.

Toch ging het pad nog niet op rozen.

Toen in 1920 ook door de Christelijke Werkgevers-organisatie besloten werd om de Christelijke patroonsvakorganisatie ter hand te nemen, werkte weer verwarrend, dat dit g e z a m e n 1 ij k zou gebeuren door groot-werkgevers en middenstanders, vereenigd in één gezamenlijke vakcentrale. Het karakter van „Centrale" organisatie kende men, ieder voor zich, blijkbaar aan de eigen organisatie nog niet toe, en vooral de practische beteekenis van de splitsing in drie Centrale organisaties besefte men blijkbaar nog nietten volle, hoewel de organisatie in neutralen en R.-Kath. kring toen reeds voldoende richtlijnen bood. Gedurende eenigen tijd heeft zelfs een Christelijke patroonsvakcentrale bestaan, die weer werd opgeheven. *) De vaste lijn ontbrak nog. In middenstanders- meer dan in groot-werkgeverskringen ging men echter door met het stichten van vakorganisaties. Enkele vakorganisaties als schilders, bakkers, schoenmakers, manufacturiers, schippers, bouwvakpalroons, melkslijters, waren of werden geslicht.

De Christelijke Boeren- en Tuindersbond vooral voerde een onafgebroken strijd tegen de „neutrale" vakorganisatie op agrarisch gebied en voerde het pleit voor organisatie onder eigen banier.

Bij de groot-werkgevers probeerde men o.a. in de metaalindustrie en in de bouwvakken om tot eigen vakorganisatie te komen, doch dat mislukte, en daarna studeerde men maar steeds op het vraagstuk door. Een aparte commissie bracht daar zelfs in 1929 nog rapport over uit, welk rapport, achteraf bezien, helaas de verwarring nog vergrootte, en schade heeft gedaan aan de ontwikkeling der Christelijke patroonsvakorganisatie. Het rapport is gelukkig nimmer aanvaard. Eerst in 1936 heeft de Christelijke Werkgeversorganisatie, omgevormd in een Verbond van Prot. Chr. Werkgevers in Nederland, een meer positief geluid doen hooren, en is besloten om, waar mogelijk, de oprichting van eigen principiëele vakorganisatie van patroons met kracht ter hand te nemen. Sedert dien zijn een drietal nog kleine Christelijke vakorganisaties van groot-werkgevers in het Verbond opgenomen.

De Christelijke Middenstandsbond heeft er ook enkele. De grootste en meest beteekenende Cliristelijke patroonsvakorganisaties zijn echter nog niet bij een Centrale aangesloten. ^) De beteekenis liiervan schijnt aan alle leden dezer organisaties nog niet duidelijk, en de geringe financiëele offers, die dit eischt, nog niet waard, misschien ook zijn deze broeders, die zeker tot de pioniers en de meest principiëele strijders behooren, afgeschrikt door de misvattingen en den verwarrenden gang van zaken in het verleden.

Toch zijn wij niet zonder hope. Tiet vordert, zij het ook langzaam aan. Als men, leering trekkende uit de misvattingen in het verleden, de principiëele beteekenis van Centrale zoowel als van vakorganisatie onder eigen banier maar leert inzien.

Want vooral de principiëele beteekenis zal het zijn, die onze Christelijke patroons moet roepen tot de Wet en tot de Getuigenis.


1) Men behoeft zich daarover niet te verwonderen. De principiëele en practische beteelcenis der Christelijke patroonsvakorganisatie werd zelfs veel later nog niet beseft. (Zie: „H. Diemer, De ontwikkeling tot bedrijfsorganisatie", blz. 99—107).

Trouwens, in arbeiderskringen is er ook veel gedolcterd. (Zie: C. Smeenk en P. van Vliet, Een held in volle wapenrusting, A. S. Talma, blz. SO-—51.) Vrij spoedig bleek, dat aan z.g. technische vragen in de meeste gevallen andere PRINCI­ PIËELE vragen ten grondslag lagen. Onze patroons waren toen echter reeds in de „neutrale" organisaties ingeburgerd. Meerderen probeerden aanvankelijk als „zoutend zout" daarin werkzaam te zijn, en het valt niet te ontkennen, dat meermalen in „neutrale" organisaties onder leiding van onze Christelijke patroons opbouwende arbeid is verricht. Het ging er echter mede als in de tweede helft der vorige eeuw met de Christelijke onderwijzers op de openbare school. Hun opbouwende arbeid had tot gevolg, dat de beginselen niet steeds zuiver werden gehouden eii dat lichtgeloovige broeders op een dwaal-

spoor werden gebracht. Ook aan de behandeling der scliijnbaar , , technisch-economische" vraagstukken, meestal nauw verwant met ethische of sociale vraagstukken, dient een concrete geloofsbelijdenis ten grondslag te liggen, welke beter en zuiverder tot uitdrukking komt in het organisch verband der eigen Christelijke organisatie.

2) Wellicht heeft onze helaas vroeg ontslapen A. Wiersinga, energiek organisator als hij was, voor zijn geestesoog in groote lijnen de juiste organisatie-ontwikkeling gezien. Op het eerste Clir. Soc. Congres in 1891 betoogde hij inzake de arbeidersorganisaties: (Proces-Verbaal Chr. Soc. Congres 1891, blz, 234) „Deze corporatiën (bedoeld werden de arbeidersvereenigingen, A. B.) dienden in de groote steden zooveel mogelijk naar de vakken (wij cursiveeren) te worden gesplitst.... Tot sterking van dit organisch verband zouden al de; : e corporatiën niet op zichzelf behooren te staan, maar in een landelijke vcreeniging zich moeten openbaren als geheel." (Niet zoo concreet nog, maar toch in groote lijnen het C.N.V.) (A. B.)

Blz. 235: „Niet minder echter dan de plaatselijke corporatiën van Christelijke arbeiders (hier hebt ge een ontwerp voor Chr. Besturenbonden, A. B.) zijn Christelijke patroonsvereenigingen gewenscht. Patroonsvereenigingen met eene organisatie als die der arheidersvcreenig'mgen". (Wij cursiveeren, want vooral op dit laatste komt het aan. A. B.)

En verder op blz. 235 onderaan: „De arbeiderscorporatie en de patroonsvereeniging, ieder zelfstandig en vrij georganiseerd, doch niet los naast elkander staande, veel minder nog zich vijandig tegenover elkander stellende, maar met elkaar in contact gezet — dat zij het doel."

3) In de jaren na 1900 heeft Boaz nog een poging gewaagd om te komen tot de vorming van eigen bedrijfsgroepen. Een vorm van Christelijke vakorganisatie van patroons dus. Deze bedrijfsgroepsvorming heeft jammerlijk schipbreuk geleden. Onze Christelijke patroons waren er niet warm voor te krijgen. Ook hier weer bleek, welk een machtige aantrekkingskracht de „neutrale" organisaties vormden, en het gemis aan besef van de principiëcle beteekenis der- Christelijke organisatie.

4) Door deze Vakcentrale is 15 Oct. 1931 een conferentie gehouden, waarin door Prof. P. S. Gerbrandy en H. Amelink nog eens met klem de principiëele beteekenis van Chr. patroonsvakorganisatie is bepleit. Deze conferentie is zeer nuttig geweest.

5) Zeer onlangs sloot de Christelijke Bond van Bakkerspatroons in Nederland zich bij de Centrale organisatie, de Christelijke Middenstandsbond, aan.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 februari 1938

De Reformatie | 8 Pagina's

VAKWETENSCHAP EN PRAKTIJK

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 februari 1938

De Reformatie | 8 Pagina's